Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
De mythe rond Dag Hammarskjöld
| |
[pagina 219]
| |
slechts heel zelden en heel vaag een weerklank in de tekst. In de brief aan Belfrage heeft Hammarskjöld zijn werk getypeerd ‘als een soort witboek over mijn dialoog met mezelf en God’, in welke woorden de aard van het dagboek zeer goed wordt aangegeven. Een dergelijk dagboek, en dan nog een waarvan de postume publikatie door de schrijver blijkbaar graag gewild is, wordt zeer gemakkelijk een prooi van vooroordelen, hetzij al te positieve hetzij al te negatieve, met name de laatste in onze behoedzaam-kritische tijd die het niet erg begrepen heeft op dergelijke zelfonthullingen en waarin de zucht naar nuchterheid en authenticiteit niet zelden ook het echte onecht noemt. De polemiek, die uiteraard vooral in de Skandinavische pers gevoerd is, scheidde de critici globaal gezien in twee kampen: enerzijds hen die vooral Hammarskjölds groei naar een christelijke levensbeschouwing onderstreepten en in hem een twintigste-eeuwse voorvechter van christelijke waarden zagen en zelfs een late vertegenwoordiger van de christelijke mystiekGa naar voetnoot3, anderzijds degenen die hem een min of meer narcistisch dweper noemden of een geraffineerd estheet, die de wijsheid van Christendom en christelijke mystiek op superieure wijze misbruikt heeft om zichzelf voor het nageslacht in een gunstig licht te stellen. De mythe die door de eersten naarstig werd opgebouwd, werd door de laatsten even naarstig en grondig afgebroken, vaak met harde handGa naar voetnoot4. Tussen beide falanxen in klonken de stemmen van een gematigder en begrijpender kritiek. Zoals altijd bij dergelijke boeken van maatschappelijk vooraanstaande personen schijnt het ook ditmaal voor een aantal critici onmogelijk geweest te zijn om de blik zuiver te houden en geen zaken te verwarren die in zulke gevallen dringend gescheiden moeten blijven, te weten de maatschappelijke functie en betekenis enerzijds en de persoonlijke, levensbeschouwelijke ideologie anderzijds. Meer dan eens vermoedt men achter de bittere invectieven dan ook een politiek of maatschappelijk ‘jalousie de métier’, achter de loftuitingen een soort van interconfessioneel touwtrekken, dat in zijn zucht om een beroemd man binnen de poorten te halen iedere objectiviteit tart en precies datgene leest wat het lezen wil. Wanneer men het dagboek met de noodzakelijke aandacht leest en op zich in laat werken - het is namelijk alles behalve een gemakkelijk werk - en zijn oordeel, nu de kruitdamp is opgetrokken, met het merendeel der kritieken vergelijkt, kan men waarnemen in welke mate een eenzijdige beschouwingswijze ertoe geleid heeft, dat het beeld uit zijn voegen gelicht is, dat van de complexe persoonlijkheid die Hammarskjöld geweest moet zijn meestal niet meer dan een enkel aspect weergegeven en derhalve overbelicht is. Het voornaamste punt van discussie was in veel gevallen Hammarskjölds religieuze instelling. Toch lijkt dit op zichzelf al een te enge gezichtshoek om het | |
[pagina 220]
| |
boek rechtvaardig te beoordelen. Het geeft namelijk veel meer dan alleen maar de religieuze mens Hammarskjöld. Het religieuze element wordt pas dan op de juiste manier belicht wanneer men het plaatst in het gehele raam van zijn levensbeschouwelijke ontwikkeling, zoals we die in Vägmärken gadeslaan. Men krijgt sterk de indruk dat bij de beoordeling van het boek op deze noodzaak van een brede benadering te weinig gelet is en dat het over het algemeen te snel is opgevat als een religieus getuigenis - met voorbijzien van andere, aanvullende en corrigerende elementen.
VägmärkenGa naar voetnoot5 bestaat uit een groot aantal korte notities, ongeveer in de trant van Pascals Pensées, waarvan de invloed op veel plaatsen trouwens merkbaar is. Alle geven ze een op zichzelf staande gedachte weer, in een zeer strakke, concieze en enigszins archaïserende taal. Daarnaast bevat het boek een paar gedichten, waarvan de literaire waarde minder belangrijk is dan de inhoud, en een aantal in de tekst vervlochten citaten. De vraag of het werk als dagboek wel helemaal origineel is ofwel naar de vorm een opzettelijk gearrangeerde structuur heeft, laten we hier buiten beschouwingGa naar voetnoot6. De eerste notities zijn globaal gedateerd met 1925-1930, de jaren dat Hammarskjöld studeerde in Stockholm en Uppsala; de laatste aantekening is gedateerd 24 aug. 1961 en moet dus enkele weken voor zijn dood geschreven zijn, in het heetst van de Kongo-crisis. Het gehele boek beslaat dus een periode van 35 jaar en vertoont, gezien ook de vrij geringe omvang, nauwelijks het karakter van een dagboek in de oorspronkelijke zin van het woord. In deze aantekeningen heeft Hammarskjöld zijn innerlijk blootgelegd, zijn vreugde over successen, zijn smart over nederlagen, zijn oordeel over medemensen, zijn trots en zijn zelfverachting, zijn zoeken naar een religieuze zin, zijn eenzaamheid en zijn doodsangst, alles schijnbaar ordeloos door elkaar, maar met een onmiskenbare innerlijke ontwikkeling, die steeds duidelijker naar voren treedt naarmate men dieper in het boek doordringt. We leren er Hammarskjöld uit kennen als een opvallend idealistisch man, die de hoogste eisen stelt aan het leven - en niet in het minst aan zijn eigen, persoonlijke leven - en die zijn bestaan beslist niet als vanzelfsprekend opvat. Een van de meest opvallende trekken is de kritiserende toon tegenover eigen persoon, eigen ambities, eigen maatschappelijke eerzucht. Hammarskjöld was wat men noemt een zondagskind. Hij stamde uit een oud patriciërsgeslacht dat gedurende verschillende generaties aan het land ambtenaren geschonken had, vaak in hoge posities. Zijn vader was onder meer ministerpresident gedurende de eerste wereldoorlog. Het klimaat voor een ambtelijke carrière was dus gunstig. Zijn eigen eerzucht, gevoegd bij zijn naar men zegt uitzonderlijke studiebegaafdheid en intelligentie, zou voor de rest zorgen. Na zijn rechtenstudie was hij enige tijd universiteitsdocent en bekroonde hij zijn | |
[pagina 221]
| |
academische studie met een promotie op het terrein van de nationale economie. Hij werd lid van verschillende regeringscommissies op financieel-economisch gebied - als zodanig moet hij beschouwd worden als een der grondleggers van de Zweedse welvaartsstaat - ontwikkelde zich tot een der eerste financiële experts van zijn land, werd op 31-jarige leeftijd staatssecretaris van financiën en tenslotte lid van het kabinet. Als afgevaardigde van de Zweedse regering naar verschillende internationale conferenties werd zijn naam ook buiten de landsgrenzen bekend; zijn werkzaamheden in de Zweedse afvaardiging naar de NV-assemblée mondden tenslotte uit in zijn benoeming tot secretaris-generaal. Reeds a priori, naar men zegt, een man die geneigd was tot een zeker superieur zelfbewustzijn met duidelijke autocratische neigingen - dezelfde karaktertrekken die de landspolitieke carrière van zijn vader vrij plotseling gebroken hadden en die ook in de laatste jaren van Hammarskjölds politieke werkzaamheid aan de dag tredenGa naar voetnoot7 - kon hij door een dergelijke succesvolle loopbaan gemakkelijk in een houding van übermensch volharden. ‘Een man die werd wat hij kon en was wat hij was’, noemt hij zichzelf in een der eerste passages van het boek. Het dagboek laat overduidelijk zien dat hij zich dit alles volkomen bewust was en dat hij het gevaar van een geestelijke verstarring zelf goed doorzien heeft. De strijd tegen zijn trots, zijn bijna Nietzscheaans superioriteitsgevoel, tegen wat een vriend noemde zijn ‘aristocratenallure’, vormen als het ware de rode draad die door het gehele boek heenloopt. ‘Hammarskjöld was, all his life, a public success’, schrijft een van zijn naaste medewerkers in een herdenkingsartikel en voegt er aan toe: ‘In fact, success seems to have presented itself to him as one of his main problems, to be grappled with as others grapple with failure’Ga naar voetnoot8. Talrijk zijn de passages waarin hij zichzelf genadeloos tuchtigt, nu eens melancholiek over de zoveelste mislukking, dan weer bitter en sarcastischGa naar voetnoot9:
‘Hij was bescheiden - dankzij robuuste gevoelens van superioriteit. Hij was niet veeleisend: het enige waar hij naar streefde was vrij te zijn van onrust en de nederlagen van anderen verblijdden hem meer dan eigen overwinningen. Hij redde zich het leven door het nooit in gevaar te brengen. - En klaagde erover dat hij niet begrepen werd’. ‘Is de leegheid die ontstaat wanneer het lawaai verstomt, niet de rechtvaardige beloning voor een dag die eraan gewijd was anderen te verhinderen je te veronachtzamen?’ ‘De zin voor het eigen ik heeft een trek van gourmandise waarvoor in onze taal de juiste toonval ontbreekt: Mon cher moi - âme et corps - tu me fais | |
[pagina 222]
| |
un grand plaisir! De lust die je gevoelt in de omgang met jezelf bloeit niet zonder bescherming. De regels zijn eenvoudig, eenvoudig en noodlottig: bind je nooit aan iemand en laat daarom niemand in je wereld binnen. Het streven om de lust te beschermen die het ik ervaart in de omgang met zichzelf, slaat er een ring van koude omheen, die zich langzaam invreet naar de kern’. ‘Minachting voor je medemensen verhindert je in ieder geval niet om - met behoud van je zelfrespect - hun respect na te streven’. ‘Houding als voorwaarde voor gezondheid - iets anders, iets heel anders dan de bolster van hardheid waarin we bescherming zoeken in onze houdingloosheid’.
Deze toon van zelfkritiek houdt tot het einde van het boek aan en is er een der meest opvallende trekken van; tevens werd dit, door het ongewone karakter ervan, gemakkelijk prooi van negatieve kritiek. Termen als puberale pose, neurotische zelfkwelling en narcisme zijn in de beoordelingen niet van de lucht geweest. Misschien terecht - maar waarom als vonnis gebruikt? Lezing van het dagboek nodigt eerder uit tot verrastheid, tot bewondering voor de openheid waarmee de schrijver over zichzelf spreekt. ‘De moed om geen compromis te sluiten met het zuiverste in jezelf wordt in het beste geval veroordeeld als hoogmoed’ schrijft hij ergens en met deze woorden heeft hij als het ware vooruitgegrepen op de kritiek die zijn openheid ten deel zou vallen. Zeer waarschijnlijk heeft Hammarskjöld, eenzaam als hij was, het dagboek aangegrepen om met zichzelf in dialoog te treden in zijn levenslange streven om zijn persoonlijk-heidsideaal te realiseren. Zijn trots en zijn eerzucht moesten in eigen ogen aan de kaak worden gesteld, wilden ze geen belemmering vormen voor het beeld dat hij voor zijn eigen persoonlijkheid als ideaal zag: ‘De innerlijke stilte bewaren’, schrijft hij op een andere plaats, ‘midden in het lawaai. Open, stille, vochtige teelaarde blijven, in de vruchtbare duisternis waarin de regen valt en het graan rijpt - hoe velen er ook zijn die in het droge daglicht over de velden trekken, alles vertrappend in wervelend stof’. Hammarskjöld beschouwde zijn leven als een taak, een verheven opdracht en stelde, met deze opdracht voor ogen, de hoogste eisen aan zichzelf: ‘Wat je moet durven - jezelf te zijn. Wat je zou kunnen verwerven - dat de grootheid van het leven zich in jou weerspiegelde naar de mate van je reinheid’, in deze woorden, een der eerste passages uit het dagboek, zien we Hammarskjölds hoge levensopvatting uitgedrukt. De Zweedse kritiek heeft, vooral ten aanzien van de geest zoals die uit deze en andere passages uit het eerste gedeelte van het dagboek spreekt, de invloed gesignaleerd van bepaalde stromingen in de westerse cultuur uit de jaren tussen de twee wereldoorlogen, met name onder meer van de Zweedse dichter en denker Vilhelm Ekelund, wiens aristocratisch-idealistische mensopvatting veel gelijkenis vertoont met die van Hammarskjöld. Ook bepaalde nevenaspecten van het vooroorlogse vitalisme sluiten hierbij aan: de droom van een groot, heldhaftig leven, het koesteren van sterke persoonlijke kwaliteitsidealen, een fundamentele ethische geaardheid die onophoudelijk op zoek is naar het ideaal van menselijke waardigheid en heiligheid en dit ideaal | |
[pagina 223]
| |
tracht te verwezenlijkenGa naar voetnoot10. Ongetwijfeld is dit voor de jonge Hammarskjöld van grote betekenis geweest en we kunnen het lezen in de getuigenissen van tijdgenoten en vrienden. Maar het opvallende is, dat Hammarskjöld deze idealen tot aan het einde van zijn leven trouw gebleven is. Het is duidelijk dat hij in dit alles de echo hoorde van wat zijn krachtige persoonlijkheid in diepste wezen zocht. Rijpheid bracht voor hem geen desillusie mee, maar alleen een nog duidelijker inzicht in het leven als roeping. Gaandeweg neemt het religieuze element een steeds grotere plaats in zijn zelfbespiegelingen in. Als bijna alle Zweden stamde Hammarskjöld uit een oorspronkelijk Lutheraans milieu, dat echter wat betreft de familie waartoe hij behoorde in sterke mate doortrokken was van libertijnse invloeden. De uitgesproken intellectueel die hij was moet al spoedig weinig voeling meer gehad hebben met de doctrines die zijn milieu hem had meegegeven. Een enkele losse uitlating daargelaten is het begin van zijn dagboek in geen enkel opzicht uitgesproken religieus, eerder paganistisch als men dit woord gebruiken mag als typering van de levensverering die het vitalisme kenmerkt: ‘Verblijven in de rappe blijheid van het wordende, een vaarwater zijn voor de lichte moed van het leven, haar koele, ijlende water met de schittering van zonlicht -’. Volgens de datering van het dagboek voltrekt zich omstreeks 1950 een grote ommekeer in Hammarskjölds innerlijk, die gestalte krijgt gedeeltelijk in literair gestileerde visioenen en droombeelden, gedeeltelijk in zakelijke, snelle notities waarin zijn eenzaamheid, zijn wanhopig zoeken naar een houdbare zingeving doorklinken: ‘Ik verlang het absurde: dat het leven zin heeft. Ik vecht voor het onmogelijke: dat mijn leven zin krijgt. Ik durf niet, weet niet hoe ik zou kunnen geloven: dat ik niet alleen ben’. Het is nog vóór zijn benoeming voor de hoge post bij de UNO en voorzover te zien valt is zijn maatschappelijke loopbaan voltooid. Naarmate de spanning van zijn eerzucht, de opgaande lijn van zijn maatschappelijke successen afnemen, voelt hij zijn eenzaamheid sterker en des te intenser wordt zijn zoeken naar een zin buiten dit alles, een perspectief dat verder reikt dan zijn persoonlijke leven: ‘De stroom van het leven door miljoenen jaren, de mensenstroom door duizenden. Zonde, dood en ellende, offerbereidheid en liefde. - Wat beteken “ik” in dit perspectief? Dwingt mijn verstand me niet om het mijne te zoeken, mijn lust, mijn macht, het respect van anderen?’ - ‘Zal walging over het leven het enige leven zijn waarmee je de leegheid vult?’ - ‘Niet dit maakt de eenzaamheid tot een pijn: dat er niemand is die mijn last deelt, maar dit dat ik alleen mijn eigen last te dragen heb’. - ‘De onvruchtbaarheid van deze mijn wereld, weerspiegelt zij armoede of eerlijkheid, is het een teken van zwakte of kracht, betekent het dat ik van mijn weg ben afgedwaald of dat ik hem volg? Zal de wanhoop het antwoord geven?’ Uit al deze passages blijkt de geweldige onrust die de schrijver bevangen moet hebben in deze beslissende jaren van zijn leven. Kort daarna volgt zijn benoeming tot secretaris-generaal van de UNO. In het | |
[pagina 224]
| |
verloop van het dagboek kan men waarnemen, dat deze gebeurtenis een soort katharsis geweest moet zijn. De taak die hem nu werd opgelegd en waarvan hij de zwaarte zeker gekend moet hebben, ook toen het nog betrekkelijk rustig was in de politieke wateren, gaf hem de mogelijkheid om zijn hoge levensideaal verder te verwezenlijken. De stilstand en de traagheid zijn voorbij en hij neemt zijn opdracht met een geweldige geestdrift aan, een geestdrift die hem tijdens de achtereenvolgende crises die de wereldpolitiek vanaf dat moment binnenging, niet heeft verlaten. In deze jaren van de grootste staatkundige spanningen, de Suezkrisis, het balanceren op de grens van een derde wereldoorlog, de toenemende schermutselingen tussen Oost en West en tenslotte de Kongo-crisis heeft de wereld Hammarskjöld leren kennen als een politicus die een opvallend individuele en persoonlijke activiteit ontwikkeld heeft tot behoud van de wereldvrede. In zijn dagboek zien we de achtergrond van dit alles. Rond de datum van zijn benoeming schrijft hij: ‘Als God handelt, gebeurt dat op de beslissende ogenblikken - zoals nu - met een harde doelbewustheid, met het raffinement van een Sofocles. Als het uur gekomen is, neemt hij wat hem toekomt. Maar wat heb jij te zeggen - je gebeden zijn toch verhoord? God heeft je nodig, zelfs als het je momenteel niet zo goed schijnt te conveniëren, God “welcher den Menschen zermalmt, wenn er den Menschen erhebt”’. Geheel zijn denken wordt, uit de vroegere wanhoop en existentiële uitzichtloosheid verlost, om-hooggeheven op een plan dat wezenlijk niet verschilt van zijn aanvankelijke, uitsluitend op de wereld gerichte idealisme, maar nu alleen een hogere dimensie krijgt, die in het gehele tweede gedeelte van het dagboek gehandhaafd blijft: hij plaatst zijn persoonlijke activiteit in een religieus perspectief en vindt daarin nieuwe kracht, voldoende om de taak die hem blijkens het dagboek toch wel loodzwaar is gaan drukken, te vervullen. Men kan er natuurlijk over speculeren in hoeverre dit nieuwe geestelijke elan bepaald is door de kennismaking met de mystieke literatuur die hem in deze jaren bezig houdt, in hoeverre de estheticus die Hammarskjöld was in deze confrontatie met grote geesten uit een lang achter ons liggend verleden de inspiratie heeft opgedaan om zich een nieuw ideaalbeeld, een ethisch super-ego te vormen, dat hij met alle kracht die in hem was wilde navolgen en naleven. Ongetwijfeld zal dit wel het geval zijn maar het is nog te vroeg om hierover met als enige bron het dagboek een oordeel te vellen. Tussen alle citaten uit de mystieken door die het dagboek in deze tijd typeren, volgen we toch ook de mens Hammarskjöld, niet de esthetiserende maar de politiek werkzame, de realistische, de eenzame en de twijfelende: ‘Mijn kleinzieligheid zien’, schrijft hij, ‘niet in geselende zelfverachting, niet met de hoogmoed van de rouwmoedige - maar als een gevaar voor de integriteit van mijn handelen wanneer ik haar uit het oog verlies’ en: ‘Je zei tegen jezelf, dat je de afloop van het lot zou accepteren. Maar je raakte uit je evenwicht toen je ontdekte wat het van je vroeg: toen zag je hoe vast je nog verbonden was aan de wereld die je gevormd heeft maar die je ontzegd werd. Je voelde het als een amputatie, als een petite mort, en luisterde zelfs naar hen die insinueerden dat je uit eerzucht jezelf | |
[pagina 225]
| |
bedrogen had. Alles zal verloren gaan. Waarom klaag je dan over deze kleine dood: aanvaard hem - snel en met een glimlach, sterf deze dood en ga vrij verder - één met je taak, zonder voorbehoud in de plicht van het ogenblik’. De mystieke toon is in het dagboek van deze jaren onmiskenbaar en zal tot aan het einde voortduren. Niet alleen vinden we talrijke citaten uit mystieke en middeleeuws-christelijke literatuur (Thomas a Kempis, Eckhart, Joannes a Cruce) maar ook directe uitingen van de schrijver zelf die rechtstreeks hun vorm aan de gedachten van de mystieken ontlenen. Hij spreekt herhaaldelijk over de ‘inzet’ van zijn leven, het ondergeschikt maken van zijn individualiteit aan een hogere macht, die hem als instrument gebruikt om zijn eigen doeleinden te verwezenlijken: ‘Ik ben het vat. De drank is van God. En God de dorstende’. - ‘Onmerkbaar worden onze vingers zó geleid dat er een patroon ontstaat als de draad in het weefsel geslagen wordt’. - ‘Iemand legde de spoel in je hand. Iemand had de draden geordend’. - ‘Iedere dag moeten we de schaal van ons leven aanreiken om te ontvangen, te dragen en terug te schenken. We moeten haar leeg aanreiken - want wat voorafgegaan is zal alleen weerspiegeld worden in haar helderheid, haar vorm en haar omvang’. - ‘Je bent niet de olie, niet de lucht - je bent slechts het verbrandingspunt, het brandpunt, waarin het licht geboren wordt. Je bent niets dan de lens in de lichtstroom. Je kunt ontvangen, geven en bezitten - zoals de lens het licht ontvangt, geeft en bezit, meer niet. Zoek je jezelf, je eigen “recht”, dan verhinder je de ontmoeting van olie en lucht in de vlam, beroof je de lens van haar doorschijnendheid. Heiligheid - licht zijn of in het licht zijn, zelf niets meer zijn, zodat het licht geboren kan worden, zelf niets meer zijn, zodat het geconcentreerd en verspreid kan worden’. - ‘Das Beste und Herrlichste, wozu man in diesem Leben gelangen mag, ist dass Du schweigest und Gott da wirken und sprechen lässest. Eens werd ik door U gegrepen, Slingeraar. Nu in Uw storm. Nu naar Uw doel’. Deze citaten zijn eveneens met vele uit te breiden. Ze tonen Hammarskjöld als een man die uit de religiositeit van de middeleeuwse mystiek de kracht putte om zijn werk te verrichten. Men kan dit op verschillende manieren opvatten en de kwaadwilligste is wel deze dat Hammarskjöld zich op blasfemische wijze met de figuur van Christus geïdentificeerd zou hebben. Er staan passages in het dagboek die hier, vanuit een bepaalde gezichtshoek bezien, op zouden kunnen wijzen, maar dan alleen wanneer men ze losziet van de overige tekst. Het gevaar is bij een dergelijk uit losse fragmenten opgebouwd werk groot, dat men er eigenlijk alles in kan lezen wat men zoekt als men bepaalde soorten van uitlatingen bij elkaar voegt. In verschillende kritieken is dit ook gebeurd, met het reeds eerder aangeduide noodlottige gevolg, dat van de persoonlijkheid van de auteur een verkeerd beeld gegeven is. Zo is het ook gesteld met zijn mystiekgetinte passages. Nergens blijkt uit het dagboek dat Hammarskjöld zichzelf heeft willen presenteren als een mysticus die in het gewone leven nog maar nauwelijks op zijn plaats was. Hij uitte zijn geloof - een geloof dat overal twijfel kent, wanhoop, beproevingen - in een taal die aan de mystieken werd ontleend, althans voor een belangrijk deel, maar hij uitte ook reflecties | |
[pagina 226]
| |
over de mystiek die de condition humaine van de twintigste-eeuwse mens laten zien: ‘De “mystieke” ervaring. Altijd hier en nu - in de vrijheid die een is met distantie, in de stilte die geboren wordt uit zwijgen. Maar deze vrijheid is een vrijheid in daden, deze stilte een stilte onder mensen. Voor hem die, in de wereld staande, vrij is van zichzelf, is het mysterie voortdurende werkelijkheid, een werkelijkheid in de rustige rijpheid die geschonken wordt door de ontvankelijke opmerkzaamheid van de aanvaarding. De weg naar heiliging gaat in onze dagen noodzakelijk via daden’.
In deze tweespalt, de drang naar een ideaal van heiligheid en de zware taak die als politicus op hem drukte en hem in aanraking bracht met het zwartste van de wereld, schrijft de dagboekschrijver Hammarskjöld verder tot 24 augustus 1961. Vooral tegen het einde vinden we in zijn boek reflecties die van een diepe gedachtenrijkdom getuigen. Een van de soberste en daardoor misschien aangrijpendste fragmenten is het laatste prozastuk dat in het dagboek voorkomt en waarin de schrijver als het ware de quintessence van zijn roeping en de levenservaring die het verwezenlijken ervan hem geschonken heeft, heeft neergelegd: ‘Ik weet niet wie - of wat - de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja, tegen iemand - of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft. Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen, “niet om te zien”, of “zich niet te bekommeren om de dag van morgen”. Aan de Ariadnedraad van dit antwoord voortgeleid door het labyrinth van het leven bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik besefte dat deze weg naar een triomf voert die ondergang is en naar een ondergang die triomf is, dat de prijs die je ontvangt voor de inzet van je eigen leven smaad is, en dat de diepte van de vernedering de enige verheffing is die voor de mens mogelijk is. Daarna had het woord “moed” voor mij zijn zin verloren, omdat niets me meer ontnomen kon worden. Verder op de weg leerde ik stap voor stap, woord voor woord, dat achter iedere zin van de held van het evangelie een mens staat en de ervaring van een mens. Ook achter het gebed dat de kelk hem mocht voorbijgaan, en achter de belofte om hem te ledigen. Ook achter ieder woord op het kruis’. Het thema dat het gehele dagboek door in alle mogelijke variaties overdacht is, het ondergeschikt maken van zichzelf aan iets wat hem geroepen heeft, de totale wegcijfering van zichzelf terwille van deze roeping, vindt hierin zijn bekroning. Leest men het boek vanuit deze grondgedachte, dan treedt de persoonlijkheid die Hammarskjöld was heel duidelijk naar voren, een persoonlijkheid die zich slechts uiterst gebrekkig laat vangen onder de etiketten van een aprioristische standaardpsychologie. Dan laat hij zich zien als een zeer gevoelig, zeer zelfstandig denkend en zeer idealistisch mens, maar daarnaast ook als een eenzame, een zwakke en gebrekkige, die zich door het leven zijn gebreken bewust geworden is en er niet voor door de knieën gegaan is. Misschien zijn de idealen die Hammarskjöld zichzelf gesteld heeft te groot voor de mens en schuilt er in zijn denken op dit punt een element van onwerkelijkheid, iets dat | |
[pagina 227]
| |
het menselijke te boven gaat. Het is echter rechtvaardiger om de literaire inslag die het dagboek heeft in zijn oordeel te betrekken. Vägmärken is in hoge mate een ‘literair’ dagboek waarvan de vorm in hoge mate gepolijst en verzorgd is, berekend op lezers - zeker wat de latere jaren betreft - en daarom ontdaan van zwakheden. Het mist ten enen male het min of meer toevallige en inconsequente dat een dagboek in de traditionele zin doorgaans eigen is. Het feit dat Hammarskjöld aan zijn aantekeningen een titel toegevoegd heeft die organisch met de inhoud verbonden is, duidt trouwens op zichzelf al op een opzet die het schrijven voor uitsluitend persoonlijke doeleinden achter zich gelaten heeft en rekening houdt met lezers. Op enkele plaatsen heeft hij ook zelf over zijn dagboek en over de bedoelingen die hij er mee had, gesproken, weer in die toon van ironische zelfkritiek. In een aantekening uit 1950 zegt hij: ‘Deze armzalige pogingen om een ervaring concreet te maken (voor mezelf? voor anderen?) - de taken van morgen, de vriendschap van y of x's aandacht voor mijn prestaties: papieren schermen die ik uitzet tegenover het niets, om mijn blik te beletten zich te verliezen in de oneindigheid van tijd en ruimte’. En in een notitie van eind 1956: ‘Je vraagt of deze aantekeningen uiteindelijk niet een verraad betekenen tegenover de levensweg die ze willen afbakenen? Deze aantekeningen? - het waren merkstenen, opgericht op het moment dat je een punt bereikte waarop je ze nodig had, een vast punt dat niet verloren mocht gaan. En dat zijn ze gebleven. Maar je leven is veranderd en nu houd je rekening met mogelijke lezers. Misschien is het wel een stille wens van je! Het kan toch voor de een of ander zin hebben om de weg van een leven te zien, waarover de levende zelf niet wilde praten. Ja, maar dan alleen, wanneer je woorden een eerlijkheid bezitten die uitrijst boven ij delheid en zelfbespiegeling’. We mogen dus aannemen dat het dagboek aanvankelijk een zuiver privékarakter gehad heeft maar gaandeweg gericht is op een mogelijk gehoor. In zijn begeleidende brief aan Belfrage schreef de auteur over zijn aantekeningen: ‘Er werd aan begonnen zonder de gedachte dat iemand ze ooit te zien zou krijgen. Mijn latere lotgevallen hebben de situatie veranderd. Deze aantekeningen geven het enige juiste profiel dat getekend kan worden. En daarom heb ik in latere jaren rekening gehouden met de mogelijkheid van publikatie hoewel ik doorging met voor mezelf te schrijven en niet voor een eventueel publiek’. We doen het werk misschien dan ook wel het meeste recht wedervaren, wanneer we het lezen als een literair werk, m.a.w. wanneer we de inhoud vooral als een esthetische vormgeving van zijn gedachten zien, een idealisering die zijn ethische principes op een hoger plan heft. Het is interessant om in dit verband een citaat aan te halen uit het reeds eerder genoemde Amerikaanse herdenkingsartikel over Hammarskjöld waarin de schrijver zegt: ‘Hammarskjöld was een intens intellectueel man die geleidelijk aan meer religieus werd. Zijn passie voor orde en correcte vormen heeft zijn inspanning om zijn religieuze overtuigingen te ontwikkelen niet in de weg gestaan maar er eerder kracht aan gegeven. Als onderdeel van een algemeen en voortdurend proces van zelfverwerkelijking heeft hij normen van gedrag en religieuze gevoelens met grote zorg en volharding tot ontwikkeling gebracht. Deze religieuze en ethische normen | |
[pagina 228]
| |
werden toegepast op alles wat hij deed, zowel privé als in het openbaar, zodat er een imponerende samenhang was in zijn benadering van alle aspecten van zijn leven.... Dag Hammerskjöld had een zuivere en duidelijke opvatting over wat schoon was, even nauwgezet als zijn instelling tegenover ethische en morele beginselen. Ik geloof dat zij voor hem een en hetzelfde waren.... Omdat hij een religieus man was, zag hij zowel zijn openbaar als zijn privé leven in religieuze termen, al heeft hij dit nooit openlijk gezegd’Ga naar voetnoot11. Dit aspect moeten we in het oog houden wanneer we het boek rechtvaardig willen beoordelen, d.w.z. als een literair werk, een persoonlijk getuigenis dat in een artistieke vorm gestalte gekregen heeft. Veel van zijn gedachten komen daardoor tot ons in een vorm die een dimensie meer geeft dan zij in een normaal dagboek gehad zouden hebben. Sommigen zijn hierdoor verleid om, zoals boven reeds is aangestipt, rond de persoon van de schrijver een soort van mythe te weven waardoor hij welhaast tot boven de wolken verheven werd. Dit is gebeurd met een min of meer opzettelijk voorbijzien van die passages - veel talrijker trouwens dan de door religie en mystiek geïnspireerde fragmenten - waarin Hammarskjöld dwars door alle literatuur heen zichzelf getoond heeft. Anderen, die de mythe met geweld verbrijzelden, hebben dezelfde fout gemaakt, nu met omgekeerd effect. ‘Er zat gif in het debat’, schreef een vooraanstaand criticus onlangs, toen de gemoederen voor het eerst weer enigszins tot rust kwamen. Een positieve conclusie die men misschien ook mag trekken is deze dat het toch te denken geeft, dat in een land als Zweden, dat door velen te onzent beschouwd wordt als een uitgesproken ontkerstend land, waar het culturele leven een hoge mate van irreligiositeit zou vertonen, een onderwerp als Hammarskjölds godsdienstige opvattingen tot zulke geëngageerde debatten aanleiding kon geven. |
|