beleid e.d.m. uitsluitend op gewestelijk vlak vruchtbaar kunnen bepaald worden. Hieruit blijkt, zoals bij de aanvang werd betoogd, dat de decentralisatie niets anders is dan een technisch procédé. Haar toepassingssfeer is beperkt door de aard van de materies die voor decentralisatie vatbaar zijn en door de wijze van uitoefening van de bestuursfuncties. Aangezien zij de aanpassing van de algemene politiek aan de plaatselijke omstandigheden beoogt, moet haar toepassing daarenboven op zuiver zakelijke motieven steunen en is zij slechts mogelijk op betrekkelijk kleine schaal. Deze schaal kan overigens verschillen naar de aard van de zaken. Het is merkwaardig vast te stellen hoe de noodzaak van de decentralisatie, die op het eerste gezicht een terugkeer naar oudere bestuursvormen kan lijken, zich scherper doet voelen naarmate de eenheids-structuren op hoger vlak krachtiger doorbreken.
In werkelijkheid is deze gelijkenis met oudere bestuursvormen slechts schijn: de decentralisatie is een technisch bestuursprocédé dat bewijst dat gewestelijke en plaatselijke gemeenschappen als zelfstandige eenheden afgedaan hebben. De gelijkenis ligt enkel in de geografische omschrijving binnen welke de bestuursvorm dient gerealiseerd te worden.
De decentralisatie handhaaft de menselijkheid in de groeiende technologie. De terugkeer naar het regionale vlak in het groeiend eenheidsperspectief is een dialectische beweging, waaruit blijkt dat ook in de administratieve structuren de menselijke dimensie moet worden geëerbiedigd.
Aangezien de decentralisatie de aanpassing van de algemene politiek aan de plaatselijke omstandigheden verzekert, ondervangt zij in niet onbelangrijke mate de ideologische, culturele en sociaal-economische tegenstellingen die in de verschillende landsdelen kunnen bestaan. Zij kan deze zelfs voor een groot deel a priori uitschakelen, aangezien zij de aanpassing verzekert op basis van zakelijke motieven, d.w.z. zonder dat bedoelde tegenstellingen als zodanig tot uiting komen. De natuurlijke e.a. gegevens, die aan sommige van deze tegenstellingen ten grondslag liggen, - tegenstellingen zijn niet noodzakelijk tegenstrijdigheden en kunnen, in een harmonische eenheid opgenomen, een bron van rijkdom uitmaken - vragen echter eigen uitdrukkingsvormen, die de decentralisatie hun, juist omwille van haar zuiver bestuurtechnisch karakter, niet kan geven. Juist omdat men de decentralisatie is gaan zien als het middel om deze tegenstellingen definitief op te lossen, wordt zij in een vals daglicht geplaatst. Men verwacht van haar meer dan zij geven kan, wat uiteindelijk slechts tot (nieuwe) ontgoochelingen kan leiden en haar kan doen veroordelen zonder dat zij ooit echt is toegepast.
De decentralisatie mag ons niet terugvoeren naar het provincialisme, dat reeds in 1831 door de Belgische grondwetgever werd afgeschreven; zij moet echter, op basis van een grondig onderzoek naar haar mogelijkheden in de verschillende domeinen waarin zij vruchtbaar blijkt, in de ruimst mogelijke mate worden toegepast, teneinde aldus reeds enige ruimte te scheppen voor een leven naar eigen aard, dat in 1831 niet werd erkend.