Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |||||||||||||||||
Naar een hervorming der onderneming
| |||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||
(p. 182), want ‘de overheersing door het kapitaal - op grond van het eigendomsrecht - is voortaan betwistbaar’ (R.C.L. Goris, Slottoespraak) en het gezag, dat gezien moet worden als een functie, een dienst aan de gemeenschap, ‘zal gaandeweg nog enkel gebaseerd zijn op bevoegdheid en bekwaamheid’ (p. 111). Terwijl de gezagstoewijzing traditioneel gebeurde door de bezitter van de kapitalen (p. 120), ‘impliceert’ het principe van economische democratie ‘op langere termijn.... een deelname van het personeel aan de benoemingspolitiek’ (p. 186). De ‘theoretisch mogelijke deelneming van allen in het bezit van de onderneming wordt praktisch (echter) veelal in twijfel getrokken’ (p. 181); men is trouwens van oordeel dat ‘het delen van de eigendom zelf niet zozeer het probleem is, dan wel deel hebben aan de voorrechten die er thans aan verbonden zijn’ (p. 121). Voor het ogenblik wil men de ‘deelneming’ nog niet doortrekken tot de idee van ‘medebeheer’ (R.C.L. Goris, Slottoespraak), gedeeltelijk wellicht omdat ‘men sterk de actuele mogelijkheid, opportuniteit en doeltreffendheid van haar verwezenlijking betwijfelt’ (p. 153). Concreet veronderstelt de deelname nu ‘een loyale en permanente dialoog tussen alle medewerkers.... Deze dialoog onderstelt de wil en de bekwaamheid om deze aan te gaan en het bestaan van doelmatig werkende overlegorganen. Het vergt informatie en vorming op elk niveau van de hiërarchie’ (Algemene besluiten, 311-312). Ze eist het bestaan van een sterke leiding; deze ‘zal verslag uitbrengen tegenover alle partners op grond en in de mate van hun inbreng en van hun belang bij de goede gang van heel de onderneming’ (ibid., 322). Enerzijds moet deze leiding ‘door consultatie, delegatie en participatieve beslissingsvormen beroep doen op de menselijke vermogens van allen’ (ibid., 323), anderzijds moet ze betere controlemogelijkheden toelaten. Belangrijk is de draagwijdte welke aan deze congresbesluiten gegeven werd; de Katholieke Patroons bedoelen hiermee geenszins algemene richtlijnen te geven voor de volgende decennia of een definitief standpunt in te nemen tegenover de ondernemingsproblematiek, ze onderstrepen integendeel het voorlopige en partiële karakter van hun stellingname. Het algemeen besluit luidt als volgt: ‘Het V.K.W., erom bekommerd een dynamische interpretatie van de sociale leer van de Kerk te geven, beslist zijn studies voort te zetten, de andere partners van het sociaal-economisch leven hiertoe uit te nodigen, en de werkzaamheden van zijn leden te richten naar de problemen van de deelneming: de werking en de doelmatigheid van de overlegorganen; de rol, toepassingsdomeinen en -modaliteiten van de controlefunctie in de onderneming; het rechtsstatuut van de personen en van de goederen in de onderneming; de finaliteit van de onderneming en van de beroepsorganisaties in een steeds meer naar overleg evoluerende economie’ (Algemene Besluiten, 6).
Een tweede stellingname vinden we in het ontwerp ter voorbereiding van de ACW-Programmaverklaring, verklaring die door de Christelijke Arbeidersorganisaties op 4 juni 1966 officieel zal afgekondigd worden ter gelegenheid van | |||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||
de 75e verjaardag van het verschijnen van Rerum NovarumGa naar voetnoot2 Dit document is momenteel nog slechts een voorontwerp, ‘vrucht van uitgebreid studiewerk’, dat reeds verschillende malen werd besproken in het Nationaal Bureau van het ACW, het overkoepelend orgaan van de verschillende takken van de Christelijke Arbeidersbeweging. Het ligt in de bedoeling van dit Bureau dat het voorontwerp door de militanten van de beweging zal worden bestudeerd en besproken. De bemerkingen die uit alle gewesten van het land verwacht worden moeten dan het materiaal leveren voor de redactie van de definitieve tekst.
De opstellers van het document vermelden uitdrukkelijk dat het gaat om ‘grote oriënteringen’. Zij willen:
Uit dit algemeen overzicht nemen we hier slechts de elementen die expliciet handelen over de ondernemingsproblematiek. De woordvoerders van de arbeiders willen een economie ‘waarin de private kapitaalmachten niet meer alleenheersend zijn, maar waar ook de overheid niet almachtig optreedt en elk spontaan initiatief doodt. De grote economische beslissingen moeten genomen worden in overleg tussen en in afspraak met de drie grote betrokken instanties: de ondernemers, de arbeiders en de overheid. Enkel uit deze georganiseerde samenwerking kan een ordevolle en democratische expansie groeien’ (p. 16). ‘Het syndicalisme blijft de woordvoerder van de arbeiders in de onderneming omdat een constructief, opbouwend en medewerkend syndicalisme nodig is om de belangen van de werkende mens als mens te verdedigen’ (p. 14). Hoe meent het syndicaat de arbeid in de onderneming te kunnen ‘vermense- | |||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||
lijken’? Het wettelijk statuut van de onderneming moet herzien worden op een dubbele manier: ‘Een controlerecht moet voorzien worden vanwege de arbeiders (door hun vertegenwoordigers: de syndicaten) op het algemeen beleid van de onderneming. Het statuut van de arbeider in zijn dagelijks werkmilieu moet nauwkeurig omschreven worden (procedure ter oplossing van geschillen, sociale verbeteringen, enz.)’ (p. 14). Wie beseft wat er de laatste jaren in de Christelijke Arbeidersbeweging in België bij de meest bewuste militanten wakker is gemaakt en wat er aan constructieve arbeid op dit gebied werd gepresteerd, kan zich niet van de indruk ontdoen dat dit voorontwerp een stap achteruit betekent. Datgene wat vooropgesteld wordt om de onderneming te hervormen, mist uiteindelijk het objectief waarop meer en meer werknemers beginnen te mikken: het radicaal en definitief doorbreken van een systeem waarin ‘de kapitaalmachten alleenheersend zijn’. Dit voorontwerp kunnen we niet anders beschouwen dan als een tot mislukking gedoemde poging om de geit en de kool te sparen. Dit blijkt uit de uiterst dubbelzinnige aanhef van hoofdstuk II: ‘De grond van het moderne arbeidsvraagstuk is niet zo zeer meer te zoeken in de kapitalistische uitbuiting, in het privaat bezit van de produktiemiddelen (wat voor een groot deel van zijn waarde verloren heeft), maar wel in het technisch industrieel arbeidsproces zelf...’ (p. 13). Voor de arbeiders kan dit klinken als een verraad. Vandaag de dag wordt het voor hen manifest dat het ‘technisch industrieel arbeidsproces’ geconditioneerd wordt door de economische orde - of wanorde - waarin zij moeten leven. Weliswaar worden zij in eerste instantie geconfronteerd met dit arbeidsproces waarvan zij dagelijks de onrechtvaardigheid ervaren: zij worden betrokken in een onmenselijk arbeidsritme en gemanipuleerd als onkosten-factoren waaruit zoveel mogelijk profijt moet worden gehaald. Toch wordt dit technisch proces, dat uitsluitend gericht is op de produktiviteit - ten koste van het mensenmateriaal waarmee het functioneert - ontworpen door andere mensen die uiteindelijk hun macht baseren op het feit dat zij het kapitaal en de produktiemiddelen in handen hebben. Hier raakt men de kern van het arbeidersprobleem en van de proletarische toestand van de arbeidersgroep waarvan sommigen het bestaan schijnen te negeren. Wanneer men de arbeiders in de onderneming wil integreren en komen tot een waarachtige medezeggenschap, dan moet dit onvoorwaardelijk samengaan met een of andere vorm van medebezit van de produktiegoederen. Dit medebezit biedt de enige garantie waardoor de arbeidersgroep in staat wordt gesteld het arbeidsproces en de arbeid in de onderneming effectief te vermenselijken. Hier haakt onze kritiek tevens in op het standpunt van het VKW dat, om het natuurrechtelijk karakter van een democratische deelneming te verzoenen met de eisen van de economische rendabiliteit, zich uitsluitend baseert op het element ‘bekwaamheid’, terwijl het, uitgaande van beschouwingen van praktische aard (cfr. Verslagboek pp. 181-182), het recht op medebezit als ‘zeer bijkomstig’ beschouwt. De geestelijke uitrusting en de vorming van de arbeiders en hun vertegenwoordigers is natuurlijk essentieel en van het grootste belang. Men kan echter de doeltreffendheid betwisten van een controlerecht en van een ‘medebeheer’ dat, alleen gebaseerd | |||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||
op de bekwaamheid van de arbeiders, vroeg of laat zal aanbotsen tegen de muur van de kapitaalbezitters. Met de eis tot medebezit wordt alleen maar voldaan aan het fundamentele principe van de rechtvaardigheid: iedereen, dus ook de werknemer, heeft recht op de volledige vrucht van zijn arbeid. De toename van de produktiecapaciteit is het resultaat van de inzet van heel de ondernemingsgemeenschap. Ten onrechte wordt deze aangroei in de vorm van autofinanciering uitsluitend als bezitsvermeerdering van het kapitaal beschouwd. Daartegen staat het natuurrecht: ‘Uit de natuur van de mens volgt verder het recht op privaat eigendom, ook van de produktiegoederen’ (Pacem in Terris, no. 21). Het voorontwerp van het ACW dat een ‘wegwijzer voor de toekomst’ wil zijn, poneert in hoofdstuk IV dat ‘de verwerving van bezit, meer bepaald het verwerven door de arbeiders van een aandeel in het vermogen van de onderneming, het enige middel is om een grondige herverdeling van het nationaal inkomen ten gunste van de groep der loon- en weddetrekkenden te bekomen’ (p. 20). Dit alles wordt echter te weinig consequent doorgedacht en niet betrokken op het medebeheer in de onderneming, terwijl Pacem in Terris uitdrukkelijk zegt dat het recht op privaateigendom, ook van de produktiegoederen ‘een krachtig middel is om de waardigheid van de menselijke persoon en de uitoefening van de verantwoordelijkheid op alle gebieden van de menselijke aktiviteit te verzekeren...’ (no. 21). Een economisch systeem waarin het produktie-apparaat, onder welke vorm dan ook, in handen blijft van een bevoorrechte groep, kan vanuit een personalistische visie op de mens en de samenleving niet meer aanvaard worden. Eigendom van de produktiemiddelen is een natuurrecht, niet het voorrecht van enkelen. Alleen door het medebezit van de produktiegoederen wordt de fundamentele bezitloosheid van de arbeidersklasse opgeheven, de proletarische toestand doorbroken en de grondslag gelegd voor een waarachtig medebeheer. |