| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
Afrika
Nadat binnen enkele jaren na de tweede wereldoorlog de staatkundige samenstelling van Afrika drastisch veranderd is door het onafhankelijk worden van de talrijke koloniale gebieden, wijzigde het politieke beeld van dit werelddeel zich gedurende de laatste maanden opnieuw ingrijpend tengevolge van staatsgrepen in diverse staten. Wij herinneren aan Algerije, waar in juni van het vorig jaar Ben Bella werd verwijderd en vervangen door Boumédienne; mede tengevolge van deze regeringswisseling verloor Peking alle interesse in de - reeds eerder uitgestelde - tweede Afro-Aziatische conferentie, die op 5 november in Algiers had moeten beginnen. In oktober van hetzelfde jaar mislukte een staatsgreep in Boeroendi, waar reeds eerder de diplomatieke betrekkingen met Peking waren opgeschort; of het hier ging om een poging de Chinese invloed te herstellen of dat het een stammenstrijd betrof of beide, was moeilijk uit te maken. Intussen was de onrust in Kongo-Leopoldstad steeds groter geworden; nadat in oktober president Kasavoeboe Tsjombe als premier had ontslagen, zg. omdat de hem in 1964 opgedragen taak was volbracht, bleek de vorming van een nieuwe regering ernstige moeilijkheden op te leveren; na bijna een maand te hebben geregeerd bleek premier Kimba niet het vertrouwen van de meerderheid van het parlement te bezitten en terwijl men verwachtte, dat Tsjombe zou worden teruggeroepen, werd toch Kimba weer met de formatie belast. Een militaire staatsgreep o.l.v. Moboetoe stuurde daarna Kasavoeboe naar huis. Moboetoe, opperbevelhebber van het Kongolese leger, trad reeds eerder als de sterke man op en wil nu de grondwet laten wijzigen in die zin dat hij voor 5 jaren als president kan optreden; hoewel hij liet verklaren de democratische staatsinstellingen te zullen handhaven, schijnt hij te bezwijken voor de macht. Op 1 december gaf hij zichzelf de bevoegdheid bij decreet te regeren en dus het parlement praktisch uit te schakelen.
Op deze manier meent hij het politieke faillissement van zijn land te kunnen voorkomen.
Vervolgens waren Dahomey, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Opper-Volta, drie vroegere Franse koloniën, aan de beurt. In alle drie nam de leger-leiding het bewind in handen en keerde zich tegen de penetratie van de Chinese Volksrepubliek in het land, terwijl in Opper-Volta daarnaast als oorzaak werd genoemd de stijgende invloed van Ghana. Aanvankelijk waren deze gebieden na hun onafhankelijkheid sterk georiënteerd gebleven op Frankrijk, maar toen dit niet in staat bleek voldoende financieel-economische steun te blijven geven,
| |
| |
richtten zij zich om hulp tot Moskou en Peking; ook deze hulp leverde echter geen snelle resultaten op en kwam vaak terecht in verkeerde handen, zodat de economische toestand slecht bleef, de ontevredenheid onder de massa groeide en zich steeds meer richtte tegen de regerende en zich verrijkende groep politici. Om de orde en de rust te handhaven, resp. te herstellen, greep het leger in en natuurlijk verklaren de verschillende leiders de macht niet te willen behouden, maar slechts zolang aan te blijven totdat het volk zich volledig vrij zal kunnen uitspreken. De Centraal Afrikaanse Republiek en Dahomey verbraken de diplomatieke betrekkingen met Peking; deze verzwakking van de Chinese invloed in Afrika is natuurlijk aangenaam voor Washington en misschien ligt hier de verklaring voor de Franse opmerking, dat achter deze revoltes de Verenigde Staten zou te zoeken zijn.
Nadat op 11 en 12 januari voor het eerst een Gemenebestconferentie niet in Londen maar in de Nigeriaanse hoofdstad Lagos bijeen was gekomen, die - eveneens voor het eerst - niet onder voorzitterschap van de Britse premier stond maar gepresideerd werd door de federale premier van Nigeria, sir Aboebakar Tafawa Baleba, heeft deze laatste niet lang meer kunnen genieten van de triomf prime minister Wilson in verband met de kwestie Rhodesië op het beklaagdenbankje te zien zitten. De grote verwachtingen, die men na de onafhankelijkheidsverklaring in 1960 van deze ruim 55 miljoen inwoners tellende bondsstaat had, zijn niet in vervulling gegaan. De bevolking is samengesteld uit een aantal stammen, die om godsdienstige, economische en daaruit voortvloeiende politieke redenen niet met elkaar konden opschieten. Naar aanleiding van verkiezingen in West-Nigeria, waarbij fraude zou zijn gepleegd, braken er in oktober 1965 onlusten uit. Achtergrond van deze gebeurtenissen was de poging van de Noord-Nigeriaanse moslim-aristocratie om ook in de andere deelstaten de macht in handen te krijgen. Dit leidde tot allerlei verwikkelingen en via bovengenoemde verkiezingen tot een revolte op 15 januari, waarbij het leger onder leiding van Ironsi de macht in handen nam. Afkeer van corrupte politici, verlangen naar orde en rust, sterke inflatie en groeiende werkeloosheid speelden verder een rol in deze militaire putsch. Ook Ironsi zegt geen aspiraties te bezitten om lang aan de macht te blijven en na het herstel van de orde en rust een grondwet te zullen laten opstellen in overeenstemming met de wensen van het volk.
De tot nu toe laatste omwenteling had in Ghana plaats. In het begin zeer populair ontwikkelde Kwame Nkroemah, de eerste president van de in 1957 onafhankelijk geworden vroegere Goudkust, zich steeds meer tot een despoot, die zich slechts door geweld kon handhaven; herhaalde malen waren er reeds aanslagen op hem gepleegd met als gevolg, dat Nkroemah zich verschanste in zijn paleis, omringd door zijn door Russen opgeleide lijfwacht. Niet alleen zijn prestige in eigen land daalde; zijn pan-Afrikaanse ideeën, waarbij hij zichzelf de leiding had toebedacht, vonden geen weerklank in verreweg de meeste Afrikaanse staten en zijn scherp anti-Westers optreden drong hem steeds meer in een isolement, daar andere staatshoofden de Westerse hulp niet meenden te kunnen missen. De oppositie tegen zijn dictatoriaal een-partijsysteem en de
| |
| |
daarmee gepaard gaande onderdrukking van elke afwijkende mening, het totale ontbreken van rechtszekerheid voor de bevolking en de zeer ver doorgevoerde persoonsverheerlijking heeft op 23 februari geleid tot een door leger en politie uitgevoerde staatsgreep op een ogenblik, dat Nkroemah een bezoek bracht aan Peking om vervolgens naar Hanoi te gaan om er de politieke situatie te verkennen in het kader van een poging om vrede in Vietnam te bewerken. Van de laatste reis is vanzelf niets meer gekomen; wel bagatelliseerde Nkroemah in Peking de opstand en zei hij naar zijn land te zullen terugkeren om de orde te herstellen, maar in de plaats daarvan is hij naar Moskou gegaan, waar men niet goed weg met hem wist, daar de aldaar gevestigde Ghanese ambassade de zijde van de nieuwe regering had gekozen. Deze is ook toegelaten op de dezer dagen in de Abessijnse hoofdstad begonnen conferentie van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, zij het dan onder protest van enkele lidstaten.
De nieuwe bewindhebbers in Ghana hebben verklaard hun internationale verplichtingen onverkort te zullen nakomen en zich binnenslands vooral te zullen toeleggen op verbetering van de door Nkroemahs verkwisting zeer slechte economische en financiële toestand. In tegenstelling met andere Afrikaanse staten zijn de betrekkingen met Rusland en China hier niet verbroken, al zijn er wel belangrijke beperkingen opgelegd aan de communistische activiteiten in het land. Enkele Afrikaanse staten kozen de zijde van Nkroemah; onder hen ook Guinee, waar president Sekou Touré onmiddellijk asiel aanbood aan zijn afgezette collega en nu zelfs zover is gegaan ten behoeve van Nkroemah af te treden als president. Waarschijnlijk probeert hij hiermee nieuw leven in te blazen aan een reeds in 1958 geopperd plan van een federatie tussen Ghana en Guinée om als kern te fungeren voor een unie van West-Afrikaanse staten. Deze is nooit van de grond gekomen en het is niet aannemelijk, dat zij het na dit initiatief verder zal brengen. Het is ook niet te verwachten dat het kersverse presidentschap van Nkroemah over Guinée veel te betekenen zal hebben, daar het Franstalige Guinée nu opgescheept zit met een uitsluitend Engels sprekende president; men houdt het op een ere-presidentschap, waarbij Touré de touwtjes in handen houdt, maar ziet het zinnige van de hele komedie niet in.
Niet alleen in Afrika neemt de Chinese invloed af. Reeds eerder wezen wij op de moeilijkheden tussen Peking en Djakarta na de gebeurtenissen in oktober 1965. Na het tussen India en Pakistan getroffen akkoord van Tasjkent onttrekt het laatstgenoemde zich meer aan de invloed van Peking. Castro beschuldigt Mao er van zich niet te houden aan de beloofde economische hulp, tengevolge waarvan de Cubaanse voedselpositie in gevaar komt, en oriënteert zich nu weer op Moskou. De enige Europese communistische staat die in het ideologische conflict tussen Moskou en Peking de zijde van China had gekozen, Albanië, is ook niet tevreden over zijn verre vriend en zoekt toenadering niet alleen tot Rusland en Polen maar zelfs tot het sterk ‘revisionistisch’ Joego-Slavië. Is dit isolement door Peking bedoeld of blijkt het doodgewoon te veel hooi op zijn vork te hebben genomen en kan het nu zijn verplichtingen niet nakomen met als noodzakelijk gevolg prestigeverlies?
| |
| |
| |
Indonesië
In Indonesië wordt de toestand steeds onoverzichtelijker. Na de mislukte poging van de communisten op 30 september van verleden jaar om de macht in handen te krijgen, scheen het dat het leger onder de populaire generaal Nasoetion zich stevig in de leiding had weten te nestelen; wel bleef Soekarno president maar men meende, dat hij dit bleef bij de gratie van het leger, dat het nu nog niet aandurfde hem aan de dijk te zetten. Soekarno weigerde echter gevolg te geven aan de herhaalde malen gestelde eis om de PKI te ontbinden, zoals hij ook bleef weigeren de minister van buitenlandse zaken, Soebandrio, te ontslaan. In de economische toestand van het land kwam geen verbetering en dit was ook onmogelijk daar de oorzaak van de moeilijkheden eerder gelegen zijn in het politieke dan in het economische vlak. In DJakarta hadden voortdurend studentenbetogingen plaats, waarbij behalve om ontbinding van de PKI en om prijsverlaging ook werd gevraagd om reorganisatie van het kabinet.
Aan deze laatste eis heeft Soekarno op 21 februari plotseling toegegeven maar in heel andere zin dan door de studenten was bedoeld; Nasoetion werd van al zijn functies vervallen verklaard, omdat zijn naam genoemd was i.v.m. het zg. complot der generaals, die de president hadden willen vermoorden. De werkelijke reden zal wel zijn, dat Soekarno wil vasthouden aan zijn Nasakom-principe, d.w.z. een samenwerking wil tussen nationalistische, religieuze en com-munistische groeperingen en hij het dus niet eens kan zijn met de heftig anti-communistische actie van het leger; hij probeert nu de communisten weer voor zich te winnen. Als machtigste figuur in het nieuwe kabinet geldt Soebandrio tegen wie de laatste maanden bijna voortdurend werd gedemonstreerd; hij geniet echter het volste vertrouwen van de president, te meer omdat op initiatief van Soebandrio het Sokarno-front is opgericht, een links nationalistische groepering, die zich ten doel stelt een einde te maken aan alle pogingen om de revolutie naar rechts om te buigen. Alhoewel het leger met stafchef Soeharto aan het hoofd aanvankelijk volkomen afwijzend stond tegen dit Soekarno-front, ging Soeharto half februari door de knieën met de verklaring, dat alle vooruitstrevende revolutionaire Indonesiërs eensgezind achter dit front moeten staan. Is Soekarno bezig langzaam en voorzichtig zijn positie te herstellen? Wat betekent eigenlijk die rust waarmee het leger het ontslag van Nasoetion heeft opgenomen? Of is deze maar camouflage? De studentenwereld blijft roerig en alle maatregelen als verbod van betogingen, ontbinden van studentenorganisaties en sluiten van de universiteit van Djakarta hebben nog weinig effect gehad.
6-3-'66
J. Oomes
| |
België
Politieke crisis
Op het ogenblik dat dit overzicht afgesloten moet worden, is er nog steeds geen
| |
| |
nieuwe regering. We hoeven hier niet meer terug te komen op de formele aanleiding tot de regeringscrisis: een geschil tussen de C.V.P.- en de B.S.P.-ministers over enkele beslissingen van het Beheerscomité van het Rijksinstituut voor de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. Tracht men het ontstaan en het verloop van de regeringscrisis te verklaren op grond van de verklaringen en teksten welke hierover door de partijbesturen en politici meegedeeld werden, dan komt men tot constateringen in deze aard: op 9 februari herhaalde de B.S.P. haar standpunt inzake het R.I.Z.I.V. en omdat zij hun standpunt betreffende het ‘remgeld’ niet gedeeld zagen door het boven vermelde Beheerscomité, namen de socialistische ministers op 10 februari ontslag.
Wie de regeringscrisis met dergelijke gegevens wil verklaren, raakt totaal buiten de werkelijkheid. Het is dan ook niet de bedoeling van deze kroniek, deze en dergelijke feitjes te recapituleren. Het is overigens opvallend dat in de onderhandelingen voor de vorming van een nieuwe regering allerlei kwesties die in de laatste dagen van de regering Harmel als zeer belangrijk werden voorgesteld, niet meer zo brandend actueel schenen en op de achtergrond raakten.
| |
Byzantijnse onderhandelingen
Wat er sedert de val van de regering Harmel gebeurd is, kan gelden als een voorbeeld van sommige Byzantijns ingewikkelde aspecten van de parlementaire democratie. Wie alleen maar met een stel normale hersenen begaafd is en uitsluitend op normaal beschikbare gegevens is aangewezen, kan onmogelijk op de hoogte zijn van wat er eigenlijk gaande is. Uiterlijk scheen het allemaal nogal eenvoudig. Eerst werd dhr. Vanaudenhove, de voorzitter van de P.V.V., een kans aangeboden om een nieuwe regering te vormen. Vanaudenhove wees deze opdracht af, naar hij later zei, omdat hij wist dat hij niet kon slagen en de crisis niet nodeloos wilde verlengen. Daarna werd de socialist Van Acker met een informatie-opdracht belast. Hij stuurde aan op een nieuwe C.V.P.-B.S.P.-regering en gaf aanvankelijk de indruk dat deze formule zonder al te grote moeilijkheden verwezenlijkt kon worden. Deze verwachting kwam echter helemaal niet uit. Ook de pogingen van dhr. P.W. Segers, de daarna aangeduide formateur, leidden niet tot een reconversie van een C.V.P.-B.S.P.-regering.
Toen was de beurt aan dhr. Van den Boeynants, de voorzitter van de C.V.P. Naar hij zelf (8 maart) verklaarde, werden zijn voorstellen door de B.S.P. grotendeels aanvaard, maar de socialisten maakten bezwaar tegen zijn eventueel premierschap, dit wegens de door Van den Boeynants gebruikte methoden: hij onderhandelde namelijk tegelijkertijd met de B.S.P. en met de P.V.V. en zou ook met extraparlementaire persoonlijkheden contact gezocht hebben. Volgens Van den Boeynants zelf blijven er nu (9 maart) slechts twee mogelijkheden over: ofwel een tweeledige regering C.V.P. - P.V.V., ofwel een minderheidsregering van de C.V.P., eventueel aangevuld met enkele personen zonder directe partijpolitieke binding. Het parlement moet dan maar beslissen over de levenskansen van zulk een kabinet. Slaagt geen van deze twee formules, dan moeten er maar nieuwe verkiezingen gehouden worden.
| |
| |
Dit is ongeveer alles wat een doorsnee staatsburger er van kan begrijpen. In de kleine kringen van de politici die invloed hebben op de gebeurtenissen, hebben zich vanzelfsprekend talloze andere factoren doen gelden.
| |
Zwak moment van het parlementaire stelsel
Een eerste conclusie die men hieruit kan trekken, is volstrekt niet nieuw. Ze betreft een inherente zwakheid van de parlementaire democratie. Wanneer een regering valt, ontstaat er een soort interregnum dat niet bevordelijk is voor het prestige van de staat. In werkelijkheid zet de administratie haar normale taken voort, maar de politieke leiding ontbreekt. Aangezien de regering Harmel de verschillende begrotingen niet door het parlement kon doen goedkeuren voor haar val, is er nu een onderbreking in het algemeen budgettair beheer. Men behelpt zich nu weer met voorlopige twaalfden, wat o.m. meebrengt dat de invloed van de nieuwe begroting vanzelf al vermindert, omdat men te laat kan beginnen met de toepassing ervan. Dit is deze keer des te bedenkelijker omdat de oorzaak voor de val van de regering Harmel voor een goed deel juist te zoeken is in de budgettaire sfeer.
Alle nieuwe analyses van de financiële toestand van het land die opnieuw gemaakt werden door meer dan één commissie (een onder leiding van de gouverneur van de Nationale Bank) hebben in feite niets nieuws gebracht. Wie de documenten herleest welke door of voor de regering Harmel zijn opgesteld, vindt daarin een uitvoerige beschrijving van de moeilijkheden van de staats-financiën, alsmede een opsomming van de te nemen maatregelen. De regering Harmel heeft het moeten opgeven, niet omdat zij niet genoeg wist, maar omdat zij niet genoeg gezag had. En dit gebrek aan gezag hangt dan weer samen met bepaalde zwakheden van de instellingen en met crisismomenten in de schoot van de regeringspartijen.
| |
Nieuwe verkiezingen?
Indien Van den Boeynants gelijk krijgt en er inderdaad slechts twee mogelijkheden overblijven (C.V.P. - P.V.V. - regering of C.V.P. - minderheidsregering), zal de politieke rust niet spoedig terugkeren. Een regeringsakkoord tussen de C.V.P. en de P.V.V. stoot onvermijdelijk op twee reeksen van tegenstellingen. Van de ene kant zal de christendemocratische vleugel van de C.V.P. waarborgen eisen inzake sociaal beleid die door de P.V.V. moeilijk gegeven kunnen worden. En zelfs dan zou deze regering voortdurend blootgesteld zijn aan parlementaire- en buitenparlementaire offensieven van de socialistische oppositie, waarvoor de christen-democratische C.V.P.-vleugel speciaal gevoelig zou zijn.
De tweede reeks moeilijkheden heeft verband met het zogeheten taalvergelijk van de P.V.V. dat voor de Vlaamse vleugel van de C.V.P. onaanvaardbaar is. Indien dit vergelijk in verzachte vorm in de regeringsverklaring opgenomen werd, zouden de regeringspartners voor meningsverschillen geplaatst kunnen worden die het bestaan van het kabinet in gevaar brengen.
| |
| |
Wat een minderheidsregering van de C.V.P. betreft - eventueel aangevuld met persoonlijkheden die wel een zekere ideologische verscheidenheid vertegenwoordigen, maar geen rechtstreekse invloed hebben op de partijbesturen -: dat is een formule waarvan de parlementaire geschiedenis van België slechts één enkel min of meer recent voorbeeld biedt: een socialistische minderheidsregering onder leiding van Spaak. Ze hield het echter geen drie weken uit. Men kan zich werkelijk niet voorstellen dat een minderheidsregering van de C.V.P. een ander doel kan hebben dan een overgang te vormen naar nieuwe verkiezingen. Van die kant is er echter al evenmin veel uitzicht op een oplossing. Zelfs indien de twee grootste partijen - C.V.P. en B.S.P. - nogmaals een nederlaag leden, zou de regeringsvorming daarna moeilijk kunnen gebeuren zonder hun medewerking. Misschien zouden ze echter na nieuwe verkiezingen wel bereid zijn gedurende een zekere tijd een regering aan het werk te zetten of te laten. Wat dan tijdwinst zou betekenen. Daarna zullen de huidige moeilijkheden opnieuw oprijzen.
| |
Groeicrisis
Over de diepe oorzaak van de crisis werd overigens ongeveer alles gezegd wat erover te zeggen is, en dit reeds sedert verscheidene jaren in allerlei documenten uit officiële en niet-officiële bron.
België is een liberale staat gebleven, die echter met zoveel elementen van de welvaartstaat doordrongen is, dat een aanpassing van allerlei instellingen noodzakelijk is. In de eerste plaats dan de budgettaire mechanismen, die in hun oorsprong geschikt waren voor de liberale staat die België toen was, maar die thans overbelast geraken door het feit dat de overheid financieel op veel meer terreinen gebonden is en een rol speelt dan enkele decennia geleden. Dit geldt eveneens voor het parlement, dat er niet in slaagt zijn financiële verantwoordelijkheden te dragen omdat het in zijn werking nog te zeer de sporen draagt van een liberaal-burgerlijk parlement. De politieke partijen en de verschillende andere pressure-groups hebben trouwens eveneens moeite om de ontwikkeling te volgen van een maatschappij die in de twintig na-oorlogse jaren veel sneller en veel meer in de diepte veranderd is dan men kon voorzien.
Dat zijn vraagstukken die zich net zo goed in de naburige landen stellen als in België. Het bestaan van moeilijk te coördineren parastatale instellingen en van aanzienlijke sociale fondsen waarvan de verbinding met het financieel beheer van de Staat niet gemakkelijk tot stand komt, is geen exclusief Belgisch verschijnsel, evenmin als de periodieke begrotingstekorten.
In België komt daar echter nog een speciaal vraagstuk bij, nl. de verandering in het eigen leven van de twee volksgemeenschappen. Zowel inzake bewustzijnsgraad als wat de sociaal-economische toestand betreft waarin ze leven, zijn de veranderingen van diepgaande aard en ze gaan onverminderd verder.
9-3-'66
H. de Bruyne
|
|