Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1029]
| |
ForumDe wereld in 1984Hoe zal de wereld er uit zien over twintig jaar? Deze vraag heeft het Engelse tijdschrift New Scientist vorig jaar gesteld aan ruim honderd deskundigen op het gebied van techniek, natuurwetenschappen, sociologie, biologie. 106 korte artikelen waren het resultaat. De redactie had klaarblijkelijk de verwachting dat daaruit een globaal beeld zou ontstaan van een niet al te ver afgelegen toekomst. Een termijn van twintig jaar was gekozen, omdat men de indruk heeft dat de tijd tussen een fundamentele ontdekking en de algemene toepassing ervan die haar stempel zal drukken op de samenleving, zelden minder dan twintig jaar bedraagt. Een van de medewerkende auteurs merkt echter op dat dit gold voor de afgelopen decennia; in de komende twintig jaar zou het wel eens sneller kunnen gaan. De artikelen zijn nu gebundeld in twee deeltjes van de Pelicanpockets onder de titel The World in 1984Ga naar voetnoot1), gerangschikt en van een inleiding voorzien door Nigel Calder. De flitsende schetsen vormen een boeiende lectuur, waarvoor weinig gespecialiseerde vakkennis nodig is. Tegenstellingen en tegenspraken ontbreken niet. Zij uiten zich op zijn minst al in een nu eens optimistische, dan weer pessimistische kijk op dezelfde ontwikkeling. Niet alleen volgens bepaalde levensterreinen zijn de bijdragen in rubrieken ondergebracht, ook territoriaal worden enige toekomsten geschetst, met een nogal gunstige uitkomst voor Afrika en een tamelijk donkere voor Azië. Het zijn vooral Amerikanen, Engelsen en Fransen die op de uitnodiging zijn ingegaan, met enkele Aziaten. De dertien Russen, die men gevraagd had om mee te werken, hebben laten afweten. Alle auteurs gaan uit van momenteel beschikbare gegevens en geven zich zelden over aan fantasieën. Een poging tot synthese wordt gewaagd in drie tabellen, die de eindredacteur, Calder, aan de gebundelde artikelen heeft toegevoegd. In de eerste tabel is er sprake van de ‘technische revoluties’, hun karakter, de technische aspecten, de nieuwe mogelijkheden die eruit voortvloeien, de invloed op individu en maatschappij. Tot die revolutionaire, of meer schoksgewijze, ontwikkeling rekent hij: een snelle groei in het gebruik van computers en allerlei nieuwe vormen van telecommunicatie, het benutten van de talloze ontdekkingen op het gebied van biologie en geneeskunde, de exploitatie van de wereldzeeën, en de toepassing van nieuwe vormen van energie. Een tweede tabel geeft de ontwikkelingen van meer geleidelijk karakter: de voortgaande wedloop tussen voedselproduktie en bevolkingsaanwas, de algemene industriële vooruitgang onder invloed ook van de automatisering, de oriëntatie van het leven op gezin en eigen huis door meer technische hulpmiddelen en meer vrije tijd, tenslotte ingrijpende veranderingen in onderwijs en opvoeding. In de derde tabel wordt een poging gedaan samen te vatten voor welke conflicten en keuzemogelijkheden de mensheid over twintig jaar geplaatst zal zijn. Omdat de schrijvers hierbij meer en meer het laboratorium en de tekentafel hebben verlaten, wordt het aantal vraagtekens groter en krijgen de wensdromen meer kans. Zoals vaker het geval is bij dergelijke voorspellingen, gaat het eigenlijk nog steeds over onze eigen conflicten en dilemma's van nu. De projectie in de toekomst geeft alleen de gelgenheid er wat scherper contouren aan te geven. En zo blijkt dat men over twintig jaar, misschien wat klemmender nog dan nu, meent te zullen staan tegenover de volgende vragen: gaat de kloof tussen de arme en rijke volkeren wijder of nauwer worden? - zijn de oorlogen te beperken tot regionale conflicten zonder gebruik van atoomwapens? - zal de coëxistentie zich ontwikkelen in de richting van coöperatie? - kunnen rasconflicten op grote schaal vermeden worden? zal het | |
[pagina 1030]
| |
nationalisme en isolationisme sterker worden? - zullen de bestuursvormen meer of minder democratisch, meer of minder rationeel worden? - is het mogelijk onze natuurlijke omgeving leefbaar te houden of leefbaarder te maken? - hoe moeten de problemen van de urbanisatie worden opgevangen? - zal er voor het individu in 1984 nog levensvreugde zijn? De redactie heeft bij het verdelen van de opdrachten met opzet een aantal levensgebieden uitgesloten, waaronder ‘het recht’ en ‘de godsdienst’. Wat echter niet wil zeggen dat recht en godsdienst niet ter sprake komen. Nu voorzien de auteurs die deze twee in hun beschouwingen betrekken voor 1984 zeker geen rechteloze wereld, maar aan de godsdienst wordt een weinig hoopvolle toekomst toegekend, hoewel een van hen voor de meest ingrijpende wereldproblemen, naar hij zegt, eigenlijk slechts een oplossing verwacht van de komst van een nieuwe messias. Juist omdat verschillende auteurs niet van ‘de godsdienst’ kunnen afblijven, missen we een uitdrukkelijke behandeling. Nu blijft het bij korte, vaak oppervlakkige opmerkingen, waarbij de reserve die men in acht neemt op het terrein van zijn eigen wetenschap, verdwijnt. Zo schrijft de mathematicus Desmond King-Hele: ‘De neergang van het religieuze geloof zal zijn voordelen meerbrengen, want vele kwellende, sociale vragen zullen rationeler worden aangepakt en minder behekst zijn door de ingewortelde dogma's die absurd schijnen behalve aan één sekte. Momenteel is de godsdienst nog waardevol als psychotherapie en helpt ze al degenen die de steun van het geloof nodig hebben om zich te beschermen tegen wanhoop of nog ernstiger geestelijke kwalen en die graag een zekerheid hebben tegen de dood. Maar deze motieven voor de godsdienst zouden afnemen, als het mogelijk was de ergste armoede op te heffen die de wanhoop bevordert en de dood zo familiair maakt, en als de geestelijke kwalen geleidelijk zouden kunnen worden teruggebracht tot hun psychologische wortels’. Dat temidden van al deze toekomstvisies godsdienst, zij het dan terloops, slechts naar voren komt als een hinder of een archaïsche levenshouding die slechts tot machteloze impulsen in staat is waar het de grote wereldproblemen betreft, lijkt me geen opzet van de samenstellers. Het lijkt meer het vanzelfsprekende klimaat waarin zij en hun wetenschappelijke medewerkers leven. Het plaatst echter ook scherp voor ogen de godsdienstloze mens, waarmee christenen als bisschop Robinson weer in contact willen treden. Dezelfde King-Hele vraagt zich af, of armoede en honger tegen 1984 wat meer teruggedrongen kunnen zijn, als de rijke volkeren zich niet bekeren tot werkelijk medelijden met hun verkommerde medemensen. Een wereldregering zal er in 1984 nog niet zijn om dat te bevorderen. ‘Misschien zou de meest effectieve weg om de groei van een dergelijk medelijden te begunstigen kunnen liggen in de ontwikkeling van een wereldreligie’. Maar volgens hem zijn de tekenen er niet naar dat die verwachting enige grond heeft. Niet van een wereldreligie, maar van een levenshouding die zich bevrijd heeft van allerlei religieuze bindingen, verwacht Barbara Wootton, professor in de sociologie aan de ‘University of London’ en Labourlid van het Hogerhuis, de enige weerstand tegen de chaotische krachten die in onze maatschappij werkzaam zijn: ‘Als de komende twintig jaar niet een algemene erkenning te zien geven van een zuiver wereldlijke moraliteit, moeten we niet verbaasd zijn, als we de morele normen zien weggespoeld worden met het christelijke badwater’. Het is begrijpelijk dat de New Scientist zich in zijn opdracht zoveel mogelijk beperkt heeft tot de eigen terreinen van het tijdschrift. Maar nu godsdienst en christendom toch genoemd worden, mist men een beschrijving van de ontwikkelingen die zich daar aftekenen, van het zoeken naar een ‘moraliteit’ die voortkomt uit de evangelische opdracht en die tegelijk een werkzame dienst is aan de wereld. W. Th. Pisa | |
Pro arte christiana: een misverstandIn een geestig artikel schreef onlangs een Amerikaanse architect dat de term | |
[pagina 1031]
| |
christelijke kunst te vergelijken is met die van het heilige roomse rijk: dit laatste was niet heilig, niet rooms, en het was geen rijk. En men kan verder gaan. Termen als deze zijn meer ontstaan als de uitdrukking van een fictief ideaal dan van een concrete werkelijkheid. Ze zijn een verkeerde interpretatie van een historische situatie. Ze werpen een schone schijn over een uit zichzelf ontoereikend levensbeginsel. Een stichting als Pro Arte Christiana, die de christelijke kunst in haar naam heeft geschreven, denkt daar echter anders over. Een naam is natuurlijk slechts een naam, denk maar aan Streven. Maar in het geval van Pro Arte Christiana dekt hij precies de bedoeling: het is deze vereniging echt om een renouveau van de christelijke kunst te doen. Even voorstellen. In een nette brochure wordt de opzet en de historiek van de beweging uiteengezet. In feite is het een one-man-creatie van Geroen de Bruycker, een Vlaamse minderbroeder. Zelf schilder kwam hij in het Antwerpse artistieke milieu tot de vaststelling dat de religieuze kunst bij jonge kunstenaars afgedaan heeft. Hij stelde zich toen niet de vraag of dit misschien niet een heel natuurlijk fenomeen was, waarmee men gelukkig kan zijn. Hij legde zich niet neer bij het feit, maar zocht naar middelen om het tij te keren. ‘Om een einde te stellen aan het divorcium dat sinds méér dan een eeuw ontstond tussen de ware, eigenlijke kunst en de Kerk’ richtte hij in 1957 zijn Pro Arte Christiana op ‘In alle eeuwen was de religieuze kunst de uitbloei en de bekroning geweest van de toen gangbare kunstrichtingen. Waarom zou dat nu ineens niet meer mogelijk zijn?’ Er zijn vele redenen waarom dat nu niet meer mogelijk of zelfs niet meer wenselijk is. De eerste initiatieven van Pro Arte Christiana hebben dat overigens nog eens duidelijk aangetoond. In 1957 schreef de stichting een prijsvraag uit voor schilderkunst op het thema Sint Franciscus. Ik herinner me dat ik P. Geroen toen reeds attent heb gemaakt op het feit dat de vraag volkomen verkeerd gesteld was en dus ook zonder werkelijk antwoord zou blijven. Het is, geloof ik, al een vergissing christelijk thema gelijk te stellen met christelijke kunstGa naar voetnoot1). De voorstelling van zulk een thema past bovendien helemaal niet op de gerichtheid van de artistieke verbeelding van vandaag. P. Geroen had dit trouwens zelf geconstateerd. Het is niet met extrinsieke middelen als een prijsvraag dat men een mentaliteit wijzigt. Het kwantitatieve succes van het aantal deelnemers stelde me schijnbaar echter in het ongelijk: er waren 134 inzendingen. Voor een tweede prijsvraag voor schilderkunst in 1959 op het thema Christus en zijn Apostelen waren er zelfs meer dan 300. De prijzen waren ook van 12.000 F. en enkele reizen naar Assisi op 100.000 F. gebracht, geschonken door de Belgische bisschoppen. Het derde initiatief gaf aan het bestaan van de vereniging ineens een reële zin: in samenwerking met de interdiocesane stichting Domus Dei werd een prijsvraag uitgeschreven voor een te bouwen kerk te Mortsel. De jury was van internationaal formaat: Baur, Schwarz, Arsène-Henry, Marot. Deze éne prijsvraag had meer te betekenen voor wat men de ‘christelijke kunst’ in België pleegt te noemen dan alle andere initiatieven samen. Zij wekte een nieuwe hoop die stimulerend en bevruchtend werkte. Ook de volgende prijsvraag was correcter d.w.z. concreter geformuleerd dan de eerste: er werd gevraagd een beeld van St. Jozef Arbeider te ontwerpen voor de in vorige prijsvraag bekroonde kerk. Correcter betekent echter nog niet juist. Het strekt P. Geroen tot eer dat hij, na al de inspanningen die hij zich getroost had, uit het minderwaardig niveau van de inzendingen (tenminste van degene die aan het reglement beantwoordden!) zelf de conclusie trok dat het op die weg niet verder ging. Een andere omstandigheid droeg eveneens tot die conclusie bij. Sinds enkele tijd had P. Geroen een vruchtbaarder uitweg gevonden als adviseur bij het herstel en de | |
[pagina 1032]
| |
aanpassing van kerken. Pro Arte Christiana zou het nu in die richting zoeken. Om de zaak beter te kunnen dienen werd een centrum opgericht vlakbij het klooster van de minderbroeders te Vaalbeek. En daarmee zijn we dan bij de aanleiding tot dit artikeltje. Op zaterdag 22 mei j.l. werd dit ‘centrum voor religieuze kunst’ onder hoge kerkelijke en burgerlijke bescherming geopend. Het dient zich aan als een studie-, bezinnings- en documentatiecentrum voor moderne religieuze kunst én als een ontmoetingsplaats voor geestelijken en kunstenaars. We zouden er heel blij mee moeten zijn, want in opzet is dit centrum iets waaraan we voor de kerkelijke kunst in België allerdringendst behoefte hebbenGa naar voetnoot2). Maar wat is er van terechtgekomen? Moeten we al die goede bedoelingen maar voor klinkende munt aannemen? P. Geroen schijnt dat te denken. ‘Je zal begrijpen, zegt hij in een interview (De Standaard, 29 mei) dat voor mij als priester de caritas de eerste norm is; de zuiver artistieke maatstaf kan ik pas in tweede instantie aanleggen’. Meteen zitten we midden in het grote misverstand. Welke is de bestaansreden van een centrum voor kunst dat de caritas vooropstelt en de artistieke maatstaven naar de achtergrond schuift? Dan richt men beter een liefdadigheidsbond voor behoeftige kunstenaars op. Wie aan kunst wil doen - ook, of zeker aan ‘christelijke kunst’ - mag de caritas niet verwarren met aanmoedigende schouderklopjes en vriendjesdiensten, zelfs niet met ‘apostolaat’; de enige menselijke belevingsvorm van de caritas vindt hij in kritiek en artistieke maatstaven. Ik haal niet graag argumenten uit het evangelie aan. Maar in dit verband is een verwijzing naar Jezus' caritas toch wel op haar plaats. Geen kritiek was onbarmhartiger dan de zijne op alles wat niet echt was. Uit wat voorafgaat weet men al dat ik juist aan de waarachtigheid van Pro Arte Christiana twijfel. Ik wil die twijfel even staven. De uitnodiging tot de opening van het nieuwe centrum voor ‘kristelijk-kultureel’ werk was al verbijsterend: zelfs als het regent... kom naar onze zaal, bodega, shops, enz.... u vindt er een prettige avond vol amusement en attracties; TV-ster Paul Rutger en zijn animatieorkest, schwung en sfeer en gesublimeerd nat in de Jonas-bedoga; verloting van een prachtig schilderij ‘Kind met pop’ van Pater Geroen de Bruycker en de volgende avond nog een verloting van een prachtig schilderij; wacht dus niet om u in te schrijven als lid van de vereniging. Tussen Paul Rutger, het Trio Celis en het Trio Denayer door was er ook nog een avondmis in de kloosterkerk en voor de liefhebbers van antiek een antiekbeurs. Men zal begrijpen dat ik verkoos het centrum niet op de openingsdagen maar liever op een stille middag te bezoeken. De architectuur ervan hoeft helemaal niet onder te doen voor het door de uitnodiging in het vooruitzicht gestelde klimaat. Ze loopt al even los. Men begrijpe me goed. Ik heb helemaal niets tegen vlaamse kermisssen, zelfs niets tegen night-clubs. Ik gun iedereen zijn pretje. Meestal word ik zelf vertederd als ik zie met hoeveel toeleg iemand zware schoorstenen tegen zijn huis laat metselen of met een zuiver gevoel voor kitsch-effecten een vriendelijk rotstuintje om zijn huis aanlegt. Maar van zo iemand verwacht ik niet dat hij een centrum voor moderne christelijke kunst opricht. Tenzij hij een handelaar in religieuze artikelen is. Dan klopt het weer. Zaken zijn zaken en de klant is koning. Maar is dat de bedoeling in Vaalbeek? Bekijken we even de tentoonstelling waarmee het centrum geopend werd. Er waren ook wel enkele betere dingen, maar de abominabele liturgische meube- | |
[pagina 1033]
| |
len, die we al hadden kunnen bewonderen op het liturgisch congres te Gent, wekten de globale indruk van een toonzaal van een gemoderniseerde liturgische handel. Op de bezoekers bleek de tentoonstelling ook als zodanig te werken. Al staat er dan in de brochure van het centrum in grote letters gedrukt: ‘We zullen ons blijven inspannen, niet om de zogenaamde St Sulpice-kitsch te vervangen door een gestroomlijnde kitsch, maar om de kunstenaars aan te moedigen de verheven christelijke waarden in een hoogstaande artistieke vorm te belichamen’. Maar ja, die caritas! In alle uitingen van het centrum is de artistieke vorm nog steeds zoek. En toen we persoonlijk die indruk aan een van de organisatoren overmaakten, bleek hij er nog mee akkoord te gaan ook. De brochure van het centrum refereert naar een twintigtal realisaties in verschillende kerken van het land. Ik veronderstel dat hier alleen de beste vermeld zijn van de tachtig die worden opgegeven. Enkele ervan had ik al gezien en zonder de verantwoordelijken te kennen scherp bekritiseerd (De Standaard, 3 oktober 1964). Enkele ben ik nu gaan opzoeken. Ik kan volstaan met te zeggen dat het centrum consequent blijft tot het einde toe: hetgeen het in zijn toonzaal toont krijgt het ook in de kerken geplaatst. Het overtuigendst vind ik nog de dekenale kerk van Kontich. Zelfs een Melchelse stijlmeubel-producent zou daar beschaamd over moeten zijn. Nee, als men het mij vraagt, dan nog liever de prijsvragen uit het beginstadium van Pro Arte Christiana, want zoals de brochure zegt: ‘het interessante resultaat was van voorbijgaande aard’. G. Bekaert | |
Nieuwe Nederlandse literatuurAls u niet alleen interesse hebt voor mensen die onze literatuur maken, maar ook voor diegenen die haar publiceren, zult u zeker veel genoegen beleven aan het boek van R. Boltendal getiteld Boekmakers (Moussault), waarin u veertien interviews met bekende uitgevers vindt, zoals Van Oorschot, Bakker, Boucher en Meulenhoff. Van Oorschot, bij wie zojuist het eerste deel van de Tolstoidundrukeditie verscheen, verklaart, dat hij nooit met pockets zal beginnen, maar het grootste gedeelte van zijn collega's is het niet met hem eens. Dit wordt bewezen door het steeds groter wordende aantal boeken dat als paperback verschijnt, waarbij dient te worden opgemerkt dat de belangstelling voor de heel goedkope pocket (tussen f 1,- en f 2,-) tanende is en pockets van 8 en 9 gulden geen uitzondering meer zijn. Zo verschenen zojuist bij Polak en Van Gennep de Verzamelde gedichten van J.C. Bloem zowel in een gebonden editie van f 14,90 als in een paperbackuitvoering van f 8,90. De Anton Wachtercyclus waarin Simon Vestdijk zijn jeugdherinneringen verwerkte gaat nu ook in paperback verschijnen. De eerste twee delen: Sint-Sebastiaan en Surrogaten voor Murk Tuinstra (Nijgh & Van Ditmar) kwamen zojuist gereed. Vestdijk was een van de redactieleden van het tijdschrift Forum en de geschiedenis daarvan wordt door Maurice Roelants in Roman van het tijdschrift Forum of Les liaisons dangereuses uit de doeken gedaan. Aan het boek, verschenen bij Nijgh & Van Ditmar, liggen enkele lezingen, gehouden voor de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, ten grondslag. Een andere Forummedewerker was E. du Perron van wie een herdruk verscheen van zijn Uren met Dirk Coster (Van Oorschot). Een van de belangrijkste prijzen voor jonge auteurs is de jaarlijkse Reina Prinsen Geerligsprijs. Die van vorig jaar was voor de leidse student Kees Holierhoek voor zijn nu bij de Arbeiderspers verschenen bundel verhalen Hanen in de kloostertuin. In 1951 kreeg Harry Mulisch deze prijs voor zijn Archibald Strohalm dat jaren in het vergeetboek raakte en nu herdrukt is (Bezige Bij). Een van de weinige Nederlandse auteurs wiens naam in het buitenland ook bekend is, is Jan de Hartog. Zijn boek The Hospital verscheen zelfs eerst in Amerika. Elsevier gaf onder de titel Het Ziekenhuis de vertaling uit. Het boek beschrijft de wantoestanden in een Amerikaans ziekenhuis waar De Hartog en | |
[pagina 1034]
| |
zijn vrouw een tijd hielpen om de ergste nood te lenigen. Een ander, eerst in het Engels geschreven boek is de nieuwe roman van de in Amerika woonachtige Dola de Jong, de Draaitol van de tijd (Meulenhoff). Twee schrijvers die vaak samen als ‘humoristen’ genoemd worden, ten onrechte, zijn Godfried Bomans en Simon Carmiggelt Van Bomans verscheen Van de hak op de tak (Elsevier) en van Carmiggelt Kroeglopen Twee (Arbeiderspers) en het moet gezegd worden dat op de korte baan (en m.i. ook op de lange duur) Carmiggelt het wint van Bomans. Enkele jaren geleden verscheen het boek De handschoenen van het verraad van de volslagen onbekende J.W. Holsbergen: het verhaal van de verliefde banketbakker, dat door de kritiek unaniem geprezen werd. De auteur, die o.a. vergeleken werd met Nescio en Elsschot, gaf nu een nieuw boek uit Kinderen en soldaten half geld (Bezige Bij) met ditmaal een copywriter-inbreker als hoofdpersoon. Sybren Polet schreef De koning komt voorbij (Bezige Bij), het toneelstuk dat op de boekenweekgala-avond zulke uiteenlopende kritieken kreeg. Voor het toneel van Heijermans is blijkbaar nog steeds belangstelling. In haar serie ‘Schrijversprentenboeken’ wijdde de Bezige Bij een deel aan hem, gevolg door een deel gewijd aan de Beweging van vijftig met tal van onbekende foto's en handschriften van o.a. Claus, Andreus, Hanlo en Kouwenaar. Zo is bijvoorbeeld de brief opgenomen die Lucebert schreef aan Bertus Aafjes ter verdediging van zijn generatie. Van Aafjes verschenen de eerste delen van zijn verzamelde poëzie in paperback. Bij Meulenhoff kwam Het Koningsgraf, de bekende 101 sonnetten en bij Contact kwam zijn allereerste bundel Het gevecht met de muze. Naast zijn, voor de meesten onzer ontoegankelijke romans schrijft Bert Schierbeek ook filosofisch werk. Zijn gedachten over het creatieve proces heeft hij nu neergelegd in Een broek voor een oktopus (Bezige Bij). Door al zijn journalistieke arbeid zou men vergeten dat Michel van der Plas een dichter is. Na vele jaren verscheen weer een nieuwe bundel van hem, Langzaam vertrekken (De Fontein). Tegelijkertijd verscheen bij dezelfde uitgever een nieuwe bundel van Huub Oosterhuis, Hand op mijn hoofd. Bij Nijgh & Van Ditmar verscheen ook nieuwe poëzie, in dezelfde prachtige paperbackuitvoering als de zojuist genoemde bundels. Binnen bereik van Herluf van Merlet en Achtergrond van Maurits Mok. Onder de titel Dadels voor een vizier (Manteau) maakte Jos Vandeloo een keuze uit zijn reeds verschenen gedichten aangevuld met nieuw werk. De meeste bloemlezingen zijn overbodig, maar nu zijn er toch weer twee verschenen die de moeite van het lezen (en hebben) waard zijn. Van Bea Polak De mensen zeggen (Van Ditmar), een boek met joodse verhalen van Nederlandse auteurs, en van Victor van Vriesland een herdruk in paperback van zijn standaardwerk Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen. Deel I Van Heinric van Veldeke tot en met Bilderdijk (Meulenhoff). Van de zwerver/avonturier Joop Waasdorp verschenen autobiografisch verhalen: Het naakte leven (Meulenhoff). Prof. Dr. N.A. Donkersloot (de dichter Anthonie Donker) schreef een boekje over de dichter J.H. Leopold Lotgevallen van een dichterschap (Polak & Van Gennep). De Friese auteur Anne Wadman kreeg veel bekendheid door zijn boek De smeerlappen. Uitgeverij Bruna heeft nu als Zwart Beertje een tweede boek van hem in het Nederlands uitgegeven De overwinning van Bjinse Houtsma. Tenslotte wil ik nog vermelden de jonge auteur Heere Heeresma die een aantal bijzondere verhalen bundelde onder de titel Juweeltjes van waterverf (Contact). Jaco Groot | |
Beeldende kunst in NederlandPicasso in d'EendtDe Amsterdamse Galerie d'Eendt bestond 1 mei vijf jaar en neemt daarmee | |
[pagina 1035]
| |
naar leeftijd een middenpositie in. D'Eendt is immers jonger dan lang bestaande, soms naar gezapigheid neigende kunst-zalen en tegelijkertijd toch duidelijk een paar jaar ouder dan de vele, vele nieuwe galeries die de laatste tijd als paddestoelen uit de grond rijzen (op dit verschijnsel kom ik nog nader terug). Ter gelegenheid van z'n eerste lustrum heeft d'Eendt het gepresteerd via de Parijse kunsthandelaar en Picasso-kenner Daniel-Henry Kahnweiler een kleine vijfentwintig Picasso's naar Nederland te halen, een op zichzelf sensationele gebeurtenis, die niet genoeg benadrukt kan worden (sedert de expositie van Guernica-met-voorstudies in het Amsterdamse Stedelijk Museum, 1956 zijn er in Nederland in museum noch kunstzaal op enige schaal schilderijen of tekeningen van Picasso tentoongesteld). De collectie, die tot half juni te zien was in het heerlijke huis Spuistraat 272, waarin d'Eendt nestelt, omvatte gouaches en tekeningen, in doorsnee ontstaan in 1961 en 1964, waaronder een aantal variaties op Manets ‘Déjeuner sur l'herbe’. U kunt er iets van blijven beleven in het aardige door Meulenhoff en d'Eendt uitgegeven boekje, waarin zwart-wit reprodukties van alle getoonde werken zijn opgenomen. Toch zit er m.i. aan de Picasso-expositie ook een schaduwkant. Niet alleen miste, naar mijn persoonlijke mening (dat is tegen alle lovende kritiek in), een belangrijk deel van het tentoongestelde werk de overtuigingskracht die men van Picasso mag verwachten, maar ook is door deze unieke stunt de nadruk in de berichtgeving te sterk komen te liggen op Picasso en te weinig op het werk van directeur Hoogstraate. In zekere zin is de Picasso-tentoonstelling sterk uitmiddelpuntig. Hoogstraate heeft zijn Eendt in korte tijd gemaakt tot een van de belangrijkste galeries van ons land door z'n zeer persoonlijke keuze van vaak jonge en onbekende - in hoofdzaak buitenlandse - kunstenaars. Zijn keuze bleek achteraf meestal verbluffend juist en hield vaak een geslaagde introductie in. Ook buiten onze grenzen bestaat op dit punt voor de moedige ‘galerie pilote’ grote waardering, getuige een nog onlangs toegekende internationale prijs. Het is toch wel een beetje jammer dat dit aspect van d'Eendt bij het lustrum onbelicht gebleven is. | |
De andere KoornstraMetten Koornstra geniet bij het grote publiek vooral bekendheid als de traditionele en uiterst bekwame ontwerper van de boekenbalversiering, waarom ieder jaar een fikse, twee minuten durende strijd ontbrandt. Dit jaar had Koornstra de moeilijke taak het voor feesten wat koele Congrescentrum bij het Amsterdamse RAI-gebouw te versieren. Hij kwam (wederom) uit de bus met een verrukkelijke serie pop-art objecten, waarbij de besnorde, in gips gegoten zelfportretten en de weelderige damesfiguren gelukkig niet ontbraken. Behalve de boekenbalversiering (waaraan hij enkele maanden onafgebroken bezig is en waartoe hij een innig contact onderhoudt met kooplieden op het Waterloplein) maakt Koornstra ook grafisch werk: verfijnde, wat bizarre litho's, waarop de typische Koornstra mannen en vrouwen van het boekenbal in dromeriger, poëtischer vorm terug lijken te keren. Vlak na het afgelopen boekenbal echter heeft Koornstra nog een andere, de derde, kant van zichzelf onthuld. Hij heeft voor een grote verrassing gezorgd door op vijftigjarige leeftijd als schilder te debuteren in de bovenzaal van de Amsterdamse kunsthandel M.L. de Boer (Keizersgracht 542) waar verzamelaars binnen anderhalf uur vrijwel alle geëxposeerde schilderijen (eenheidsprijs f 450,-) kochten, een in de vaderlandse kunstwereld ongekende gebeurtenis.
Dat de kopers gelijk hadden bewees een bezoek aan de tentoonstelling die tot 5 juni duurde. Koornstra's schilderijen zijn bescheiden van formaat, maar blinken uit door verfijnd, diep kleurgebruik, een grote warmte, zowel in de stillevens als vooral ook in de zuidelijke landschappen met een tevreden, haast verzadigde atmosfeer. Koornstra's ingetogen, in de goede zin van het woord wat naieve werk is één van de plezierigste ontdekkingen van de laatste tijd. | |
[pagina 1036]
| |
Rietveld en HepworthArchitect Gerrit Rietveld bouwde in 1958 voor de beeldententoonstelling in het Arnhemse Park Sonsbeek een prachtig, veelgeprezen paviljoen voor kleine plastieken, dat helaas met grenzeloze onverschilligheid kort na afloop van de expositie weer werd afgebroken. Gelukkig ontwikkelden vlak voor Rietvelds dood de architecten Van Emden en Van Tijen een plan het paviljoen te doen herbouwen in de beeldentuin van Rijksmuseum Kröller-Müller in het Nationale Park de Hoge Veluwe, die o.m. door de plaatsing van een aantal beelden van Henry Moore nog steeds aan betekenis wint. De initiatiefnemers wilden door de herbouw van het paviljoen een hommage brengen aan de toen 75-jarige Rietveld, die zelf nog de plaats heeft aangewezen waarop hij het gebouwtje het liefst in de beeldentuin zou zien staan. Belangrijke financiële steun uit architectenkringen maakte de uitvoering van het prijzenswaardige plan mogelijk. Sinds een maand of twee staat het paviljoen, dat niets van z'n oude glorie verloren heeft, nu op de Hoge Veluwe. De eerste tentoonstelling die er gehouden wordt (nog tot 15 juli) is van Barbara Hepworth, de 62-jarige Engelse beeldhouwster uit St. Ives, waarvan hier ongeveer 75 werkstukken (waaronder een aantal tekeningen) bijeen zijn. Barbara Hepworth, die in Londen de academie bezocht, ontving o.a. de grote prijs voor de beeldhouwkunst op de Biennale te Sao Paolo in 1959. In haar werk valt de pure, open vorm op, de ‘wil om de chaos te overwinnen’ (zoals iemand eens gezegd heeft), ook in het metaal dat bij haar naast hout en steen de laatste jaren zijn intrede heeft gedaan. | |
GoyaTot 11 juli is in het Haagse Gemeentemuseum een indrukwekkende tentoonstelling te zien van grafiek van Goya, de in 1746 te Fuendetodos (Aragón) geboren kunstenaar, die in 1828 te Bordeaux overleed. Behalve door zijn schilderijen (hij werkte o.m. als hofschilder in Madrid) werd Goya ook beroemd door zijn etsen, vaak in series gemaakt. (‘De rampen van de oorlog’, waarin hij de opstand tegen de Fransen uitbeeldt, hing al eerder in het prentenkabinet van het Amsterdamse Stedelijk Museum). | |
Henry Moore in Den HaagVlak bij de ingang van de nieuwe vleugel van hetzelfde Haagse Gemeentemuseum staat op het gazon een voor de hofstad wat ongebruikelijke verschijning: het intrigerende grote beeld ‘Large locking-piece’ van Henry Moore (brons, bijna drie meter hoog, hetzelfde als in Brussel staat voor de Bank van Lambert, cfr. Streven, juni 1965, p. 923), duidelijk anders van vorm dan de bekende ‘reclining figures’. De sculptuur, die vorig jaar geëxposeerd werd op de Documenta III te Kassel en uit 1963/64 stamt, blijft nog enige tijd in Den Haag. | |
VermeldenswaardighedenHet Prins Bernard Fonds, een van de meest vooraanstaande instellingen ter bevordering van de kunst, bestaat 25 jaar. Het werd in 1940 op Curaçao opgericht en had oorspronkelijk ten doel de aanschaf van meer wapens en munitie voor de Nederlandse strijdkrachten mogelijk te maken. Na de oorlog volgde de overgang naar de cultuur. Ter gelegenheid van het vijfde lustrum organiseert het fonds (regent: Prins Bernhard) een jubileumactie. De aanpak verschilt essentieel van de tweejaarlijkse Anjerloterijmet-prijzenregen. Er is dit jaar maar één prijs, een originele tekening van Vincent van Gogh uit 1882 ‘Man met hark’. Wie 25 gulden overmaakt op postgiro 5005 van de Algemene Bank Nederland, Amsterdam, t.n.v. rekening PBF 25, ontvangt behalve een lot ook nog een certificaat, dat dit jaar gratis toegang geeft tot een groot aantal musea. Het Prins Bernhard Fonds hoopt op deze manier een bedrag van tenminste een miljoen gulden bijeen te brengen ter versterking van de geldmiddelen van het zilveren fonds. Het verdient het.
De heer H. Zagwijn in Den Haag heeft onlangs een galerij gids voor de stad 's-Gravenhage uitgegeven, een voortreffelijk idee dat m.i. elders navolging verdient. De gids bevat een opsomming van de voornaamste Haagse kunstzalen. | |
[pagina 1037]
| |
alsmede een plattegrond waarop de ligging duidelijk is aangegeven. Ondanks het feit dat ik deze gids als zeer waardevol bestempel, zou ik wel willen pleiten voor volledigheid (zo is van de musea alleen het Gemeentemuseum genoemd) en een typografisch overzichtelijker indeling van het advertentie-gedeelte.
Pierre Janssen heeft per 1 september a.s. de benoeming aanvaard tot directeur van de Rotterdamse Academie voor Beeldende kunsten. Hij zal zijn AVRO televisie-rubriek ‘Kunstgrepen’ echter niet vaarwel zeggen, al zal het aantal uitzendingen het komende seizoen wel tot de helft worden teruggebracht. Pierre Janssen (38) komt oorspronkelijk uit Arnhem, waar hij zijn loopbaan begon als journalist. Hij werkte enige jaren in Rotterdam en werd in 1956 benoemd tot conservator van het Stedelijk Museum in Schiedam, waar hij grote bekendheid kreeg. In 1962 verliet hij het museum om zich geheel te kunnen wijden aan de journalistiek (Het Parool) en aan tv-werk. In Rotterdam volgt Pierre Janssen de heer H.J.M. Basart op, die vorig jaar werd gepensioneerd.
Bij wijze van experiment hebben 25 Amsterdamse kunstenaars (twintig schilders en vijf beeldhouwers) meegewerkt aan de inrichting van de geheel vernieuwde, gemeentelijke sociale werkplaats ‘De Blauwbrug’ aan de Amstel te Amsterdam. Daartoe hebben de kunstenaars ongeveer veertig werken gemaakt, afgestemd op de mensen die in deze beschutte werkplaats voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten werken. De schilderijen en plastieken, die voor een groot deel onder de contraprestatieregeling vallen, kregen vóór plaatsing het fiat van bedrijfsarts en -psycholoog.
Op de laatste grote Contour-tentoonstelling in het Delftse Museum Het Prinsenhof is precies een kwart van de ge-exposeerde werken verkocht (waaronder veel keramiek) tot een totaal van f 26.692,-. De expositie werd door ca 7500 mensen bezocht. Bij aankoop gold voor particulieren de rijkssubsidie van 35%. Zo ongeveer tegelijk met de intrede van de slappe zomerprogramma's via radio en televisie komen ze: de grote en minder grote, al dan niet opzienbarende zomertentoonstellingen van de musea. Het Holland-Festival programma vermeldt er veelzeggend een heleboel. Ik citeer: tot 5 september in het Rijksmuseum, Amsterdam, ‘Nederlanders op reis’ (prenten en tekeningen); tot 19 juli in het Stedelijk Museum, Amsterdam, Fotoprijs Amsterdam 1965, tot 30 augustus Karel Appel en tot 27 september moderne Amerikaanse beelden; tot 15 augustus in het Haags Gemeentemuseum ‘Haagse School’ (Maris, Mauve, Israëls e.a.); tot 8 augustus in Madurodam openluchttentoonstelling van kleine Italiaanse beelden; tot 11 juli in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam schilderijen en tekeningen van Nicholas de Staël; tot 25 juli in het Frans Halsmuseum, Haarlem grafiek van Wout van Heusden; tot 12 september in het Singer Museum, Laren, Isaac Israëls; tot 14 juli in Het Prinsenhof, Delft, de 17e oude kunst en antiekbeurs; tot 6 september in De Lakenhal, Leiden, Gabriël Metsu.
In het internationaal studentencentrum De Drommedaris te Enkhuizen, dat behalve studentenhotel en -conferentieoord ook cultureel centrum is, vindt tot 9 juli een merkwaardige expositie plaats, gegroepeerd rond het tijdschrift voor teksten ‘Barbarber’ (uitgave Querido, redactie: K. Schippers, J. Bernlef, G. Brands). Enkele tientallen schrijvers, fotografen en schilders zonden werk in, variërend van collages van Leo Vroman tot fanbrieven aan Vinkenoog's vrouw Reineke, van schilderijen van Hussem tot etsen van Dick Cassée en Sipke Huismans, van kindertekeningen van Harry Mulisch tot foto's van Eddy Posthuma de Boer en van plaksels van Bert Voeten, Marga Minco en Gerrit Kouwenaar tot een ‘dichtersdoosje’ van J.W. Hulsbergen. Tijdens de opening lichtte de dichter K. Schippers deze Algemene Tentoonstelling toe, waarbij hij o.a. wees op de verwantschap met Marcel Duchamp en Kurt Schwitters, wiens Ursonaten later ten gehore werden gebracht. Paul Mertz |
|