| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
De Gaulle
In zijn persconferentie op 9 september heeft president de Gaulle zijn standpunt tegenover de Europese Economische Gemeenschap en de NATO scherper dan ooit geformuleerd en beide instellingen voornamelijk bekeken vanuit een eng Frans nationalistisch standpunt. Volledig miskent hij de bedoelingen van de initiatiefnemers van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Fransen Monnet en Schuman, om via een Frans-Duitse verzoening op dit terrein de weg voor te bereiden voor een Europese federatie; volgens de Franse president werkten zowel de EGKS als de EEG en Euratom geheel ten nadele van Frankrijk en ten voordele van West-Duitsland en Italië en ontnam speciaal Euratom, waarin Frankrijk de grootste inbreng leverde, het de gelegenheid hierover te beschikken. President de Gaulle verklaarde dit door de omstandigheid, dat deze overeenkomsten waren gesloten voor het ‘Franse herstel van 1958’, m.a.w. voor dat hij aan de macht kwam. Nu de omstandigheden veranderd zijn, acht hij zich niet alleen gerechtigd te proberen de verdragen te doen wijzigen, maar dit via een ultimatum en sabotage af te dwingen. Gemakshalve vergeet hij op te sommen wat ten gunste van Frankrijk werd geregeld, zoals de concessies aan Frankrijk inzake de associatie van gebieden overzee en in sociale aangelegenheden. Om nu een beslissing in Franse zin af te dwingen heeft de Gaulle de moeilijkheden rond de financiering van het landbouwbeleid in de EEG aangegrepen en de onderhandelingen hierover op 30 juni jl. in Brussel laten mislukken. Hij achtte het absoluut onaanvaardbaar, dat de Europese commissie hierbij de beschikking zou krijgen over een aanzienlijk budget, terwijl zij voor het beheer hiervan niet verantwoordelijk was aan de resp. staten maar aan het Europese parlement, dat slechts als consultatief college bedoeld was en dat geenszins representatief was, hierbij weer niet vermeldend, dat alle pogingen om dit parlement door rechtstreekse verkiezingen representatief voor de
Europese bevolking te doen zijn tot nu toe mede door toedoen van Frankrijk zijn mislukt. Even absoluut onaanvaardbaar voor de Gaulle is de bepaling in het verdrag van Rome, dat met ingang van 1 januari 1966 geen eenstemmigheid meer vereist is in de besluitvorming in de Europese Raad van ministers, maar deze bij meerderheid van stemmen zal geschieden, waardoor ieder lid het vetorecht zou verliezen.
| |
| |
Natuurlijk werd naarstig gezocht naar een mogelijkheid om Europa uit de impasse te helpen maar tengevolge van de op handen zijnde verkiezingen in West-Duitsland achtte men het opportuun te wachten op de uitslag hiervan. Spoedig nadat deze achter de rug waren en de zekerheid verschaft hadden, dat Erhard opnieuw kanselier zou worden, stelde de Belgische minister Spaak voor in november een bijeenkomst te houden van de EEG-ministerraad zonder de Europese Commissie, die immers als supra-nationaal orgaan voor de Gaulle ongewenst is, waar dan ook de landbouwkwesties zouden kunnen besproken worden. Frankrijk schijnt hiermee wel akkoord te gaan, maar vanzelfsprekend heeft de Europese Commissie ernstige bezwaren; Nederland zou geen bezwaar tegen bovengenoemde bijeenkomst hebben, maar dan zouden alleen de politieke aspecten van de huidige crisis besproken mogen worden; er zijn ook stemmen, die alle pogingen om uit de impasse te komen willen opschorten tot na de presidentsverkiezingen in Frankrijk in december a.s. En tenslotte zijn er dan nog degenen die de Gaulle aan zijn woord wensen te houden en hem rustig willen laten gaan, zodat de overblijvende vijf, eventueel aangevuld met Engeland en andere landen, kunnen verder werken; het aantal van de laatsten wordt langzaam groter.
Wat de NATO betreft wil de Gaulle zijn verplichtingen wel nakomen, maar als deze in 1969 aflopen moet er een einde komen aan de ‘als integratie aangeduide subordinatie’, daar Frankrijk nu niet over eigen lot kan beslissen. Nu zijn er meer NATO-leden die een hervorming hiervan verlangen, maar terwijl de West-Duitse Bondsregering een wijziging wil op het gebied van de nucleaire bewapening om zodoende een zekere medezeggenschap te krijgen, zijn juist deze verlangens niet in overeenstemming met die van Frankrijk, daar een dergelijke wijziging lijnrecht zou ingaan tegen de opvattingen in Oost-Europa en de Franse president in de laatste tijd probeert zijn contacten met Rusland, Polen en Roemenië te versterken.
| |
Verkiezingen in West-Duitsland
De verkiezingen voor de West-Duitse Bondsdag op 19 september hebben niet de verwachte nek aan nek race gebracht tussen de CDU-CSU en de SPD. Kennelijk heeft de laatste een verkeerde lijsttrekker gehad in de Berlijnse burgemeester Brandt; wel behaalde de SPD winst, maar ook de CDU-CSU ging vooruit - zij het in geringere mate - en bleef veruit de grootste partij; het leek er zelfs enige tijd op, dat zij er in zou slagen de absolute meerderheid te verkrijgen. De klap viel bij de liberale FDP van Mende; de 7 splinterpartijen slaagden er gezamenlijk niet in 5% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen te behalen; het verst brachten het de neo-nazistische Nationaal Democratische Partij, die 2% behaalde, en de linkse Duitse Vredesunie, die 1,3% in de wacht sleepte; zij zullen niet in de Bondsdag vertegenwoordigd zijn, daar de kieswet een minimum eist van 5%. Duitsland koos dus de zekerheid van Erhard, maar hij zal een coalitieregering moeten vormen met de FDP, daar een grote coalitie met de SPD te veel tegenstand heeft ontmoet. Een belangrijke bijdrage tot de CDU-CSU overwinning is echter geleverd door laatstgenoemde zusterpartij
| |
| |
o.l.v. de Beier Strauss en dit maakt de vorming van een regering er niet gemakkelijker op. De liberaal Mende en Strauss willen niet in eikaars gezelschap in de regering zitten en de laatste heeft bovendien grote bezwaren tegen de buitenlandse politiek van de CDU-minister Schröder. Erhard zal een compromis moeten zien te vinden.
| |
Kasjmir
De beperkte oorlog tussen Pakistan en India over de kwestie Kasjmir breidde zich uit en spoedig stonden beide legers tegenover elkaar langs de gehele Westgrens van Pakistan; meer en meer kreeg de oorlog het karakter van een godsdienstoorlog tussen Mohammedanen en Hindoes met alle noodlottige gevolgen van dien. Geen van beide partijen wenste echter in te zien, dat deze waanzinnige oorlog slechts als resultaat kon hebben, dat de economische vooruitgang, die gedurende de laatste 20 jaren was bereikt, totaal verloren zou gaan en dat alleen Peking hiervan zou profiteren. Een beroep van de secretaris-generaal der V.N., Oe Thant, om het vuren te staken had - alhoewel gesteund door Engeland en de Verenigde Staten - geen succes: aanbiedingen van Canada, Joegoslavië en Egypte om te helpen bij het tot stand brengen van een wapenstilstand werden nauwelijks de moeite waard gevonden. Op 4 september besprak de Veiligheidsraad de kwestie en hier werd met algemene stemmen een resolutie aangenomen, waarin een beroep werd gedaan op beide tegenstanders de vijandelijkheden te staken, hun troepen terug te trekken op de bases van voor 5 augustus en tevens aan Oe Thant werd verzocht alles te doen om deze resolutie te doen naleven. De reis van Oe Thant naar Karatsji en New Delhi heeft niet het verhoopte succes gehad, tenzij men de indruk dat beide partijen een oprecht verlangen koesteren naar vrede als een pluspunt wil aanmerken. Er was in dit verloop van zaken wel iets opmerkelijks: de resolutie in de Veiligheidsraad werd met algemene stemmen aanvaard, d.w.z. dat geen der vijf permanente leden gebruik maakte van het vetorecht. Voor het eerst bleken Rusland en de Verenigde Staten het met elkaar eens over een V.N.-optreden om een einde te maken aan een geschil; voor het eerst trachtte Rusland niet in troebel water te vissen; terwijl alle andere geschilpunten gehandhaafd bleven - bv. nog steeds in Vietnam - zagen zij hier het hun gezamenlijk bedreigende gevaar van
communistisch China. Beide grote mogendheden gedragen zich hier strikt neutraal; de Verenigde Staten gingen niet in op een verzoek van Pakistan om te bemiddelen, maar verwezen naar de V.N., terwijl de Sovjet-Unie herhaalde malen aandrong op een staakt het vuren, opdat daarna beide partijen konden onderhandelen over een vreedzame regeling, waarbij Moskou goede diensten zou kunnen bewijzen.
Het schrikbeeld van een Chinees ingrijpen werd reëel, toen Peking probeerde India verder onder dwang te zetten; 17 september eiste het plotseling, dat New Delhi binnen drie dagen zijn militaire installaties zou afbreken aan de grens van China en het Indische protectoraat Sikkim en dreigde China met ‘ernstige consequenties’ als India hieraan geen gehoor zou geven. Dit kon wijzen op plannen van China een nieuwe aanval op India te doen, Sikkim te bezetten en
| |
| |
zo de verbinding tussen India en de deelstaat Assam, die van grote economische betekenis is voor India, af te snijden. In dit geval zouden de Verenigde Staten er mogelijk toe gedwongen zijn India te gaan steunen tegen China, hetgeen indirect zou betekenen tegen Pakistan, en zou ook Rusland in moeilijkheden komen, daar een belangrijke uitbreiding van de Chinese macht voor Moskou ontoelaatbaar is. Even plotseling verlengde Peking de termijn met nog eens drie dagen en beweerde na afloop hiervan tevreden te zijn, daar India zijn versterkingen had geslecht, waarvan men in New Delhi zei niets te weten. Wijst deze houding van Peking op een misrekening? Mogelijk, daar in verschillende Afro-Aziatische landen nogal wat kritiek bleek te bestaan op het Chinese optreden. Of wilde Peking door dreigementen India bewegen aan de Pakistaanse eisen toe te geven? Ook mogelijk, maar dan met het gevaar dat Karatsji bang zou worden voor eigen hachje. Feit is, dat India en Pakistan kort voor het aflopen van het verlengde Chinese ultimatum ingingen op een bevel van de Veiligheidsraad om het vuren te staken.
Men heeft dit laatste wat al te voorbarig een succes voor de V.N. genoemd, maar helaas bleek, dat de bestandsschendingen aan de orde van de dag bleven. Bovendien is een wapenstilstand geen oplossing; Pakistan blijft een volksstemming in Kasjmir eisen en India blijft deze weigeren. Pakistan heeft uitdrukkelijk verklaard, dat, als de V.N. niet binnen een niet genoemde periode een werkelijke oplossing van het geschil zouden weten te bewerken, het zijn lidmaatschap zou opzeggen. De toestand blijft dus uiterst gevaarlijk, maar ook Pakistan heeft kunnen merken, dat Peking geen daadwerkelijke steun kon of wilde verlenen om Pakistans overigens juiste eis voor een volkstemming in Kasjmir ingewilligd te krijgen.
| |
Nederland
Het lijkt ons niet onwaarschijnlijk, dat in politiek-geïnteresseerde kringen in Nederland dit jaar met meer dan gewone belangstelling naar de troonrede en de zogenaamde miljoenen-nota is uitgekeken dan dat in andere jaren het geval was. De oorzaak hiervan heeft niet gelegen in het verlangen iets naders te horen omtrent tijd en plaats van het huwelijk van prinses Beatrix, maar meer om na te gaan in hoeverre de deelname van de Partij van de Arbeid aan de nog niet zolang geleden opgetreden nieuwe regering Cals van invloed zou zijn op de plannen van het kabinet. Het is natuurlijk ondoenlijk het geheel uitvoerig te behandelen; hier dus slechts enkele punten.
Over bovengenoemde invloed bestaat natuurlijk verschil van mening: van puur socialistisch via niet zuiver socialistisch tot te zwak; dit laatste vanzelfsprekend bij de meest linkse groepen.
De minister van Financiën, prof. Vondeling, voormalig oppositieleider van de Partij van de Arbeid, deelde in de Kamer mede, dat de verhouding tussen middelen en uitgaven, zoals die in de miljardennota was neergelegd, niet zou mogen
| |
| |
worden verstoord, dat de financiële kraan dicht zat en niet zou lekken. Naar aanleiding hiervan betwijfelde mr Toxopeus (VVD) later of de Kamer nog verschuivingen zou kunnen aanbrengen in het uitgavenpatroon en hij meende, dat zij daarom misschien het verstandigste zou doen met maar weer op reces te gaan. Dit is in elk geval niet door prof. Vondeling gezegd en wij nemen aan ook niet bedoeld, maar ook zo ligt in de ministeriële uitlating al meer dan genoeg dat in volkomen tegenstelling is met de prof. Vondeling die als oppositieleider tegen alle haren in streek en in de afgelopen jaren hevig protesteerde tegen de aantasting van de rechten van de volksvertegenwoordiging.
Men kan er volledig begrip voor opbrengen, dat de uitgaven stijgen speciaal in de sectoren onderwijs, volkshuisvesting en verkeer en waterstaat; iedereen zal ook begrijpen, dat de inkomsten dus verhoogd moeten worden; dat de minister dit wil doen via indirecte belastingen zal in brede kring ook nog gewaardeerd worden; verhoging van de accijns of omzetbelasting op alcohol, bier, vliegtuigen, pleziervaartuigen e.a. kan men min of meer enthousiast aanvaarden, maar zwaarder op talloze magen ligt de herinvoering van de omzetbelasting op textielprodukten, schoeisel en schoenreparaties. De laatste drukken het zwaarst op de lagere inkomens en wij zouden dit van een PvdA-minister niet zo direct hebben verwacht. Men zal er nu toch rekening mee moeten houden, dat de stijging van de onkosten voor het levensonderhoud gevoegd bij de plannen om een overigens verantwoorde verhoging van de huren van een groot aantal woningen door te voeren per 1 januari a.s. zullen leiden tot looneisen in de arbeiderswereld, terwijl de regering juist alle waarde zegt te hechten aan rust op het loonfront.
De door het kabinet Marijnen geplande termijnbelastingverlaging, waarvan het eerste gedeelte is ingegaan op 1 juli van dit jaar en de tweede zou volgen op 1 januari 1967, gaat door; daarnaast heeft de minister een nieuwtje gebracht in de vorm van belastingspaarbrieven. Zij die minder dan f 100 per jaar aan loon- en inkomstenbelasting betalen, worden geheel vrijgesteld; alle anderen krijgen hiervoor een spaarbiljet, dat na vijf jaar door de regering zal worden verzilverd tegen f 130. Verplicht sparen, terwijl gezien de inleg bij de spaarbanken het Nederlandse volk best in staat is zonder enige verplichting te sparen. Is het bovendien redelijk de regering van 1971 te belasten met de uitbetaling van zo'n slordige 400 miljoen gulden? Het is 's ministers verwachting, dat in 1971 de woningnood voorbij zal zijn en de woningwetvoorschotten door het rijk niet meer verstrekt hoeven te worden; ook meent hij, dat de inkomsten uit de diverse aardgasbronnen tegen dat jaar rijkelijk 's lands schatkist zullen binnenstromen. Wij helpen het hem hopen, maar zowel het een als het ander achten wij nu, 1965, nogal optimistisch; het doet ons te veel denken aan de woorden die Lodewijk XV in de mond worden gelegd: ‘Après nous le déluge’.
4-10-65
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Bankfusie
Het belangrijkste nieuws dat in de jongste weken in België te signaleren viel, was van financiële aard. De grootste bank van het land, de Bank van de Société Générale de Belgique, zal eerdaags tot een fusie overgaan met de Belgische Bankmaatschappij en met de Bank van Antwerpen. De nieuwe bank die uit deze fusie ontstaat, zal ‘Generale Bank Maatschappij’ heten.
De Belgische Bankmaatschappij is steeds beschouwd als de financiële emanatie van een scheikundige trust - Solvay, Boël, enz. - die zich verder niet had toegelegd op de uitbreiding van het agentschappennet noch op de dynamische verhoging van haar deposito's. Onder haar beheerders telde ze een vertegenwoordiger van de Twentsche Bank, wat men niet verwonderlijk achtte, omdat Solvay via de Belgische Bankmaatschappij (en ook langs andere schakels) verbindingen onderhoudt met talrijke scheikundige en andere ondernemingen in binnen- en buitenland. De Bank van Antwerpen van haar kant was in feite reeds afhankelijk van de Société Générale. Door de komende fusie verdwijnen nu echter ook nog haar naam en juridische persoonlijkheid.
De motivering van deze opzienbarende fusie berust gedeeltelijk op dezelfde basis waarnaar in Nederland verwezen werd toen daar onlangs twee grote bankfusies tot stand kwamen. Nederland is België hierin inderdaad voor geweest: de Amsterdamsche en de Rotterdamsche Bank hebben een fusie aangegaan en daarna de Twentsche Bank en de Nederlandsche Handelmaatschappij. Het betrof hier Nederlandse banken met een binnen- en buitenlandse goede faam, die zich verenigden omdat de eisen gesteld in de kredietsfeer steeds maar hoger werden. Grotere klanten hadden behoefte aan grotere kredieten. De Europese integratie schiep ruimere markten waarop de concurrentie slechts doelmatig kan volgehouden worden door grotere bedrijfseenheden. De banken moesten wel volgen. Indien de Nederlandse banken hun afmetingen en hun werkmiddelen niet verhoogd hadden door fusies, zouden buitenlandse, meer bepaald Amerikaanse banken allicht de grootste bedrijven tot zich getrokken hebben.
In België is deze ontwikkeling eveneens aan de gang. Ook de grootste Belgische banken waren niet meer in staat om met hun werkmiddelen te beantwoorden aan de zware eisen die in de kredietsfeer gesteld worden door zeer grote, gedeeltelijk buitenlandse produktie-eenheden. Een vergelijking tussen de fusies van Nederlandse en van Belgische banken gaat echter slechts gedeeltelijk op, omdat de historische antecedenten van de financiële instellingen der beide landen vaak grondig verschillen, zoals trouwens de historische achtergrond van het Belgische en Nederlandse bedrijfsleven over het algemeen anders is.
Ook in Nederland is het bankwezen een van de invloedrijkste geledingen van de economie, en de internationale uitstraling en de macht ervan wordt algemeen erkend. In België zijn de banken echter historisch veel nauwer verweven
| |
| |
met de basisindustrieën die in het veel vroeger geïndustrialiseerde België reeds tot stand gekomen waren op een ogenblik dat Nederland zich nog hoofdzakelijk op een ander niveau ontwikkelde.
Ook de wetgeving van het Belgische bankwezen is anders dan in Nederland. Meer bepaald de hervorming van de Belgische bankwetgeving in 1935-36 kan men slechts in het juiste perspectief zien wanneer men de specifieke financiële problemen kent. De Belgische wetgeving van '35-'36 maakte een einde aan de gemengde bank, herleidde het karakter van de banken hoofdzakelijk tot hun deposito-bedrijvigheid en gaf de trusts en portefeuillemaatschappijen een eigen actiesfeer. De bedoeling was de beveiliging van de aan het bankwezen toevertrouwde spaarmiddelen, die niet meer mochten aangewend worden voor investeringen op lange termijn. De banken verdwenen in die zin van de Belgische kapitaalmarkt, al bleef er een vérstrekkende identiteit bestaan tussen enkele grote trusts en de grootste banken: Société Générale en de Bank van de Société Générale, Brufina en Bank van Brussel, enz. De toepassing van deze wetgeving en de bestendige controle van het bankwezen werden toevertrouwd aan een speciaal lichaam, dat in de bedoeling van de wetgever zowel tegenover de Staat als tegenover de banken een onafhankelijke positie moest innemen: de Bankcommissie. Fusies zoals die welke we hier thans behandelen zijn niet mogelijk zonder het placet van de Bankcommissie.
Het ontstaan van de nieuwe, zeer grote bank gaat niet in tegen de algemene zin van de Belgische bankwetgeving, noch tegen basisopvattingen waarover de Bankcommissie te waken heeft. Maar een zo opmerkelijk gebeuren kan opnieuw meer belangstelling opwekken voor het Belgische bankwezen, voor zijn juridisch raam en voor zekere onvolmaaktheden ervan.
In een democratisch land is een concentratie van economische macht steeds een reden van bezorgdheid voor een deel van de bevolking, dat afweerreflexen tegen het kapitalisme behouden heeft. In de periode dat de nieuwe regering Harmel nog op de helling stond was er van socialistische zijde aangedrongen op een tekst in de regeringsverklaring die moest aansturen op een steviger controle van de Staat op de trusts. Daarvan is echter niets gekomen, tenzij een zeer afgezwakte allusie op zulk een controletaak. Nadien hebben de socialistische en christen-democratische kringen hierover niet meer gesproken, tenzij heel even, a.h.w. in het voorbijgaan.
Ook nu is de reactie van de socialistische pers, na het bekend worden van de fusieplannen, zeer omzichtig geweest. Niets wijst op een plan van B.S.P.-zijde om er een campagne tegen te beginnen. Van christen-democratische kant was de reactie iets feller, o.m. in een artikel verschenen in Het Volk, dat een duidelijke kritiek op de Bankcommissie bevatte. De Bankcommissie zou de fusieplannen te gewillig aanvaard hebben, terwijl zij zich tegenover bescheidener uitbreidingsplannen van andere bankinstellingen zeer weinig meegaand heeft getoond. Tenslotte maakt Het Volk enkele bemerkingen over de nationalisatie van het bankwezen.
De partijen en de vakbonden hebben tot nog toe geen standpunt ingenomen. Alles beperkt zich tot perscommentaren. Men mag aannemen dat de fusie haar
| |
| |
beslag zal krijgen en dat de regering er bij voorbaat haar zegen aan gegeven had.
Op langere termijn zal het nieuwe uitzicht van het Belgische bankwezen echter nog vaak stof leveren tot politieke en sociale commentaren. Ook van Vlaamse zijde zal mettertijd en met toenemende duidelijkheid gereageerd worden tegen de versterkte financiële macht die in de hoofdstad samengetrokken wordt. Anderzijds kan de hogere bankleiding wellicht ook in toenemende mate gaan beseffen dat vooral de financiële grootmachten zichzelf een zekere zin voor maat dienen op te leggen en dat uit een toenemende vervreemding tussen de hoogste financiële leiding en de Vlaamse gemeenschap spanningen kunnen voortvloeien. De financieel-technische argumenten voor de fusie werden door niemand betwist. De politieke en maatschappelijke draagwijdte is evenwel zo groot, dat men zich niet hoeft te verwonderen over een later optredend voorbehoud.
| |
Beperkt vertrouwen in de regering
De politieke verlofperiode was nog niet volledig ten einde toen dit overzicht werd afgesloten. Enkele tekenen wijzen erop dat de twee regeringspartijen niet onvoorwaardelijk bereid zijn de nieuwe gouvernementele formatie te steunen. De eerste persconferentie, op 21 september, van dhr. Eyskens, minister van financiën, was een pleidooi voor financiële orthodoxie en voor een strikt budgettair beheer. De ex-premier verwijderde zich weliswaar in geen enkel opzicht van de grondbeginselen der regeringsverklaring en maakte geen voorbehoud tegen wat in die bindende tekst gezegd werd over de sociale vooruitgang. Maar hij gaf hoegenaamd niet de indruk dat hij zich neer zou leggen bij een eenzijdig, links georiënteerd regeringsbeleid. Ook inzake de algemene verdeling der bevoegdheden in het nieuw georganiseerde kabinet deed het optreden van minister Eyskens enkele vragen rijzen: is de aflijning der bevoegdheden wel voldoende duidelijk? Sprak dhr. Eyskens niet te zelfstandig over zaken van algemeen beleid?
In de socialistische pers verscheen er direct een vinnig antwoord vanwege de voorzitter van de Belgische Socialistische Partij zelf. Het artikel kon wel geen aanval op de regeringsformule genoemd worden, maar bevatte toch een ernstige waarschuwing. Later zal wellicht blijken dat de meer radicale en Waalse vleugel van de B.S.P. de afwerking van het regeringsprogramma niet lijdzaam af zal wachten.
In dezelfde zin dient een gemeenschappelijk optreden van de twee grootste vakbonden verklaard: het socialistische Algemeen Belgisch Vakverbond en het Algemeen Christelijk Vakverbond hebben begin oktober een gemeenschappelijk eisenprogramma voorgelegd aan het Verbond der Belgische Nijverheid en aan de regering. Er zijn verschillende zeer concrete wensen in vervat, die de normale regeringsbedrijvigheid op basis van de regeringsverklaring niet a priori onmogelijk maken, maar toch ook weer de waarschuwing inhouden dat een sociale pauze moeilijk aanvaard zal worden door de organisaties die tenslotte de grondslag van de regering Harmel vormen.
| |
| |
| |
Waar wil de P.V.V. heen?
De verlengde verlofperiode is misschien een verklaring voor het feit dat de liberale P.V.V. zich in de jongste weken weinig deed opmerken. In de milieus waarop ze zich normaal moet richten om haar basis voor een neo-liberale beweging te verruimen, had men een bestendige actie in die zin verwacht, en niet alleen enkele nieuwe contacten die tot de electorale periode beperkt zouden blijven. Indien de P.V.V. de verlengde oppositiekuur tot een goed einde wil brengen, dient ze juist tussen de verkiezingen in haar nieuwe persoonlijkheid te bevestigen en ook in haar leiding de veranderingen door te zetten die van de vroegere liberale partij een werkelijk andere formatie kunnen maken.
In plaats daarvan hebben P.V.V.-mandatarissen in het Brusselse door hun anti-Vlaams optreden - o.m. de liberale ex-minister van Openbaar Onderwijs, dhr. Moureaux - houdingen aangenomen die, wanneer ze nog enkele malen herhaald worden, de P.V.V. in Vlaanderen aanzienlijke schade zullen toebrengen en die aan het hele Brusselse probleem een nieuw aspect kunnen verlenen. Indien het inderdaad de regel zou worden dat Nederlandstalige interventies in gemeenteraden niet langer beantwoord worden door het schepencollege (dit is het geval te Etterbeek) en indien de centrale overheid en de vice-gouverneur van Brabant - speciaal belast met de controle op de toepassing van de taalwetten - hiertegen niet optreden, zal van Vlaamse zijde onvermijdelijk met een scherper houding tegenover de hoofdstad gereageerd worden.
Het is duidelijk dat de Vlaams-Waalse verhoudingen zich in toenemende mate toespitsen op een Brussels nevenvraagstuk, en dat de ontwikkeling hiervan met de grootste zorg gevolgd wordt door degenen die weten hoever de gevolgen hiervan kunnen reiken. Indien de P.V.V. echter haar oppositierol derwijze opvat dat de radicale verfransing en de uitbreiding van de Brusselse agglomeratie de eerste, overheersende doelstelling wordt, kan hieruit een grondige scheeftrekking van de Belgische binnenlandse politiek voortvloeien. In die geest zou dan ook de grondwetsherziening wel voor onbepaalde tijd onmogelijk worden. Ook thans heeft men reeds de indruk dat het parlement zijn taak als grondwetgevende vergadering slechts zeer moeilijk zal kunnen vervullen.
6-10-1965
H. de Bruyne
|
|