Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 584]
| |
ForumVrijmetselarij en ChristendomIn het decembernr. van deze jaargang hebben wij een artikel geschreven over de Franse vrijmetselarij en het oecumenisme (pp. 249-253), waarin wij aan de hand van vier pas verschenen Franse boeken trachtten aan te tonen hoe de oecumenische geest van het tweede Vaticaans concilie de Franse vrijmetselaars voor een keuze stelt: volharden in hun star en steriel antiklerikalisme of terugkeren tot de gelovige en tolerante houding van de oorspronkelijke vrijmetselarij. Dezelfde vraag stelt zich ook in België. Intussen hebben wij vernomen dat van de naar raming 4200 Belgische vrijmetselaars, die vroeger allen tot het Brusselse Grootoosten behoorden, zich veertien loges hebben afgescheiden en als Grootloge zijn opgericht dank zij het Grootoosten van Nederland. Nadat een zeventig Grootloges en Grootoostens van de hele wereld de Belgische Grootloge hadden erkend, heeft de Grootloge van Engeland in haar sessie van 10 maart 1965 besloten, zoals trouwens ook die van Schotland en Ierland, de Belgische Grootloge, die nu meer dan 1500 leden telt en nagenoeg alle Vlaamse loges verenigt, weer als ‘regelmatig’ te erkennen. Meteen hebben deze vrijmetselaars een punt geplaatst achter een verleden dat in strijd was met de geest van de echte vrijmetselarij, zij zijn teruggekomen op het ongelukkige besluit van 1871 en zijn nu weer aangesloten bij de ‘regelmatige’ vrijmetselarij, die in 1964 ongeveer 5.500.000 leden over de hele wereld telde. Het Belgische Grootoosten blijft vooralsnog volharden in de dwaling. Ook in Frankrijk, zo vernamen wij onlangs, doen vooraanstaande vrijmetselaars pogingen om een ‘regelmatige’ Grootloge op te richten, die het verzamelpunt kan worden voor de reeds door Londen erkende maar kleine Grande Loge Nationale Française en voor alle vrijmetselaars, vooral dan van de huidige Grande Loge, die weer ‘regelmatig’ willen worden. De Parijse Grand-Orient houdt intussen star vast aan de oude anti-klerikale en verpolitiekte koers, die in 1877 werd ingezet, in strijd met de zuivere traditie van de echte vrijmetselarij. In ons boven aangehaald artikel bespraken wij reeds een boek van Yves Marsaudon, geschreven na de tweede sessie van Vaticanum II, die hem tot enthousiasme bewoog. Zo pas ontvangen wij een tweede boek van hemGa naar voetnoot1, waarin hij nu lucht geeft aan zijn desillusie over het concilie, na het ontgoochelend einde van de derde sessieGa naar voetnoot2. Het is onnodig hierop in te gaan aangezien het einde van Vaticanum II de auteur wel tot een andere beoordeling zal hebben gebracht. Zoals de titel van het boek aanduidt, beschrijft de auteur zijn eigen ervaring: hoe hij, opgevoed in de katholieke godsdienst, agnosticus werd, en na dertig jaren initiatie- en filosofische studie in de vrijmet- | |
[pagina 585]
| |
selarij, gekomen is tot het christendom zoals het door de orthodoxe Kerk beleefd wordt. In een eerste deel omschrijft hij de maçonnieke gedachte; hij citeert een ‘manifest’ van de Grande Loge Nationale Française die de drie voorwaarden tot opname aldus formuleert: ‘Geloof in God, goddelijke persoon, Grote Bouwmeester van het Heelal; Geloof in Zijn geopenbaarde Wil, die uitgedrukt is in het boek van de Heilige Wet; Geloof in de onsterfelijkheid van de ziel’ (p. 17). Vrijmetselarij is geen religie, schrijft Marsaudon, maar heeft wel een religieus karakter. Het is dus niet te verwonderen dat een rechtzinnige zoeker langs de vrijmetselarij tot het christendom kan komen. In een tweede deel weidt hij uit over de christelijke orthodoxie en over enkele nevenaspecten, zoals de betrekkingen van tsaar Alexander met barones von Krüdener en het ‘geval’ Tolstoï. In het derde deel handelt hij dan expliciet over de orthodoxie in Frankrijk, die voor het ogenblik verscheidene duizenden leden telt en sinds kort ook een eigen bisschop, Mgr. Kovalevsky, heeft. In de Conclusions, die recht uit het hart komen, getuigt Yves Marsaudon nog eens hoe de geleidelijke initiatie in de vrijmetselarij hem wonderbaar geholpen heeft in zijn innerlijke ommekeer, dank zij natuurlijk ook de inwerking van de Geest. Dat de auteur niet de Roomse Kerk verkoos, ligt wel aan het feit dat de Orthodoxie zoveel dichter staat bij de oorspronkelijke hiërarchische ordening van de Kerk, een veel lossere organisatie heeft, de christenen heel wat vrijer laat, minder verplichtingen oplegt en meer op de geest steunt dan op structuren. Met Vaticanum II is hierin gelukkig heel wat verbetering gekomen. Het belangrijkste lijkt ons echter dat deze vooraanstaande Franse vrijmetselaar en lid van de Grande Loge, die in en buiten Frankrijk goed bekend is, langs de vrijmetselarij weer christen werd. Het boek van Tourniac, dat het laatste trimester van 1965 verscheen, is voor ons, met het oude beeld van de vrijmetselarij nog steeds voor ogen, even verrassendGa naar voetnoot3 De auteur is gelovig Rooms-katholiek en tevens vrijmetselaar. Jean Palou schrift in het Woord Vooraft: ‘Mat een oprecht gellof, een dorst naar de Kerk van Christus, een volledige on-derwerping ook aan het kerkelijk leergezag, toont Jean Tourniac ons wat de Vrijmetselaars hebben verloren toen de Kerk zich van hen scheidde, en wat de Kerk vrijwillig heeft verworpen toen zij van deze Mensen van Goede Wil en van Liefde, afgescheiden broeders heeft gemaakt’ (p. 10). Met een verbazende kennis van de Romaanse en Angelsaksische vrijmetselarij, van de joodse traditie en de middeleeuwse christenheid, vergelijkt Tourniac de maçonnieke symboliek met de christelijk traditie en liturgie: hij put voortdurend uit de Vaders en uit de H. Schrift en komt tot indrukwekkende constataties. Het Wordt, zoals de ondertitel luidt: een geestelijk itinerarium van Israël naar Christus. In een eerste deel beschrijft hij enkele maconnieke symbolen en riten, in het tweede deel gaat zijn aandacht meer bepaald naar Sint Jan de Doper en Sint Jan de Evangelist, die in de vrijmetselarij een zo grote rol spelen, en spreekt dan in een derde deel over de ‘Koninklijke Kunst en de Geestelijke Kunst’. Herhaaldelijk toont hij aan hoe de vereniging van maçonniek symbolisme en christelijke liturgie verrijkend is, ja hoe de maçonnieke ritualistiek eigenlijk buiten het christendom zijn zin en zijn diepte verliest, en ook slechts van hieruit verklaard kan worden. Christus ‘de steen, die de bouwlieden hebben verworpen, is de hoeksteen geworden’ (Mc. 12, 10). ‘Nadert tot Hem, de levende steen - door de mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar bij God - en laat u als levende stenen opbouwen tot een geestelijke tempel, bestemd voor een heilig priesterschap’ (1 Petr. 2, 4-5). Terecht schrijft Tourniac dat, principieel gezien, christelijk leven en maconniek lidmaatschap samen kunnen gaan. Zeker, voor een rationalistische geest of ook voor de moderne massamens heeft het inwendig leven, de stilte, | |
[pagina 586]
| |
het geheim weinig te betekenen. Zij kunnen in de vrijmetselarij met haar rijke symboliek geen bevrediging vinden. Maar zou juist daarom de echte vrijmetselarij, die tot haar bronnen is teruggekeerd, niet een hulp voor de Kerk kunnen zijn om de volheid van haar boodschap, haar sprekende liturgische plechtigheden, haar hunkeren naar contemplatief leven meer vruchten te doen dragen? Deze vraag van de katholieke vrijmetselaar Jean Tourniac brengt ons wel zeer ver van de onder katholieken nog steeds verspreide dwaze opvattingen over de echte vrijmetselarij. M. Dierickx S.J. | |
Beeldende kunst in NederlandZomaar een middag langs Amsterdamse galeriesDe inlevertermijn van kopij voor deze kroniek is (om technische redenen) ongeveer even lang als de gemiddelde duur van een tentoonstelling in een kunstzaal en daarom heb ik totdusverre vrijwel geen aandacht besteed aan incidentele exposities in kunsthandels. Omdat daarin toch een onbillijkheid schuilt, geef ik u hier een beknopt overzicht van een bezoek aan een aantal Amsterdamse galeries, zomaar op een willekeurige zaterdagmiddag. Hoewel geen van de tentoonstellingen meer te zien is, levert de bespreking ervan m.i. een aardig (zij het natuurlijk niet geheel representatief) beeld op van enkele actuele stromingen in de beeldende kunst. 20 d (Keizersgracht 518) is een nog jonge, door Benno Premsela voortreffelijk ingerichte hoofdstedelijke dépendance van de toonaangevende Arnhemse galerie 20, geleid door Felix Valk. Op het moment van mijn bezoek hingen er schilderijen van de Rotterdammer Jacob Zekveld, 20 jaar, eenmanstentoonstellingen in Rotterdam en Groningen en nu voor het eerst in Amsterdam. Zekveld is een duidelijke vertegenwoordiger van het nieuwe realisme, de nieuwe figuratie, leunend tegen de uit Amerika afkomstige pop-art. Een van zijn oudste schilderijen op deze tentoonstelling (‘Hit by Roy Lichtenstein's plane’) is zelfs een regelrecht antwoord op werk van een van de bekendste Amerikaanse pop-art schilders. In zijn recente schilderijen wint Zekveld steeds meer aan persoonlijkheid, aan herkenbaarheid ook binnen het groeiend koor van nieuwe figuratieven in ons land. Zijn ‘Manier und Bauer’, zijn renpaarden, Johanna Verhoeven en Charles Chaplin zijn hiervan sprekende voorbeelden. Vlakbij 20 d, ook aan de Keizersgracht (478) resideert Hendrika Swart in haar gelijknamige galerie, een prettige, doorzichtige ruimte. Zij exposeerde werk van Peter Struycken, docent aan de Academie voor beeldende kunst en kunstnijverheid te Arnhem, 27 jaar. Struycken ontving eervolle vermeldingen op de Biënnale de la Jeunesse te Parijs en bij de Van der Rijn-prijs voor metaalplastieken. Hij behoort duidelijk tot de geometrische richting waartoe Hendrika Swart zich - naast de kinetische stromingen - zo voelt aangetrokken. Struycken, die op het ogenblik een groot aantal monumentale opdrachten onderhanden heeft, streeft volgens eigen zeggen naar volledige communicatie met de toeschouwer. Hij maakt daarbij gebruik van de fysiologische werking van de vorm en de kleur en van een organisatie daarvan door middel van wetmatigheden. In z'n schilderijen en driedimensionale structuren (op hun best in zwart-wit) is elke emotie bewust uitgebannen. De goed afgewogen, mathematische vormen maken op mij een wel erg koele en berekende indruk. Kabinet Floret (N.Z. Voorburgwal 282) is gevestigd in hetzelfde oude school-gebouw waarin Sieto Hoving's cabaret Tingeltangel een charmant onderkomen gevonden heeft. Het zaaltje is elke avond (behalve maandag) geopend van acht tot tien uur (veel Tingeltangel-gangers maken in de pauze gebruik van de gelegenheid tot kunstkijken) en bovendien iedere zaterdag van elf tot vijf. Kabinet Floret exposeert nadrukkelijk alleen figuratieve kunst. Toen ik er kwam deed Floret recht wedervaren aan de Utrechtse surrealist J.H. Moesman door praktisch diens gehele oeuvre | |
[pagina 587]
| |
te exposeren, gering van kwantiteit, maar belangrijk van kwaliteit. Z'n begin (vroeg in de jaren twintig) was wat vlak en aarzelend, maar al spoedig ontwikkelde Moesman zich in snel tempo tot een schilder van formaat, die veel te zeggen heeft en waarom in 1933 en 1934 grote opschudding ontstond toen H.P. Baard, in die jaren directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, tot tweemaal toe een schilderij van Moesman op een groepstentoonstelling weigerde. In Nederland waren de doeken van Moesman helaas maar sporadisch te zien, waardoor hij slechts binnen een beperkte groep van ingewijden bekend is. In het buitenland wordt hij wel naar waarde geschat: op de tentoonstelling ontbrak het schilderij waarmee hij vertegenwoordigd was op de Internationale Surrealistische Salon in Parijs. Surrealistenleiders André Breton en Arrabal hebben zelfs in 1962 een Hommage à Moesman uitgegeven. De naakte vrouw op een fiets met een viool op de bagagedrager, de vrouw aan tafel (met op de achtergrond een als uit steen gehouwen mannenfiguur) en de liggende, geschonden vrouw waaruit een klaproos opbloeit, behoorden voor mij tot de hoogtepunten van deze zo noodzakelijke tentoonstelling. Een ander voorbeeld van de welhaast museale functie die een galerie soms kan vervullen, werd geleverd door Galerie d'Eendt (Spuistraat 272). Directeur Will Hoogstraate organiseerde in zijn twee heerlijke huizen een herdenkingstentoonstelling van schilderijen van de inmiddels overleden Vlaming Floris Jespers, geopend door de Belgische ambassadeur in ons land. In tegenstelling tot bijv. Permeke bleef Jespers in Nederland vrijwel onbekend. Ten onrechte, want hoewel hij in vele stijlen schilderde bleef Jespers toch altijd herkenbaar als een groot talent. Dat is in later werk te zien, maar ook in vroege doeken als een onder invloed van Campendonck gemaakt schilderij en een landschap dat in de verte aan Permeke doet denken. Het is jammer dat de musea in ons land de belangrijkheid van Jespers tot dusverre kennelijk hebben onderschat. Eén deur naast Floret (aan de N.Z. Voorburgwal 284) drijft Magdalene Sothmann nu al ruim tien jaar een gerenommeerde kunsthandel, waar tal van belangrijke kunstenaars hebben geëxposeerd. Magdalene Sothmann heeft, dacht ik, een voorkeur voor het abstract-expressionisme, een onder invloed van pop en op-art door velen dood verklaarde kunstrichting, die naar mijn smaak echter nog voldoende vitale kunstenaars onder haar aanhangers telt om haar bestaan te rechtvaardigen. Op mijn achtermiddag was er juist een tentoonstelling van collages van Sam Middleton, in 1927 in New York geboren, in Amsterdam gebleven omdat het artistieke klimaat van de hoofdstad hem goed ligt. Middleton maakt al jaren kleurrijke collages, maar hij weet genoeg vernieuwingen aan te brengen om niet eentonig en vervelend te worden. Hoewel praktisch al het werk van Middleton mooi is, zijn de kleinere werkstukken mij het liefst, omdat ze eigenlijk wat interessanter zijn en soms ook hechter in elkaar zitten. Herman Krikhaar, vroeger bij de KLM, opende in mei 1965 een aantrekkelijke expositieruimte in de Spuistraat (330), nadat z'n galerie daarvoor enkele jaren schuin tegenover het Rijksmuseum gevestigd was. Ook bij Krikhaar, die o.m. werk van Appel, Constant, Corneille en Picasso toonde en Saura naar Nederland haalde, was werk te zien van de nieuwe figuratie, ditmaal niet van een vertegenwoordiger van deze richting maar van een vertegenwoordigster: Mary Schoonheyt. In zijn toelichting op de expositie noemt criticus Ed Wingen Mary Schoonheyt een zusje van Roy Lichtenstein, dat tegen schoonheid is (‘ik ben tegen het geheimzinnige, tegen la belle peinture, tegen Zen, en tegen al deze briljante ideeën van de voorafgaande stromingen’). Naar mijn smaak is Mary Schoonheyt nog de mindere van Zekveld. Haar onderwerpen zijn minder sprekend en haar kleuren zijn vlakker. Tenslotte ben ik gaan kijken bij Ina Broerse, die nu al zo'n jaar of zeventien in een smaakvol pand in de Nieuwe Spiegelstraat (57) gevestigd is. Ina | |
[pagina 588]
| |
Broerse, die zich toelegt op het tonen van - doorgaans figuratieve - grafiek, tekeningen en gouaches, alsmede op het permanent brengen van keramiek had pas een succesvolle tentoonstelling afgesloten van etsen van de jonge, begaafde graficus Ton van Os uit Rotterdam en liet nu zeer recent werk zien van de Fries Jan Stroosma (o.a. geïnspireerd op de wateroverlast). In de benedenruimte stonden vazen en potten van Jan van der Vaart (25 jaar), die ook heeft deelgenomen aan de tentoonstelling ‘nieuwe vormen van ceramiek’ in het Stedelijk Museum (Streven, februari '66). Van der Vaart kenmerkt zich door z'n opvallende vorm, z'n materiaal (leemglazuur) en z'n kleurkeuze (overwegend groen en grijs). Er zijn mensen die hem onomwonden de beste Nederlandse pottenbakker van dit moment noemen. Ook zonder dit, toch altijd wat broze predikaat wordt het iedereen die zijn stukken ziet en in de hand neemt op slag duidelijk dat ze inderdaad van hoog gehalte zijn. | |
Aanwinsten RijksmuseumHet Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam exposeert nog t/m 3 april de aanwinsten uit 1965, voor het grootste gedeelte gefinancierd uit het zg. Wallerfonds. De collectie is omvangrijk en zeer gevarieerd. Zo vindt u er een omlijsting voor een titelpagina van Dürer (1513) en de houtsnede Christus als verlosser der wereld van Hans Baldung Grien (1519), maar ook etsen van Pisarro en Degas en een litho van Odilon Redon. Behalve etsen van Adriaan van Ostade (de lachende roker), Cornelis Bega (zittende boer en boerin) en Goya (de oude stierenvechter) troffen me de pen- en penseeltekening ‘Odysseus op Delos’ van Claude Lorrain en het zelfportret van Josef Israëls (pentekening in bruin). Prachtig zijn ook de Japanse kleurenhoutsneden van Hokusai, Hiroshige, Utamaro en Kiyonasa. | |
Vermeldenswaardigheden Alma 80Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag heeft het gemeentebestuur van Amsterdam aan de schilder en graficus Peter Alma de zilveren medalje van de stad aangeboden voor zijn bijdrage tot de schoonheid van Amsterdam. In het Stedelijk Museum was een kleine expositie van houtsneden van Alma ingericht. | |
StipendiaHet ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk heeft - voor het eerst - stipendia verleend aan een vijftal beeldende kunstenaars. Het zijn de schilder W.L. Bouthoorn, de ‘lichtschilder’ Livinus van de Bundt, de architect Aldo van Eyck, de fotograaf A. Hammacher en de beeldhouwer N.H.M. Tummers. | |
SonsbeekOp 27 mei a.s. zal in Park Sonsbeek te Arnhem de vijfde grote internationale tentoonstelling van beeldhouwwerk worden geopend. De expositie duurt tot eind september. De voorbereidingscommissie bestaat uit dr. J. Heyligers, L. Braat, prof. dr. H.L.C. Jaffé, C. Kneulman, drs. R.W.D. Oxenaar en P. Slegers. Architect Aldo van Eyck ontwerpt een paviljoen voor die beelden die niet buiten kunnen worden opgesteld. Hij treedt hiermee in de voetsporen van Rietveld. | |
Haagse School bij ScheenDe Haagse kunsthandelaar P.A. Scheen toonde in de maand januari weer z'n inmiddels befaamd geworden aanwinsten: schilderijen uit de Haagse School; met zorg gekozen na omvangrijke speurtochten o.a. in Canada, naar Nederland gebracht en zo nodig gerestaureerd. Hoogtepunt vormde een aantal werken van de schilder J.H. Weissenbruch. Het KRO (televisie) kunstprogramma ‘Galerij’ besteedde aan deze uitzonderlijke expositie terecht ruimschoots aandacht. | |
Ir. Van Gogh eredoctorTer gelegenheid van de 334e Dies natalis van de universiteit van Amsterdam is aan ir. Vincent Willem van Gogh te Laren een eredoctoraat in de letteren toegekend. Hiermee bracht men de 75- | |
[pagina 589]
| |
jarige hulde voor het feit dat hij zijn omvangrijke collectie schilderijen van Vincent van Gogh bijeen hield en (nu enkele jaren geleden) aan het rijk verkocht ter plaatsing in het in Amsterdam te stichten Van Gogh-museum. Even groot evenwel is de waardering voor het publicistische werk van ir. Van Gogh, die zich na de dood van zijn moeder in 1925 ging wijden aan een studie over zijn oom en in 1952 de volledige correspondentie uitgaf tussen Vincent en zijn broer Theo (vader van ir. Van Gogh). | |
Koornstra in Den HaagIn het prentenkabinet van het Haags Gemeentemuseum zijn tot 13 maart litho's van Metten T. Koornstra te zien. Dit is de eerste eenmanstentoonstelling in een museum van het gevoelige en speelse werk van de knappe graficus en schilder. | |
Biennale-commissieDrs. R.W.D. Oxenaar, directeur van Rijksmuseum Kröller-Müller op de Hoge Veluwe is door de minister van Cultuur benoemd tot commissaris voor de Nederlandse inzending naar de Biennale van Venetië dit jaar. Hij wordt terzijde gestaan door D. Welling (Rotterdam) en drs. H.J.A.M. van Haaren (Den Haag). | |
Eijlders 25Het 25-jarig bestaan van een hoofdstedelijk café is op zichzelf geen reden tot vermelding in deze rubriek. Anders wordt het als u weet dat Eijlders (want zo heet deze verzamelplaats van artiesten, zakenmensen, studenten, burgers en bohémiens) al jarenlang permanent schilderijen exposeert, weliswaar niet altijd van even hoog niveau, maar toch duidelijk gewaardeerd door het publiek en daardoor nuttig en plezierig voor de exposerende kunstenaars. In wezen is Eijlders door de lange reeks tentoonstellingen de voorloper van Gans' Bols Taverne. Aan de jubileum-expositie in Eijlders namen o.m. Freek van den Berg, Guillaume Lo-AN-joe en Jan Sierhuis deel. Paul Mertz | |
Nieuwe Nederlandse literatuurNa enkele romans die in de huidige tijd speelden is Hella Haasse weer naar het verleden teruggekeerd. Ditmaal nog verder dan in haar vorige historische romans. Haar nieuwe boek, dat de onbescheiden titel Een nieuwe testament (Querido) draagt, speelt in het vroeg-christelijke Rome en heeft als hoofdfiguur de dichter Claudius Claudianus. Bij dezelfde uitgever verscheen, na negen jaar, weer een roman van A. den Doolaard, De goden gaan naar huis. De goden zijn in dit geval een groep beelden uit het Parthenon, die in het Britse Museum terecht gekomen zijn en in een onbepaald jaar tussen nu en 2000 door een griekse oudheidkundige teruggehaald worden. Ruimteschepen en astronauten geven dit boek een science-fictionachtig tintje. De beheerder van het Van Oudshoorn-archief, Drs. W.A.M. de Moor, verzorgde de publikatie van een tot nu toe ongepubliceerd verhaal van Van Oudshoorn. Bezwaarlijk verblijf (Polak en Van Gennep). Een bibliografie en een korte levensschets verhogen de waarde van deze uitgave nog. Een van de bijna onvindbare boeken van Vestdijk, Albert Verwey en de Idee, werd door Polak en Van Gennep herdrukt. In dit boek vindt men al tal van ideeën die Vestdijk in zijn latere boeken heeft uitgewerkt. Couperus wordt ook maar steeds weer herdrukt. Bij Veen verscheen een Couperus omnibus waarin opgenomen zijn Aan de weg der vreugde, Hoge troeven, Over lichtende drempels, God en Goden en een 35 novellen; en bij Querido in de Salamanderpockets Intieme impressies. Tenslotte twee poëziebundels. Van Jan G. Elburg Een streep door de rekening (Bezige Bij) waarin deze onderschatte ‘Vijftiger’ andere, vrijere wegen inslaat, zoals de titel reeds aanduidt, en van debutante Helen Knopper Emotioneel esperanto (Meulenhoff). Jaco Groot |
|