oostelijk imperialisme en weigerde men in Zambia en Oeganda om Tsjoe En-lai te ontvangen. Er was Peking veel gelegen aan de conferentie van Algiers, omdat het hoopte een beslissing te forceren over de vraag of Rusland tot de Afrikaans-Aziatische landen zou worden gerekend; het Russisch ja stond tegenover het Chinese nee en het laatste verlangde in het kader van het Russisch-Chinees ‘ideologisch’ conflict Moskou een nieuwe prestige-nederlaag toe te brengen door tegenover de verschillende deelnemende regeringen voortdurend te wijzen op de tegenstelling tussen de blanke en gekleurde wereld, waarbij Peking, aansluitend op besluiten van de conferentie van Bandoeng in 1955, Rusland tot de eerste wenste te rekenen om zodoende des te beter in staat te zijn de leiding in de gekleurde wereld voor zichzelf op te eisen.
Ook president Soekarno wenste de conferentie te laten doorgaan en was reeds met een groot gevolg uit Djakarta vertrokken; hij wilde opnieuw spreken over een nauwere aaneensluiting van de ‘new emerging forces’, die een tegenwicht zouden moeten vormen tegen de V.N.; ook wilde hij steun krijgen voor zijn optreden tegen Maleisië, maar erg sympathiek stond men in Afro-Aziatische kringen niet tegenover de opvattingen van Soekarno. Na de staatsgreep in Algiers waren er echter ook onmiddellijk stemmen opgegaan om de conferentie uit te stellen, waarbij die van de Afrikaanse en Aziatische leden van de Gemenebest-conferentie, die toen in Londen werd gehouden. Men heeft lang geaarzeld, maar tenslotte, toen de ministers van buitenlandse zaken reeds in Algiers waren om de laatste hand aan de voorbereiding te leggen, werd toch nog besloten om vijf maanden te wachten, waarbij men echter uitdrukkelijk vermeed de onzekere toestand in Algiers - waar het conferentiegebouw, dat toch al niet op tijd zou klaar komen, ook nog door een bomaanslag was beschadigd - als reden op te geven. Dit is een onprettig besluit voor Boumédienne, die deze afleiding nu moet missen, maar vooral voor Peking, dat duidelijk heeft kunnen merken, dat de gekleurde volkeren toch weinig voelen voor een Chinese leiding, omdat zij erg benauwd zijn voor een imperialisme uit die hoek. Men is bij een aantal regeringen eigenlijk blij de staatsgreep in Algiers te kunnen aangrijpen als voorwendsel om de conferentie uit te stellen; mogelijk kan men zich straks krachtiger verzetten tegen de Chinese plannen, hetgeen een gunstige ontwikkeling zou betekenen voor de democratische wereld.
In Londen vergaderde de Gemenebestconferentie onder voorzitterschap van prime-minister Wilson. Naar omvang is het Gemenebest te vergelijken met het Imperium Romanum, naar inhoud echter met het Duitse Rijk uit de 17e en 18e eeuw. Het is het laatste overblijfsel van de grote macht van Engeland, waaraan men dan ook met alle geweld wil vasthouden, maar dat eigenlijk weinig betekent. Gevormd uit bijna alle vroegere Engelse gebieden zijn de tegenwoordige tegenstellingen tussen de leden afzonderlijk vaak zeer groot; een werkelijke gemeenschap van belangen bestaat er niet, vaak is het tegendeel het geval zoals de reeds lang slepende twist tussen India en Pakistan over Kasjmir en nog onlangs over de rann van Kutch.
Wilsons binnenlandse positie is nooit sterk geweest, maar na de op 13 mei gehouden gemeenteraadsverkiezingen, die een opmerkelijke winst opleverden voor de conservatieven en een even opmerkelijk verlies voor labour en liberalen is het toch wel duidelijk, dat er nieuwe parlementsverkiezingen moeten volgen. Het is begrijpelijk, dat Wilson daarom porbeert zijn positie nog enigszins te versterken door een of ander succesje te behalen. Op de Gemenebestconferentie