Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
De Franse Vrijmetselarij en het Oecumenisme
| |
[pagina 250]
| |
aan de nagedachtenis van ‘Angelo Roncalli.... Jean XXIII, qui a daigné nous accorder Sa Bénédiction, Sa Compréhension et Sa Protection’, en aan Paulus VI. Het is duidelijk geschreven onder de indruk van de eerste twee sessies van Vaticanum II en van de pelgrimstocht van Paulus VI naar het H. Land. Reeds in het begin van zijn boek schrijft de auteur: ‘Wij zouden niet onverschillig kunnen staan tegenover een zo belangrijke beweging als het oecumenisme, dat morgen de vereniging van negen honderd miljoen christenen kan betekenen en een belangrijke etappe vormen naar de eenheid van alle mensen, opperste doel van de vrijmetselarij’ (p. 24). Dan zet hij uiteen hoe reeds onder Pius XII de oecumenische geest aan kracht won, maar pas onder de heilige paus Joannes XXIII en zijn Concilie tot volle uitbloei kwam. Zoals Riandey - die contacten had met P. Riquet S.J. - heeft hij schrik voor de vloedgolf van het materialisme en daarom verheugt hij zich over de contacten tussen de verscheidene godsdiensten, zoals te Manilla van 2 tot 9 januari 1960, om een dam op te werpen tegen dit materialisme. In zijn conclusie doet hij een oproep tot zijn logebroe-ders: ‘Vrijmetselaars, mijn Broeders (...) op het ogenblik dat het christendom naar zijn oorsprong terugkeert, dat Paulus VI de voetsporen drukt van Jezus, dat de priester-arbeiders in nederigheid werken (...) moet de Vrijmetselaar deze gigantische instelling die de Vrijmetselarij is, in de ogen zien. Het christendom is iets anders dan het toebehoren aan een bepaalde Kerk. De hoedanigheid van Vrijmetselaar en die van gelovige zijn trouwens niet tegenstrijdig’ (p. 129). Bij deze bespreking moeten wij een paar feiten voegen. De Franse Groot-Loge had op 18 september 1959 met 171 stemmen tegen 62 besloten, de betrekkingen met het antiklerikale Groot-Oosten te verbreken en toenadering te zoeken tot de Nationale Groot-Loge van Frankrijk. In 1964 besloot de Groot-Loge onderhandelingen aan te knopen zowel met het Groot-Oosten als met de Nationale Groot-Loge. Toen deze laatste op het voorstel niet inging, nam de gemengde raad op 4 september 1964 het besluit de betrekkingen tussen de twee voornaamste Franse obediënties, tussen het Groot-Oosten en de Groot-Loge, te herstellen. De Opperste Raad van Frankrijk echter, die boven de Groot-Loge staat, en waarin Marsaudon en Riandey een leidende positie hebben, veroordeelde deze overeenkomst, maar het Convent van de Groot-Loge bekrachtigde kort daarop met een grote meerderheid de gesloten alliantie met het Groot-Oosten. Daarop heeft de Soevereine Groot-Commandeur Riandey het bestuur van de blauwe loges (de drie lagere graden) aan de Groot-Loge onttrokken en haar het recht ontnomen zich nog de naam van ‘Rite Ecossais Ancien et Accepté’ toe te eigenen. Alec Mellor (en anderen, zoals P. Riquet S.J., die veel gehoopt hadden van de evolutie in de Franse Groot-Loge) werd ontgoocheld: ‘Wij kunnen hier met droefheid slechts aanduiden, dat de hoop die wij in ons vorig boek in de Rite Ecossais Ancien et Accepté gesteld hadden, nog niet in vervulling is gegaan’, zo schrijft Mellor in het boek waarover verder. 2. In het eerste trimester van 1965 gaf de bekende schrijver en typische vertegenwoordiger van het Franse Groot-Oosten, J. Corneloup, Ere-Groot-Commandeur ad vitam van het Groot College der Riten, het boek Shibboleth uit, waarin hij zowel een geschiedenis geeft van de vrijmetselarij als zich uitspreekt | |
[pagina 251]
| |
over haar toekomstperspectievenGa naar voetnoot3. Het is een zeer interessant boek om de innerlijke geest van het Franse Groot-Oosten te kennen. Hij minimaliseert de christelijke inslag bij het ontstaan van de eerste Groot-Loge te Londen in 1717, en betreurt dat men nog steeds vasthoudt aan ‘de Grote Bouwmeester van het Heelal’, wat velen in theïstische zin verstaan; om deze reden trouwens heeft het Franse Groot-Oosten deze benaming in 1877 geschrapt. Terwijl er vóór de Franse revolutie heel wat priesters deel uitmaakten van de vrijmetselarij, was dit na het concordaat van 1801 niet meer mogelijk. Tussen 1820 en 1830 begint de Franse vrijmetselarij zich met de politiek in te laten. In 1877 verwijdert het Franse Groot-Oosten uit haar statuten het geloof aan het bestaan van God en aan de onsterfelijkheid van de ziel, waarop de Londense Groot-Loge haar prompt schrapt van de lijst der ‘regelmatige’ loges. Vooral in de periode van 1875 tot 1940 deed de Franse vrijmetselarij volop aan politiek, en wel aan antiklerikale en laïcistische politiek. Tegen de traditie in van de Angelsaksische loges, die (zoals ook de Nederlandse) de politiek uit hun tempels bannen, verdedigt Corneloup de stelling dat de loge haar leden tot volwaardige burgers in de politiek moet opleiden. Natuurlijk neemt hij scherp stelling tegen het boek van Marsaudon, hij drijft de spot met de toenaderingspogingen tussen de Kerk en de vrijmetselarij waaraan vroeger P. Berteloot S.J. en nu Alec Mellor en P. Riquet S.J. meewerken, en staat volledig afwijzend tegenover de oecume-nische strekking die van Vaticanum II uitgaat. Hij juicht de aansluiting van de Franse Groot-Loge bij het Franse Groot-Oosten toe en roept op het einde van zijn boek de vrijmetselaars op om een universele eenheid te vormen in de geest van de Franse antiklerikale vrijmetselarij. 3. In het tweede trimester van 1965 publiceerde de katholieke advocaat aan het Hof van Beroep te Parijs, Alec Mellor, een nieuw boek: La charte inconnue de la Franc-Maçonnerie chrétienneGa naar voetnoot4, dat van een kerkelijk imprimatur is voorzien. Eigenlijk is het slechts een aanvulling op zijn vorige twee werken Nos Frères séparés, les Franc-Maçons (1961), vertaald in het Italiaans, Duits en Engels, en het meest fundamentele werk dat wij van katholieke zijde over de vrijmetselarij kennen, La Franc-Maçonnerie à l'heure du choix (1963)Ga naar voetnoot5. Hierin toonde hij o.a. aan dat de vrijmetselarij van christelijke oorsprong is. De Constituties van Anderson van 1723 van de eerste Groot-Loge, te Londen in 1717 opgericht, bepalen in hun eerste artikel: ‘Ofschoon de Vrijmetselaars in oude tijden verplicht waren, in ieder land van de godsdienst van dát land of dát volk te zijn, welke die ook mocht wezen, zo wordt het nu toch doelmatiger geacht, hen alleen tot de godsdienst te verplichten waarin alle mensen overeenstemmen’ (that religion in which all men agree). Hierin kan men een zeker deïsme lezen, wat Corneloup tot een vaag godsbegrip verlaagde. In zijn nieuw boek brengt Mellor commentaar uit over een pas ontdekt oud document, Les devoirs enjoints aux maçons libres, welke de Franse Groot-Loge op haar vergadering | |
[pagina 252]
| |
van 27 december 1735 uitvaardigde om als regels te dienen voor alle loges van Frankrijk. In deze Franse versie luiden de laatste woorden van de tekst van Anderson: ‘de godsdienst waarmee elke christen instemt’ (la religion dont tout chrétien convient). Meteen wordt het duidelijk dat er vanaf het begin van de 18e eeuw twee richtingen - niet: twee obediënties - waren in de vrijmetselarij: een neutrale en theïstische te Londen, en een christelijke te Parijs. De Grande Loge Nationale Frangaise keert terug tot de principes van een christelijke vrijmetselarij en sluit aldus aan bij de opvattingen van het begin der 18e eeuw; zij werd dan ook door de Londense Groot-Loge weer als ‘regelmatig’ erkend. Alec Mellor meent dat de Kerk een vruchtbare dialoog zou kunnen beginnen met deze regelmatige loges. In zijn Conclusion schrijft hij: ‘Indien de Kerk genoopt werd te constateren dat de regelmatige Vrijmetselarij, door haar statuten, haar ritueel en haar in het openbaar ingenomen stellingen, niet valt onder de censuren (van de canons 2335 en 2336 van het Kerkelijk Wetboek), dan zou zij er slechts de conclusies uit moeten trekken en zonder dat men een ogenblik de vraag stelt de vroegere veroordelingen intrekken’, en verder: ‘Mgr. Mendez Arceo, bisschop van Cuernavaca (Mexico) zei terecht, toen hij op het Concilie sprak over de regelmatige vrijmetselaars: “Er zijn er die verwachten dat de Kerk spreekt” (Sunt qui desiderant verba Ecclesiae)’. Wat de regelmatige loges precies denken, vernemen wij in het vierde boek. 4. In het derde trimester van 1965 verscheen Dossier frangais de la Franc-Maçonnerie régulièreGa naar voetnoot6 door Jean Baylot, Groot-Surveillant van de Nationale Franse Groot-Loge, en ingeleid door Ernest Van Hecke, Groot-Meester van dezelfde Groot-Loge. Beiden wijzen erop dat dit het eerste boek is dat de regelmatigheid van de loges verdedigt en historisch bewijst. Het is een knap werk. Zoals Corneloup beschrijft het de hele geschiedenis van de vrijmetselarij en wijdt aan bepaalde problemen, zoals de verhouding van de vrijmetselarij tot de politiek, tot de godsdienst en tot de vrijheid van geweten, afzonderlijke hoofdstukken. Het is een antwoord op het boek van Corneloup. De vrijmetselarij, zo poneert de auteur, heeft een diep-religieuze oorsprong: de driehoek en de drie lichten wijzen op de Drievuldigheid en de letter G in de driehoek betekent ‘God’ in alle Germaanse talen, en niet Geometrie, zoals Corneloup het wil laten voorkomen. De constituties van Anderson zijn christelijk geïnspireerd en de Belgische vrijmetselaar Magnette is de eerste geweest om er een laïcale interpretatie van te geven. Zoals Alec Mellor in het boven besproken boek, maar onafhankelijk van hem, bespreekt Baylot de katholieke oorsprong van de Franse vrijmetselarij; de derde grootmeester, ook jacobiet, Derwentwater, nam deel aan de slag van Culloden in 1745 om de Stuarts weer op de Engelse troon te brengen en stierf op het schavot als trouw katholiek. ‘La spiritualité est imposée à l'Ordre’ (p. 75), maar in een geest van tolerantie. Nog in 1849 heeft het Groot-Oosten van Parijs de eerste landmark, het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel, aanvaard en pas in 1877 deze grondprincipes opgezegd. Dan pas zegeviert het antiklerikalisme in de Franse vrijmetselarij. Het Franse | |
[pagina 253]
| |
Groot-Oosten en het Belgische Groot-Oosten flirten met het communisme en doen aan politiek, wat uit de loges verbannen moet blijven. En hij citeert verscheidene voorbeelden van verregaande intolerantie en laïcistische geest van de onregelmatige loges. In 1913 hebben zich vier vrijmetselaars van het Groot-Oosten afgescheurd en sindsdien de Grande Loge Nationale Française opgebouwd, als regelmatige vrijmetselarij, die betrekkingen onderhoudt met de Londense Groot-Loge en met alle Angelsaksische loges (meer dan vier miljoen leden tegen de 25 à 30.000 van het Franse Groot-Oosten). Baylot herinnert aan zijn persoonlijke betrekkingen met P. Berteloot S.J., die het initiatief nam tot een toenadering tussen de vrijmetselarij en de Kerk, en schrijft naar aanleiding van Mellors boek Nos Frères séparés, les Francs-Maçons: ‘Voor de eerste keer riep een katholieke auteur, die het imprimatur voor zijn boek had verkregen, met een aangrijpende rechtzinnigheid op tot toenadering tussen de Vrijmetselarij en de Roomse Kerk’. In zijn besluit verdedigt hij nog eens de traditionele vrijmetselarij met spirituele en christelijke inslag tegen wat hij noemt de néo-maçonnerie, materialistisch en verzeild in de politiek, die wel grote ambities heeft, maar toch beperkt blijft tot Frankrijk en België.
Uit de bespreking van deze boeken zal het wel duidelijk geworden zijn, dat de oecumenische geest van Vaticanum II de vrijmetselaars voor de keuze stelt. Het Groot-Oosten in Frankrijk en België volharden, althans in de meerderheid van hun leden, in hun antiklerikalisme en afwijzing van elke toenadering tot de Kerk; de Franse Nationale Groot-Loge en acht afgescheurde loges in België hebben de oorspronkelijke landmarks weer erkend: het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel, en kunnen gesprekspartners worden voor katholieken; de Groot-Loges in Frankrijk en in België vertonen twee tegenovergestelde richtingen: een deel der logebroeders blijven vasthouden aan hun politieke bemoeiingen en hun antiklerikalisme, een ander deel zou tot de spirituele richting van de oorsprong terug willen keren. De toekomst zal moeten uitwijzen in welke richting de evolutie verder zal gaan, maar dat deze voor een deel bepaald zal worden door de houding van de katholieken, is vanzelfsprekend. |
|