Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 628]
| |
Spanje op weg naar zelfaanvaarding
| |
[pagina 629]
| |
stoffelijke waarden accepteert, is in staat Spanje in zijn eigenheid d.w.z. met zijn deugden én gebreken te aanvaarden’, (p. 117, 118). Dat de schrijver aan deze laatste, door hemzelf gestelde eis beantwoordt, bewijst de rustige en heldere betoogtrant van dit boek, waaraan iedere zweem van polemiek ontbreekt. C'est à prendre ou à laisser. Het brandt niet in de handen. Laten we het dus openen. Wat de lezer wèl al dadelijk op zal vallen, is dat hij hier te doen heeft met een gedurfde en ambitieuze onderneming. Gedurfd wegens de gecompliceerdheid en uitgebreidheid van het probleem dat de Nederlandse hispanist aansnijdt, ambitieus, omdat hij niets minder beoogt dan de in West-Europa meestal als ‘vreemd’ gevoelde Spaanse levenshouding in historisch perspectief te beschouwen en te interpreteren. Met ‘vreemd’ wordt hier voornamelijk aangeduid de tegenstrijdige neiging tot rationele verwerping van de Spaanse waarden en tegelijk tot idealistische verheerlijking ervan, die als residuen van de achttiende-eeuwse verlichting en negentiende-eeuwse romantiek nog steeds het waardeoordeel over Spanje in West-Europa grotendeels bepalen. Oostendorp bestrijdt geenszins, dat zowel de verlichting als de romantiek verschillende trekken zouden hebben onderkend die eigen zijn aan de Spaanse beschaving. Hij meent echter, dat in plaats van deze pogingen om van buitenaf Spanje en zijn bewoners ‘objectief’ te bestuderen, er een vruchtbaardere methode is om het wezen van Spanje te benaderen, namelijk door van binnenuit de Spaanse cultuur te beschouwen, door te trachten de Spanjaard op zijn zelfkennis te toetsen. De ondertitel van zijn boek luidt dan ook: Verslag van een historische crisis en de pogingen om deze op te lossen. Het Spaanse volk leeft sedert het midden van de achttiende eeuw in een voortdurende crisis, zegt de schrijver. Het doel dat hij zich gesteld heeft, is nu een verslag te geven van de reacties die deze crisis heeft opgeroepen bij verschillende generaties van Spaanse intellectuelen. Deze door Oostendorp gevolgde weg naar de kern van de Spaanse problematiek, houdt in een zo groot mogelijke neutralisering van een zich van buitenaf opdringend normenstelsel. Immers, de schrijver wil zich beperken tot een zo getrouw mogelijk relaas van de oordelen en veroordelingen, teleurstellingen en verwachtingen, die Spaanse schrijvers en wetenschapsmensen hebben geformuleerd bij hun hardnekkige pogingen om inzicht te krijgen in de historische werkelijkheid van Spanje, om van daaruit het heden te begrijpen en de toekomst te beheersen. Alvorens echter tot dit meest oorspronkelijke gedeelte van zijn studie te komen, geeft de schrijver een helder overzicht van de Spaanse geschiedenis tot de negentiende eeuw. In deze hoofdstukken toont hij aan dat Spanje een heel andere evolutie heeft doorgemaakt dan de overige Westeuropese landen.
Van 711 tot 1492 was de Spaanse maatschappij opgebouwd uit drie ‘castas’: christenen, joden en mohammedanen. De vreedzame coëxistentie van deze drie ‘castas’ gedurende de middeleeuwen heeft een diepgaande invloed uitgeoefend op de Spaanse aard. Het is van belang hierbij aan te stippen, dat deze periode van de Spaanse geschiedenis werd gekenmerkt door een grote tolerantie, een | |
[pagina 630]
| |
uniek verschijnsel in het Europa van die tijd. Van de andere kant wijst Oostendorp erop, dat in de Spaanse opvatting van het katholicisme als een religieus-politieke gemeenschap er sprake is van Islamitische beïnvloeding. Dit verklaart echter onvolledig hoe in de late middeleeuwen het Spaanse volkskarakter van uiterste verdraagzaamheid evolueert naar fanatieke intolerantie: in 1492, als de Inquisitie reeds een tiental jaren functioneert, worden de joden uitgedreven, in 1609 de ‘moriscos’; de eerste opgave van de Conquistadores van Amerika is er de heidense godsdiensten uit te roeien en het christendom te vestigen; in de politiek der Habsburgers komt steeds meer naar voren het idee van een verheven opdracht, waardoor Spanje zich geroepen voelt om de religieuze eenheid van Europa te verdedigen tegen het opkomend getij van de reformatie. In de manier waarop Spanje de renaissance verwerkt, weerspiegelt zich deze tendentie. In tegenstelling tot de rest van Europa laat de Spaanse mens zich niet verleiden tot volledige verwerping van het middeleeuwse wereldbeeld, maar streeft hij ernaar dit in overeenstemming te brengen met de nieuw verworven inzichten in de waarde van de wereld en de plaats van de mens in deze wereld. ‘De Spaanse renaissance verbond hemel en aarde, middeleeuwen en moderne tijd’, zegt Oostendorp. Terwijl in Europa de mens, door elaboratie van het nieuwe rationele wereldbeeld, geleidelijk de natuur aan zich onderwerpt en aldus de weg naar de vooruitgang opent, houdt de Spanjaard vast aan zijn transcendente opvatting van de mens en de wereld, gebaseerd op een niet rationele, doch gelovige denkwijze. De mogelijkheden voor een vruchtbare dialoog tussen de beide wereldbeschouwingen, waarvoor in het Spanje van de zestiende eeuw aanvankelijk voldoende plooibaarheid en bereidheid aanwezig zijn, verkwijnen binnen het verstikkend isolement waarin het land zich steeds meer afsluit tegen alle invloeden van buitenaf. ‘Noli foras ire’ (ga niet naar buiten): een lange periode van krampachtige naleving van de letterlijke zowel als figuurlijke imperatief van deze leus is voor Spanje begonnen. De kennis van de oorzaken van de Spaanse crisis is aldus onontbeerlijk voor het begrip van deze crisis. Hoe is deze nu ontstaan? vraagt Oostendorp zich af en hij antwoordt: ‘door een schokkende ontmoeting met een andere wereld, waardoor de grenzen van het eigen bestaan ervaren werden. Die andere wereld betekende voor Spanje het Europa van de verlichting, dat een onbeperkt vertrouwen stelde in de macht van het menselijk verstand’. - In de volgende hoofdstukken schetst de schrijver de politieke en economische (moeizame) ontwikkeling van Spanje onder de Bourbons, tegen de achtergrond van de onrustgevende confrontatie tussen de Spaanse en Westeuropese denkwerelden. Deze confrontatie opent de ogen van een aanvankelijk kleine groep ‘verlichte’ Spanjaarden voor de mistoestanden in hun vaderland en voor de noodzaak vernieuwingen in te voeren. Maar het overgrote deel van de bevolking, angstig voor al het nieuwe - kenmerk van ‘een in zichzelf besloten, absolutistisch denkende cultuur’, zegt Oostendorp -, verzet zich tegen alle pogingen die erop gericht zijn om de stoffelijke macht van de kerk te beknotten en het volk tot een meer authentieke beleving van het geloof te brengen. De tumultueuze verwikkelingen aan het begin van de negentiende eeuw: inval | |
[pagina 631]
| |
van Napoleon in Spanje, vlucht van Ferdinand VII naar Frankrijk (1808), spontaan verzet van het Spaanse volk tegen de Franse bezetting, hebben in die zin het langzaam op gang gekomen liberalisatie-proces in de Spaanse maatschappij versneld, dat de traditionalisten en een jonge, niet Frans-gezinde generatie van ‘verlichte’ Spanjaarden, toen voor het eerst liberalen genoemd, zich aaneensluiten om op 19 maart 1812 aan het land zijn eerste nationale grondwet te schenken. In dit eerste moderne Spaanse Parlement, stipt Oostendorp aan, ‘werden de twee partijen geboren die in de negentiende en twintigste eeuw de politieke strijd in het land zouden bepalen. In Cadiz viel het Spaanse volk uiteen en deze verdeeldheid duurt tot op heden voort’. De coalitie immers van liberalen en katholieken, tot stand gekomen in Cadiz op een kritiek historisch moment, valt na 1812 weer uiteen: na een kortstondige doch creatieve samenwerking tussen liberalen en traditionelen, ziet men hoe in de loop van de negentiende eeuw de tegenstelling tussen de progressieve en de conservatieve krachten zich toespitst in de Spaanse maatschappij. Hoewel Oostendorp dit niet uitdrukkelijk vaststelt, blijkt toch uit het overzicht dat hij tenslotte geeft over de negentiende en begin twintigste eeuw, dat bij de ontwikkelingen die plaats grijpen in het politieke leven van die periode, nauwelijks aandacht wordt besteed aan het democratiserings-proces van de natie: het volk is de grote verliezer. Want hoe de verschuivingen der machtsverhoudingen tussen constitutionelen (of ‘radicalen’) en absolutisten (of ‘gematigden’) ook verlopen, op het terrein der sociale hervormingen leggen beide partijen een conservatisme aan de dag, waarvan men de graad respectievelijk zou kunnen aanduiden (welk een ironie!) met gematigd en radicaal. Oostendorp wijst erop, dat als gevolg van de conservatieve en starre houding van de kerk tegenover de ontwikkeling der wetenschappen de politieke verwijdering tussen radicalen en gematigden uitgroeit tot een levensbeschouwelijke controverse, niet alleen in Spanje, maar in geheel West-Europa. ‘Voor Spanje - voegt de schrijver er echter aan toe - was dit dubbel tragisch. Immers, beide partijen kwamen daardoor buiten de werkelijkheid te staan. De progressieve Spanjaarden geraakten door hun levensvisie niet alleen in conflict met de kerk, doch ook met het van katholicisme doordrenkte Spaanse verleden en heden. De tradionalisten, van hun kant, ontkenden de waarden van hun eigen tijd. Zij hielden vast aan het oude, statische wereldbeeld en verheerlijkten het katholieke denken in zuiver thomistische vorm. Voor hen vormden de zestiende en zeventiende eeuw de glorietijd van de Spaanse cultuur en politiek en zij streefden ernaar de oude structuur van Spanje te handhaven’ (p. 80-81).
In zijn historisch overzicht heeft Oostendorp er duidelijk naar gestreefd om die feiten en waarden in de Spaanse geschiedenis te releveren die van beslissende betekenis blijken te zijn voor de visie van de Spaanse intellectuelen op hun historisch verleden en problematisch heden, een visie die de schrijver thans van binnenuit tracht te benaderen. Elke crisis, zo heeft hij in zijn inleiding gezegd, heeft twee facetten: beleving en afstand nemen. Dit afstand nemen van de Spaanse problematiek is verge- | |
[pagina 632]
| |
makkelijkt en als het ware gesystematiseerd door de idealistische filosofie van de Duitse wijsgeer Krause (1781-1832), die grote invloed uitgeoefend heeft op het denken van de Spaanse progressieve intellectuelen uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Zo, van de ene kant, de sterk religieuze inslag van het krausisme de mogelijkheid van verzoening van deze nieuwe levensbeschouwing met het Spaans katholicisme niet scheen uit te sluiten - hierin ligt de gedeeltelijke verklaring van de grote wervingskracht die de nieuwe ideeën aanvankelijk hadden onder de Spaanse intellectuelen - voerden de nieuwe denkbeelden, anderzijds, de meeste volgelingen in de richting van het positivisme. Door deze houding kwamen ze ertoe het Spaans wetenschappelijk denken als onvrij te brandmerken en in deze onvrijheid de oorzaak te zien van het verval van hun land. De felle reactie op deze ‘anti-vaderlandse’ stellingname wordt in zekere zin belichaamd door Menéndez y Pelayo (1856-1912), illuster Spaans filoloog, aan wie Oostendorp een hoofdstuk wijdt. Volgens Menéndez y Pelayo vormt de Spaanse Gouden Eeuw een bloeitijdperk waarin Spanje niet alleen op cultureel, doch ook op wetenschappelijk gebied belangrijke bijdragen heeft geleverd aan de geestelijke erfschat van Europa. De oorspronkelijkheid en rijkdom van de Spaanse renaissance is, volgens deze geleerde, gelegen in het feit dat ze een katholiek-klassieke synthese als een geheel eigen Spaanse verworvenheid heeft weten te realiseren. De decadentie van het land is het resultaat van de eenzame en uitputtende strijd die Spanje gevoerd heeft om de op deze synthese berustende beschaving in Europa te handhaven. Naast de verdediging van typisch Spaanse instellingen als de Inquisitie zijn in de visie van Menéndez y Pelayo op het Spaans verleden en in het bijzonder op de renaissance bepaalde opvattingen opgenomen die lijnrecht gingen tegen de ideeën van zijn absolutistisch denkende medestanders. Oostendorp typeert de positie van de Spaanse filoloog dan ook raak, wanneer hij dit hoofdstuk aankondigt als: ‘Menéndez y Pelayo tussen twee vuren’. Een beslissend stadium in het streven naar zelfkennis van de Spanjaard ziet de schrijver in het optreden van de regenerationisten en de beweging van 1898 en in de invloed uitgaande van ‘Het Onafhankelijk Instituut van Onderwijs’, een schepping van de krausisten. Het verlies van de laatste koloniën van Spanje rond de eeuwwisseling luidde voor het denkend gedeelte der natie een periode in van aanvankelijk sombere bezinning, die echter in de komende jaren zou resulteren in vruchtbare inzichten in de waardering van Spanje. De reactie op het positivisme, die in deze jaren ook in Europa merkbaar wordt, de filosofische fundering van de subjectiviteit van elke menselijke werkelijkheid door Bergson, de ontwikkeling vooral bij de generatie van '98 van een bijzondere sensibiliteit, stelden deze denkers in het bezit van maatstaven die meer geëigend waren om de waarden van hun cultuur te meten. Een schrijver zoals Unamuno beseft, dat het eigene en dus meest kostbare van de Spaanse cultuur niet analyseerbaar is volgens de methoden van een zuiver rationele denkwijze. Maar de tegenstelling tussen Spanje en Europa moet volgens hem geïnterpreteerd worden in termen van de antithese tussen geloof en ratio. Deze nieuwe levensvisie, waarin een der meest kenmerkende trekken van de Spaanse cultuur vóór en na de zestiende | |
[pagina 633]
| |
eeuw werd geïntegreerd, betekende voor Spanje, naar de mening van Oostendorp, tegelijk een zegen en een gevaar. Een zegen, omdat een belangrijke groep Spanjaarden de weg naar zelfaanvaarding nu duidelijker voor zich zagen. Maar tegelijk bestond ook het gevaar, dat de bewustwording van het uniek karakter van de Spaanse cultuur bij de Spanjaard de neiging zou versterken om Europese invloeden af te wijzen. Het is op verzwakking van deze laatste tendens en op het behoud en verdere uitwerking van de nieuw verworven inzichten, dat de actie van een volgende generatie intellectuelen zich zal concentreren. Wij zullen echter de auteur niet verder volgen op zijn boeiende speurtocht, het aan de lezer zelf overlatend kennis te nemen van de ideeën die eersterangsfiguren als José Ortega y Gasset, Ramón Menéndez Pidal, Pedro Laín Entralgo e.a. hebben ontwikkeld in hun worsteling met het probleem Spanje. Dat Oostendorp, tenslotte, als ‘auteur engagé’, als stelling nemende wetenschapsman, de lezer zijn visie op de Spaanse levenshouding niet onthoudt, wekt bewondering.
Schrijver dezes is er zich van bewust, dat de ontvankelijkheid die hij als hispanist heeft voor Oostendorps scherpzinnige analyses van ideeën en stromingen, zo nauw verbonden met de Spaanse literatuurgeschiedenis, hem parten heeft gespeeld bij zijn waardering voor Spanje op weg naar zelfaanvaarding. Zeer waarschijnlijk zullen diegenen onder de lezers wier bestaan - om welke reden ook - zich realiseert in een meer directe aanraking met de dense sfeer waarbinnen deze ideeën zich concretiseren in de alledaagse en beklemmende werkelijkheid van een natie, aanleiding vinden om zich op te winden over dit allerminst agressieve boek over Spanje. Ongetwijfeld zullen zij geen genoegen nemen met het verweer, door de schrijver in zijn inleiding geformuleerd, tegen het verwijt dat hij de Spaanse intellectuelen als spreekbuizen van hun volk beschouwt, en constateren dat zijn boek juist illustreert dat deze elite heeft gefaald in haar leidinggevende taak aan het volk. Is zij immers niet tot diep in de twintigste eeuw vast blijven houden aan een doctrinair liberalisme, waarin het volk als een volgzame massa werd opgevat? Deze aanval stoelt o.i. echter op een onbewust, typisch Westeuropees postulaat, namelijk, dat ‘het volk’ zich immer als een gelijkvormige realiteit zou constitueren binnen een natie. Men vergeet dan, dat ook het Spaanse volk het resultaat is van de geheel eigen historische evolutie die Oostendorp van binnenuit heeft trachten te beschrijven.
Voor de ‘pseudo-rationele en pseudo-hedonistische mens’ (volgens karakterisering van Weiszäcker in: Die Tragweite der Wissenschaft) van West-Europa, waar de hantering van het dominant criterium van de vrijheid dreigt te leiden tot een verschraalde levenshouding, zouden binnen de verlammende, doch vergankelijke armatuur van Spanje (niet te vereenzelvigen met Spanje zelf) misschien assimileerbare en verrijkende waarden te vinden zijn. Het verlengstuk van de weg van Spanje naar zelfaanvaarding - zoals Oostendorp die ziet - is geprojecteerd in de richting van deze verwachting. Alles wel beschouwd, is het boek van Dr. H. Th. Oostendorp misschien toch niet zo onschuldig als de lezer in de aanhef van dit artikel beloofd werd. |
|