| |
| |
| |
Geschiedschrijving in het teken van de tijd
Het 12e internationaal congres der historici te Wenen
M. Dierickx S.J.
Naar aanleiding van het twaalfde internationale congres der geschiedkundige wetenschappen te Wenen van 29 augustus tot 5 september 1965 hield de voornaamste krant van Wenen, Die Presse, een enquête bij verscheidene vooraanstaande geschiedschrijvers. In haar bijlage ‘Spectrum’ van 28/29 augustus publiceerde zij enkele typerende antwoorden en begon haar artikel, Afscheid van alle vorige geschiedenis? aldus: ‘De politieke, sociale en wetenschappelijk-technische revolutie heeft de wereld zozeer veranderd, dat het, volgens niet weinigen, gaat om een afscheid van alle vroegere geschiedenis. Inderdaad, wat kunnen ons de wetten en modellen die de studie van het verleden oplevert nog helpen, nu de levensvoorwaarden zo volledig anders zijn geworden? De Europese beschaving is in een zeer sterke verdunning en als technische afkorting de norm van alle rassen en continenten geworden. Tegelijkertijd zien zich oeroude en jongere culturen als in een reusachtige maalstroom meegezogen en de mens bereidt zich voor om in de wereldruimte door te dringen. En doen zich niet tevens tekenen van een groeiende geschiedloosheid bij de massa's gelden?’ Hierop zou men dadelijk kunnen antwoorden dat de bedoeling van de historiografie niet is, uit het verleden de toekomst te voorspellen of uit de kennis van de geschiedenis aan de politici, economisten en tutti quanti pasklare richtlijnen voor hun activiteit te distilleren, zoals trouwens een of andere historicus in de kolommen van Die Presse schreef. Maar ons interesseert hier meer, wat het Congres zelf op deze fundamentele vraag van de mensen van onze tijd heeft geantwoord.
| |
Wenen als gastvrouw van 2300 historici
Na Parijs in 1950, Rome in 1955 en Stockholm in 1960, was het in 1965 de mooie keizerstad Wenen die als gastvrouw optrad voor het vijfjaarlijks internationaal congres van de historici. Ditmaal waren er 2307 deelnemers uit 46 landen ingeschreven, het hoogste tot nog toe bereikte aantal. De landen en continenten waren echter zeer ongelijk vertegenwoordigd. Al is de Teilnehmerliste niet nauwkeurig opgemaakt en ontbreekt voor tal van deelnemers zowel het adres als het land van herkomst, toch geven de volledige adresopga ven wel een kijk op de verdeling van de historici over de verscheidene landen. Vooraan
| |
| |
komt de Duitse Bondsrepubliek met 333 deelnemers, gevolgd door Frankrijk met 279, terwijl er 214 Britten, 189 Italianen en 165 historici uit de U.S.A. waren ingeschreven. Uit kleinere landen kwamen naar verhouding evenveel vertegenwoordigers: uit Nederland 63, uit België 45 en uit de Scandinavische landen 120. De communistische landen waren sterk vertegenwoordigd door meer dan 400 historici; hiervan kwamen er slechts 59 uit de Sovjet-Unie, terwijl Oost-Duitsland 63 man had gestuurd; de overige communistische staten van Oost-Europa - Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Joego-Slavië, Bulgarije, Roemenië en Albanië - hadden niet minder dan 280 historici op het congres. Wij noteerden in de officiële deelnemerslijst slechts 6 Noord-Afrikanen en 2 historici uit Suid-Afrika, terwijl heel Latijns-Amerika amper 20 man op het congres had. Voor Azië vonden wij slechts 1 historicus vermeld uit Syrië, 6 uit Israël, 5 uit India, 1 uit Korea, maar Japan was door een sterke delegatie van 26 man, waaronder uitgeweken Chinezen, vertegenwoordigd, terwijl communistisch China helaas volledig ontbrak. Samenvattend kunnen wij zeggen dat de Westerse en de communistische historici talrijk waren, maar dat de derde wereld Azië, Afrika en Zuid-Amerika volstrekt onvoldoende waren vertegenwoordigd. Behalve een aantal slordigen had iedereen zijn adres opgegeven, ook de historici uit de satellietstaten; alleen de Russen gaven, met uitzondering van de bekende Gouber en Netchina, alleen op: Moskou, ofwel een enkele maal een instituut van geschiedenis.
Op de openingssessie spraken niet alleen de burgemeester van Wenen en de minister van onderwijs, maar ook de nieuwe president Franz Jonas. Deze laatste liet de geschiedenis zwaar doorwegen door eraan te herinneren dat het precies 600 jaar geleden was sinds de oprichting van de universiteit van Wenen, het eerste grote cultuurcentrum voor alle Duitse landen, anderhalve eeuw sinds het beroemde congres van Wenen, dat na de Franse revolutie de grenzen binnen Europa voor vele decenniën vastlegde, twintig jaar sinds het einde van de tweede wereldoorlog, en tien jaar sinds Oostenrijk weer onafhankelijk werd. Ontroerend besloot hij met ‘eine Bitte’ tot de heren historici: toont de oorzaken en aanleidingen tot de grote conflicten aan, opdat men in de toekomst deze des te beter kunne vermijden! Op deze sessie bracht de Poolse professor Wolski de groet over van de universiteit van Krakau aan de universiteit van Wenen, en drukte de wens uit dat de twee universiteiten intieme contacten zouden leggen. Met dit gelukkig omen zette het congres in.
Alle deelnemers zijn ten zeerste getroffen geweest door de gulle, royale gastvrijheid zowel van de stad Wenen als van de Oostenrijkse regering. De grootse recepties van de burgemeester op het Rathaus en van de minister van onderwijs op het Belvedere zullen de historici niet gauw vergeten. De Opera ontving ons gastvrij voor de openingssessie en het Konzerthaus voor de slotzitting, terwijl de ruime lokalen van de oude keizerlijke universiteit de meer dan tweeduizend congressisten gemakkelijk konden verwerken. Vele historici moesten erkennen dat hun land niet over dergelijke mogelijkheden beschikt.
Dit internationaal congres bundelt alle historici over alle sectoren en alle landen en continenten heen. Het is dan ook een onbegonnen werk de talrijke
| |
| |
onderwerpen van de voordrachten en van de discussies ook maar te vermelden. Elke dag werden verscheidene onderwerpen tegelijkertijd besproken; de exposés waren in vier banden gedrukt en aan alle deelnemers enkele weken voor het congres toegezonden of lagen op hen te Wenen te wachten. Zo kon men van te voren kennis nemen van de problemen die ter discussie werden voorgehouden. De sessie begon dan met een korte toespraak van de rapporteur, waarop enkele experts, die van te voren waren aangeduid, een of ander punt nog eens speciaal toelichtten. Pas dan zette de discussie in en iedereen die het verlangde, kreeg het woord: wel drongen de voorzitters voortdurend erop aan dat deze tussenkomsten niet langer dan tien minuten zouden duren en dat de sprekers geen tekst zouden voorlezen maar voor de vuist zouden reageren op het rapport en op de vorige sprekers, maar dit bleef meer dan eens theorie. De goede formule is blijkbaar nog niet gevonden. En dit lag niet zozeer aan de organisatoren van het congres of aan de voorzitters van de sectievergaderingen als wel aan de tuchteloosheid van talrijke hooggeleerde heren professoren. Meestal werd Duits, Frans of Engels gesproken, maar ook soms Italiaans of Spaans, terwijl de zesde aangenomen wereldtaal, het Russisch, bij mijn weten niet is gebezigd - tenzij dat de Mongoolse historici in hun sectie over de Mongoolse geschiedenis Russisch hebben gesproken, daar zij slechts deze wereldtaal kenden.
| |
Historische thema's in het teken van onze tijd
Onder de talrijke thema's waren er heel wat van blijvend belang. Zo bijv. de betrekkingen tussen de Griekse staten in de oudheid, enkele vragen betreffende de verbreiding en spreiding van het christendom in de eerste eeuwen, het ontstaan van de volkeren en staten in midden-Europa in de middeleeuwen, de verhouding van het humanisme tot de hervorming, enz.
Sommige onderwerpen waren op het programma gekomen omdat onlangs een bepaalde studie of de publikatie van nieuwe documenten ze in een nieuw licht had geplaatst. Zo woonde ik een bewogen zitting bij over de politieke rol van Bethmann Hollweg gedurende de eerste wereldoorlog. In 1961 publiceerde Fritz Fischer een ophefmakend boek over de oorlogsdoeleinden van het keizerlijke Duitsland en gaf voor het eerst een door hem ontdekt document uit, het ‘Kriegszielprogramm’ van Bethmann Hollweg van 9 september 1914, d.i. vlak vóór de Marneslag, die Duitsland dacht te winnen. Hierin voorzag men niet alleen gebiedsuitbreiding in oost en west, maar een economische suprematie op België en zelfs op Frankrijk, naast militaire aanspraken. Eerst heeft men in Duitsland het boek doodgezwegen, dan het heftig aangevallen. In de discussie kwamen Fischer aan het woord en Erdmann, die de zieke Ritter moest vervangen, de heftigste en ook best onderlegde tegenstander van Fischer. Enigszins compromitterend voor de Hamburgse professor Fischer was wel dat de communisten hem uitbundig bijvielen. Er hing elektriciteit in de lucht. Al bracht de discussie geen klaar besluit naar voren, zeker hebben alle aanwezigen heel wat details en nuanceringen betreffende deze vooralsnog betwiste kwestie meegekregen.
| |
| |
Treffend was ook hoe in vele rapporten, mededelingen en tussenkomsten de economische en sociale factor werd onderstreept. Dit is een positief punt dat wij voor een groot deel aan het marxisme te danken hebben. Onder de thema's citeren wij slechts: landschappen en landelijke bevolking in Europa na de elfde eeuw, de economische en sociale grondslagen van het absolutisme, het mercantilisme, de economische en sociale problemen in de eerste wereldoorlog, enz. Een uiterst interessant onderwerp was een soort balans van de wereld in 1815 op een vijfvoudig plan: demografisch, economisch, sociaal, politiek en institutioneel, én tenslotte ideologisch. Hieruit bleek o.a. dat Frankrijk toen nog werkelijk ‘une nation-pilote’ was, en ook dat de oorlogen van de Franse revolutie en het napoleontisch tijdperk volstrekt niet zo moordend waren als de twee wereldoorlogen die wij beleefden.
Maar onze aandacht willen wij vooral richten op vernieuwende thema's van het congres. Vergeleken bij de vorige vijfjaarlijkse internationale congressen constateerden wij een grote verruiming van de horizonten. De tweede grote morgensectie liep uitsluitend over de geschiedenis van de continenten. Telkens werd een hele morgensessie, vaak door een namiddagzitting voortgezet, gehouden over de volgende onderwerpen: Het Verre Oosten, eigenlijk alleen China (de Mongoolse geschiedschrijving kwam in een andere zitting voor), de dekolonisatie, het probleem van de bronnen der Afrikaanse geschiedenis vóór de kolonisatie, de oorsprong en het voortleven van de oude midden-Amerikaanse culturen, de Spaanse politiek-administratieve structuur als basis van de Amerikaanse nationaliteiten, en ten slotte de religieuze betrekkingen van Europa met Azië en Afrika in de late middeleeuwen. Verscheidene sprekers wezen erop dat men volstrekt de medewerking van vakkundig gevormde geschiedschrijvers uit de andere continenten nodig heeft, niet alleen omdat zij gemakkelijker met de documenten in hun eigen taal en de monumentale overblijfselen vertrouwd raken, maar ook en vooral omdat zij veel beter de eigen mentaliteit van hun volk kennen. Daarom was het zeer te betreuren dat er zo weinig historici uit de ontwikkelingslanden aanwezig waren.
Maar ook tal van nieuwe thema's kwamen voor. Het congres begon de maandagmorgen met het bespreken van de acculturatie. De lezer weze niet verwonderd dat hij niet weet wat daarmee bedoeld wordt, want in heel de sessie zochten de historici zelf naar de inhoud van het begrip. Eigenlijk duidt het door een Noord-Amerikaan uitgevonden woord op het contact tussen culturen. Prof. Verlinden stelde voor, liever transculturatie of interculturatie te gebruiken. De kern van de zaak ligt echter hierin: nu ontmoeten alle culturen elkaar, de oervolkeren van Australië of van de eilanden uit de Stille Zuidzee, die nog in het steentijdperk leven, zo goed als de oude culturen van Azië komen in aanraking met de volledig ontwikkelde Westerse cultuur. Een interessante vraag is: hoe hebben in vroeger eeuwen culturen elkaar benaderd; is dit met geweld of zonder geweld gebeurd; in welke gevallen was het contact bevruchtend voor een of voor de twee partijen? Nu de afstanden zijn overwonnen kan deze studie ons wellicht enige wijsheid bijbrengen voor de hedendaagse contacten tussen culturen. Uit voorbeelden bleek dat pas wanneer een cultuur een zeker
| |
| |
niveau heeft bereikt, zij voordeel heeft bij een contact met een hogere cultuur; zoniet, dan gaat zij roemloos ten onder, tot grote schade van het volk.
Nu het tweede Vaticaans concilie een oecumenische geest heeft gewekt en opkomt voor wederzijdse hoogachting en begrip, was het thema van de religieuze tolerantie zeker actueel. In deze sessie, welke Prof. R. Aubert van Leuven voorzat, werden heel wat zaken duidelijker. Prof. Elton van Cambridge zei terecht: wij vinden allen tolerantie een goede zaak; maar ik ben niet zo zeker dat tolerantie in de 16e eeuw er ook zo uitzag; een staatshoofd voelde zich toen verantwoordelijk voor het zieleheil van zijn onderdanen en kon in geweten niet toelaten dat een deel van zijn onderdanen zomaar naar hun verderf liep, en zeker niet dat zij voor hun dwalingen propaganda maakten. Duidelijk kwam naar voren dat tolerantie in onze huidige betekenis zich slechts doorzette ten tijde van de verlichting, toen de religieuze factor veel van zijn waarde had ingeboet. Een zekere Schilfert van Berlijn (DDR) kwam betogen dat vooral economische en sociale motieven een rol hebben gespeeld in het opkomen en de ontwikkeling van de sekten die voor tolerantie ijverden; en zo pakte hij een hele tijd uit met de Levellers, die in het Groot-Brittannië van de 18e eeuw een soort communisme preekten. Een tijdje later kwam de combattieve Trevor-Roper van Oxford aan het woord en zich richtend tot Schilfert, zei hij of, misschien beter, riep hij: de Levellers bestonden uit vijf man, en ‘the true Levellers’ waar Schilfert het over had, ‘consisted of one man’, wat algemene hilariteit verwekte. Het besluit van Kan. Aubert was dat men over de tolerantie van de 16e tot de 18e eeuw een afzonderlijke studiedag zou moeten houden, en een andere over de tolerantie sinds ongeveer 1800, omdat de begrippen en feiten zo totaal verschillen.
Ook over het nationalisme en het internationalisme werd, zoals men allicht vermoedt, dapper geredetwist: vaak Oost tegen West; beide zijden kregen wel eens harde waarheden te horen. Dat de dekolonisatie eveneens een brandend onderwerp was, zal niemand verwonderen. Ook de deelname van de volksmassa's aan de nationale onafhankelijkheidsbewegingen in Oost en West gaf aanleiding tot heftige discussies. Toch waren er nog enkele explosievere thema's. De meest bewogen sessie die wij persoonlijk meemaakten - men moet nu eenmaal tussen de vele vergaderingen die tegelijkertijd verlopen, kiezen - liep over het rapport van de Oostduitse historicus Engelberg over problemen betreffende de evolutie en de revolutie in de wereldgeschiedenis. De tweede zin van zijn rapport luidde: ‘Het gevaar dat de geschiedeniswetenschap de resultaten van haar onderzoek in mechanische begrippen en zelfs in clichés perst, is geringer, dan dat zij zich overlevert aan een empirisme, dat zich meestal met een min of meer verborgen en politiek zeer geïnteresseerd subjectivisme verbindt’; m.a.w. in het westen tracht een goed historicus door een nauwgezette studie van de empirische feiten de geschiedkundige waarheid te achterhalen, maar een communistisch historicus vindt meer baat bij bepaalde begrippen en clichés die in de boeken van Marx en Lenin te vinden zijn! Ook viel Prof. Fuchs van Erlangen (BRD) hem onmiddellijk aan en zei bijna brutaal dat Engelberg tegen de andere communistische historici afsteekt door clichés en wetten in het
| |
| |
geschiedkundig verloop voorop te zetten. Engelberg had gezegd dat, naar Marx poneert, de diepste reden van elke revolutie een conflict is tussen de produktieve krachten en de verouderde produktieverhoudingen; daarmee wordt elke revolutie herleid tot economische en sociale verhoudingen, terwijl ideologische factoren, als een streven naar vrijheid of een strijd voor de eigen godsdienst, werden genegeerd. Prof. Snell van Saint-Louis (U.S.A.) betoogde echter dat de beroemde oktoberrevolutie niet het gevolg was van economische wetten maar van de oorlogsmiserie en van het gewelddadig optreden der bolsjewisten, en hij eindigde met een uitroep als een oorlogssignaal: sommige historici zoeken de kennis van het verleden in de geschriften van Marx, Lenin, Stalin en Mao, wij zoeken ze in de oorspronkelijke documenten en in de feiten. Nog een derde element vatte de Oxfordse professor Utechin aldus samen: hier staan twee historische scholen tegenover elkaar: de ene ziet in de geschiedenis een voortdurende evolutie waarin revoluties versnellingen teweegbrengen, de andere ziet in de revoluties de knooppunten, die hoogtepunten zijn van de klassenstrijd; de evolutionisten willen het aanwenden van geweld tot een minimum herleid zien, de revolutionisten beschouwen geweld als noodzakelijk; in de Sovjet-Unie worden leiders met geweld verwijderd of zelfs van kant gemaakt, in Groot-Brittannië en de U.S.A. worden leiders door de kiezers wandelen gezonden, maar in vrijheid gelaten. Dat was natuurlijk nogal bar gezegd. Ook kwam Minz van Moskou onmiddellijk Utechin aanvallen, waarop een deel van het publiek toejuichte, en Engelberg feliciteren: evolutie, resumeerde hij, wil het bestaande regime verbeteren door middel van hervormingen, revolutie wil een radicale ommekeer. Ook bepaalde voorbeelden van Engelberg werden aangevallen, zoals zijn vroegburgerlijke interpretatie van de Duitse boerenoorlog in 1517-1525 en van de omwenteling der Nederlanden in de 16e eeuw.
| |
Toenadering tussen Westerse en Sovjet-historici
Liever dan nog uit te weiden over betwiste kwesties als bijv. federalisme en federale staat in de geschiedenis, willen wij een laatste onderwerp omschrijven, omdat dit ons onmiddellijk tot o.i. het belangrijkste resultaat van dit 12e internationaal congres leidt. Drie Moskouse historici hebben een rapport gemaakt over het brandend probleem: ‘evolutie in de geschiedkundige gedachte in het midden van de 20e eeuw’. Op een kalme, zakelijke wijze ontleden deze marxistische historici de verscheidene stromingen in de geschiedschrijving. Natuurlijk komen er beweringen in voor die wij niet kunnen onderschrijven, als bijv.: ‘De christelijke filosofie van de geschiedenis beschouwt de crisis van de filosofische en methodologische grondslagen van een deel der Westerse historiologie als het resultaat van het verlies van geloof in de goddelijke controle van het historisch proces’, en verder gaat het over ‘wetenschappelijke conclusies die, overeenkomstig de christelijke filosofie, enkel door religie verkregen kunnen worden’. Dit is een karikatuur van de opvattingen der christelijke historici en filosofen. Verder stemmen deze sovjet-historici terecht in met de opvattingen van de Franse school van de ‘Annales’, om door de studie van handel, financiën en
| |
| |
techniek een dieper inzicht te krijgen in de voornaamste aspecten van de maatschappelijke en economische ontwikkeling ‘aangezien dit een van de eerste vereisten is van de marxistische theorie van de geschiedwetenschap’. Verder constateren zij met genoegen de snelle groei van het aantal studiën over het socialisme en over de internationale arbeidersbewegingen. En zij besluiten hun rapport met deze merkwaardige woorden, die enige jaren terug ondenkbaar waren: ‘Wij zullen onze plicht van wetenschapsmensen vervullen, indien wij samen de volkeren de waarheid vertellen over de geschiedenis, waarin schepping triomfeert over vernieling, humanisme over obscurantisme, vrijheid over geweld (tegen Engelberg!), en vrede over oorlog. De erkenning van de objectiviteit in de historische kennis, de strijd tegen alle pogingen om geschiedenis als wetenschap te elimineren, moet de tribune worden van de internationale organisatie van historici, (....) dan zou dit congres een belangrijke stap betekenen voor de vooruitgang van de geschiedenis, die een oude en tegelijkertijd steedsjonge wetenschap is’.
Op het 10e congres te Rome in 1955 verschenen de Russen voor het eerst sinds de oktoberrevolutie van 1917; zij waren toen met 24, waarbij zich 28 historici uit de satellietstaten aansloten: destijds hebben wij in dit tijdschrift bericht over hun sectaire houding (Streven, nov. 1955, pp. 183-184). Toen stelden ze ook voor, het volgend congres in Moskou te houden; daar dit reeds aan Stockholm was toegezegd, liet men hun de kans om voor 1965 hun kandidatuur te hernieuwen. Op het 11e congres te Stockholm kwamen 55 historici uit de Sovjet-Unie en minstens 150 uit de satellietstaten. Al was hun houding reeds een tikje soepeler dan te Rome, toch kwam het nog herhaaldelijk tot heftige debatten tussen Westersen en Communisten; alleen de Polen wisten zich af en toe te distantiëren van de Sovjet-Unie (zie ons rapport in Streven, nov. 1960, pp. 177-180). Toen over het volgend congres moest gepraat worden, hebben de Russen hun kandidatuur niet hernieuwd: wellicht vreesden zij, enkele honderden Westerse, democratische historici in volle Moskou aan het woord te laten komen. Dan heeft men maar Wenen gekozen, mede omdat 1965 voor deze stad een belangrijke historische datum was. Iedereen heeft opgemerkt dat er nu onder de meer dan 400 historici van achter het IJzeren Gordijn een ander klimaat heerste. Behalve de Oostduitse historici zijn allen veel zelfstandiger geworden. Natuurlijk geven ze als marxisten een materialistische interpretatie van het geschiedkundig gebeuren, maar dat doen ook heel wat Westerse historici. Herhaaldelijk is het gebeurd dat een of andere geschiedkundige uit een satellietstaat een andere stelling verdedigde dan de communistische rapporteur. Verschil of oppositie tussen Joego-Slaven en andere communisten, wat nog zo kenmerkend was in Stockholm, was hier niet meer te bespeuren. Op de slotsessie kon de sympathieke Oostenrijkse voorzitter van het congres, Prof. Engel-Janosi, terecht spreken
van een apertura, van een aggiornamento. Met algemene stemmen heeft het comité aanvaard het volgend internationaal congres voor geschiedkundige wetenschappen te houden te Moskou. Naar een Kroaat mij zei: in 1965 zou het nog te vroeg geweest zijn, maar in 1970 kan men tot een echte dialoog tussen historici van Oost en West komen.
| |
| |
| |
Twee nevenbeschouwingen om te eindigen
Bij de receptie van de Belgische historici op de Belgische ambassade beleefden wij een aangename verrassing. De volksdans- en zanggroep ‘Die Boze’ van Izegem, bestaande uit een dertigtal jongens en meisjes in folkloristische klederdracht, zong onder leiding van dhr van Keirsbilck vijf Vlaamse liederen en kondigde deze aan in het Nederlands en het Duits (niet in het Frans). Na onze vele ergerlijke ervaringen op Belgische ambassades in verscheidene landen, werkte dit verkwikkend. Bij navraag bleek dat het initiatief niet was uitgegaan van de Waalse ambassadeur Colot, maar dat deze dans- en volksgroep op tocht was onder leiding van Dhr Jan Verbesselt, voorzitter van de Federatie van Vlaamse kunstgroepen, en dat het ministerie van Buitenlandse Zaken te Brussel de zaken had geregeld. Blijkbaar is er dan toch iets aan het veranderen in de Belgische diplomatieke wereld.
In de ruime gangen van de universiteit hielden 33 uitgevers, boekhandels en wetenschappelijke instanties een zeer interessante tentoonstelling van historische boeken. Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Groot-Brittannië, de U.S.A., zelfs Italië, Noorwegen en andere naties maakten hier gebruik van om hun mooiste en belangrijkste boeken van de laatste jaren ten toon te stellen. België en Nederland schitterden door een volslagen afwezigheid. Reeds in onze verslagen van de congressen van Rome en Stockholm in 1955 en 1960 hadden wij op deze pijnlijke leemte gewezen. De historische produktie van Benelux staat op een zeer hoog peil, naar buitenlanders voortdurend erkennen; wij hebben wetenschappelijke instituten, reeksen bronnenuitgaven, wetenschappelijke werken in of buiten reeksen, historische tijdschriften, enz. Zou bijv. de Gemengde Technische Commissie die instaat voor het uitvoeren van het Cultureel Akkoord tussen Nederland en België, of de Nederlands-Belgische Commissie van Uitgevers op het volgend congres niet een waardige gemeenschappelijke stand voor de twee landen kunnen organiseren? Of gaan wij te Moskou weer opvallen door een volledige afwezigheid?
|
|