36,48% het met de regeringsformule eens; de meerderheid werd bereikt door de massale ja-stemmen van de Vlaamse socialisten: 93,5%.
Aldus stond de nieuwe regering van meet af aan in het teken van een duidelijke Vlaams-Waalse tegenstelling in de schoot van de B.S.P., een illustratie van wat het land zoal te wachten staat wanneer de speciale meerderheden ooit constitutioneel worden. Wat de C.V.P. betreft, daar had zich in de loop van de onderhandelingen meer dan één ommekeer of verschuiving voorgedaan, zodat tenslotte een aanzienlijk deel van de Vlaamse C.V.P. niet bijster opgetogen was over de regering en haar samenstelling.
Het is mogelijk dat de nevenverschijnselen van deze moeilijke regeringsvorming later na zullen werken en dat de breuken zich het eerst zullen manifesteren in die groepen die met name door de toewijzing van de portefeuilles het diepst teleurgesteld zijn.
De regering telt nu 27 leden: 13 Vlamingen en 14 Franssprekenden. Dit heeft ontstemming gewekt in Vlaanderen, waar men de benoeming van een koninklijk commissaris voor ontwikkelingshulp, dhr. A. Van Bilsen, niet als een compensatie wil beschouwen.
Over het algemeen was men bereid te erkennen dat dhr. Harmel met veel politieke zin en grote handigheid de vorming van zijn regering had voorbereid, maar bij de keuze van zijn medewerkers vaak heel slecht geïnspireerd was geweest. Harmels verhouding tot zijn eigen partij is ook zo heel duidelijk niet meer. Zijn regering is slechts in beperkte zin een regering van de C.V.P.-als-partij. Reeds jarenlang heeft hij in zijn eigen arrondissement in Luik een beleid gevolgd dat niet altijd afgestemd was op de wensen van de centrale partijleiding.
Een nieuwigheid is in ieder geval het organigram van de regering en daarmee introduceert Harmel een nieuwe methode in de Belgische politiek. Niet alleen is het aantal ministers en onderministers (wellicht zijn dezen té talrijk) gevoelig verhoogd, maar er is ook een nieuwe takenverdeling, meer specialisatie en er wordt een poging gedaan om in het regeringswerk meer eenheid en samenhang te brengen.
De kern van de regering bestaat uit een comité voor politieke coördinatie, waarin 6 ministers zetelen (Harmel, Spinoy, Spaak, Segers, Leburton en Eyskens), de ‘coördinatoren’. Ieders bevoegdheid is duidelijk omschreven. De kern van dit systeem, een ‘comité voor het algemeen beleid’, bestond overigens reeds in de regering Lefèvre. De bedoeling is wel degelijk dat dit comité een kabinet is in de betekenis welke dit woord heeft in de Britse politiek. Dat blijkt ook uit de taken die de coördinatoren toegewezen krijgen. Het comité heeft een drievoudige taak: het bereidt de wekelijkse vergaderingen van de ministerraad voor; het neemt kennis van alle belangrijke politieke vraagstukken; het is het centrale instrument van de begrotingspolitiek.
Daarnaast zijn er nog twee andere comité's: een voor economische en sociale coördinatie en een voor het wetenschapsbeleid. Van deze comité's hangen dan weer verschillende werkgroepen af, zij vormen de coördinatieschakels. Aldus wordt het werkterrein duidelijker waar, naast de 6 coördinerende ministers,