| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Theologische meditaties, Paul Brand, Hilversum-Antwerpen, 1964.
Kueng, H., Theoloog en Kerk (Theologe und Kirche, vert. A.F. Wyers), 62 pp., 80 Fr.
Haag, H., Het begin (Am morgen der Zeit, vert. A.F. Wyers), 57 pp., 80 Fr.
De opzet van deze kleine serie Theologische Meditaties is kerngezond: ‘geleerdheid en vroomheid, onderzoek en stichting, en in deze zin theologie en meditatie’ als een geheel te zien en te beoefenen, zoals dit in de kerkelijke traditie tot en met Thomas het geval was. ‘Uit de theologische meditatio door de tentatio tot oratio en actio, ter navolging van Christus’, aldus H. Kueng in zijn inleiding. Beide auteurs zijn geslaagd in hun opzet. Theoloog en Kerk zou wel mogen overwogen worden door ieder die in de huidige vernieuwing van het denken en leven in de Kerk geëngageerd is. In Het Begin worden overwegingen over de eerste hoofdstukken van het Boek der Schepping geboden.
J. Van Nuland
| |
Maeseneer, F. De, De methode van de theologie volgens Erasmus (Academia Alfonsiana, Dissertatio). - Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1963, 155 pp., 1 pl.
De theologische methode van Erasmus was tot nog toe weinig in haar geheel behandeld. De auteur van deze dissertatie wil deze lacune aanvullen. Hij legt er zelfs de nadruk op dat de vernieuwing van het onderwijs in de theologie een van Erasmus' belangrijkste bekommernissen geweest is. S. heeft zorgvuldig materiaal verzameld en geordend, maar heeft weinig aandacht besteed aan de historische achtergrond van Erasmus' denken. Het blijft echter een gedurfde onderneming, als eerste een dergelijke studie aan te vatten in dit omvangrijke oeuvre.
J. Van Nuland
| |
Leeuw, Venantius de, Bladerend in de Bijbel, Deel 2. De Evangeliën (Nieuwe Geluiden 8). - Lannoo. Tielt, 1964, 240 pp., ing. F. 72, geb. F. 98.
Drie jaar lang publiceerde S. in het zaterdagnummer van De Standaard zijn artikeltjes over evangelieperikopen. Hij bundelt ze in dit werk, samen met een aantal bevattelijke exposé's over bijbelkritiek. De vraag ‘wat er nu eigenlijk gebeurd is’ wordt soms iets te exclusief behandeld, waardoor de eigenlijke, religieuze boodschap van de evangelist minder tot haar recht komt. Maar misschien moeten de taaiste vooroordelen worden opgevangen en geneutraliseerd, eer het Woord Gods werkelijk ten volle als boodschap kan worden doorgegeven.
J.-M. Tison
| |
Benoot, Edg., Leven in de liefde. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 152 pp., ing. F. 80, geb. F. 100.
Dit handboek voor het hoogste jaar middelbaar, technisch en normaal onderwijs, wil een synthetisch en hedendaags overzicht geven van het christelijke leven. De grondnotie van waaruit men vertrekt is de Liefde. In twee delen wordt dit dan uitgewerkt: Gods liefdevolle vrijheid werkt, en de mens in liefdevolle vrijheid antwoordt aan God. Wij menen dat het boek als geheel geslaagd is, als men er niet meer van wil verwachten dan wat het zelf voorgeeft: een uitgegeven reeks lessen te zijn. Voor de afzonderlijke delen bestaan er zeker betere uiteenzettingen, maar de fenomenologische en filosofische beschrijvingen en visies zijn de moeite waard om gelezen te worden. De taal is af en toe wat stroef. Voor godsdienstleraren is het een interessant boek: zij vinden er een systematisatie van het christelijk geloven in dat nauw aansluit bij het hedendaagse mensbeeld.
S. Wellekens
| |
Heilmann, A., Meditationen grosser Gottesfreunde. - Herder, Freiburg, 1963, X-435 pp., geb. D.M. 18.80.
Schr. is een bekende Duitse priester-publicist. Na een onlangs uitgegeven bloemlezing van teksten van kerkvaders, brengt hij nu een selectie van 365 ‘Perlen Christlicher Mystik’. Voor elke dag van het jaar vindt de moderne mens hier een parel - een lezing van twee tot hoogstens drie minuten - uit het geestesleven van het christelijke Westen: naast Meester Eckehart, Tauler, Seuse, ook Ruusbroec, Thomas a Kempis, Catharina van Siëna en van Genova, Teresia van Avila, Jan van het Kruis, Frans van Sales, Pascal, Fénélon, enz. Alleen jammer dat de bronnen niet aangegeven zijn.
W. De Roy
| |
| |
| |
Herck, Luk van, De Heer is met U. I: Van de Advent tot Pinksteren. - Patmos, Antwerpen, 1964, 130 pp., F. 90.
Een boek met homilieën is zeker welkom in deze tijd, al was het slechts als inspiratiebron. S. heeft heel wat goede inzichten in de vernieuwde theologie op het bijbels, liturgisch en dogmatisch vlak samengebracht. Maar de opzet zelf lijkt ons niet zo gelukkig. Men wil namelijk vanuit de perikopen die nu gelezen worden in de eucharistievieringen een systematische uiteenzetting van de christelijke leer geven. In de advent wordt een algemene sacramentenleer uiteengezet, in de kersttijd wordt de eucharistie behandeld, het sacrament van de boete in de vasten en de voorvasten en het doopsel op de zondagen na pasen. Maar de auteur moet soms echte krachttoeren uithalen om zijn systematische uiteenzetting te laten aansluiten bij de gelezen perikoop. Men kan zich de vraag stellen of dit nog homilieën zijn, d.w.z. de verkondiging in onze tijd van een bepaald stuk Schrift. Ze lijken ons eerder goede uiteenzettingen te zijn die men op om het even welke tijd van het jaar kan houden. De taal is niet altijd feilloos.
S. Wellekens
| |
Auer, Alfons, Als christen open voor de wereld. Principiële en historische beschouwingen over de lekenvroomheid. Uit het Duits door F. van Oldenburg-Ermke. - De Vroente, Kasterlee, 1964, 332 pp., Fr. 140.
Een bijna wetenschappelijk uitgewerkt traktaat, door een bekend zielzorger en moraaltheoloog, verdient zeker onze aandacht. Het bestaat uit drie delen: een historische uiteenzetting (lekenvroomheid in de oudheid, in de middeleeuwen, in de nieuwe tijd; huidige richtingen); een theologische motivering (lekenvroomheid ten overstaan van het scheppingsmysterie en van het Christusmysterie); een concrete toepassing (op de techniek, op de echtelijke gemeenschap, op de uitoefening van de staatkundige macht). Volgt een korte samenvatting, waarbij de lekenvroomheid in al haar grote aspecten wordt aangegeven; volgt nog een breedvoerige bibliografie (met praktisch alleen Duitse werken), en achter elk hoofdstuk vinden we een uitgebreide reeks voetnoten. Alles is van één gedachte uitgegaan, van één strekking: de christenmens moet positief staan tegenover de moderne wereld; daarin moet hij de schepping tot haar voltooiing voeren, de verlossing daadwerkelijk maken. Die plicht heeft belangrijke toepassingen, en de grootste daarvan staan pregnant uitgewerkt. We hebben alleen de indruk dat de schrijver (die synthetisch structureert) toch de ware synthese niet voorstelt tussen theologie en lekencultuur, tussen biddend geloof en dienende arbeid, tussen verleden en heden, tussen voedende vroomheid en maatschappelijke trouw. Hij verabsoluteert enigermate de huidige tendens, die toch hoort bij een dialectische slingerbeweging. Zijn werk mist de mystieke inslag, die Paul Endokimov (Les âges de la vie spirituelle, een recent werk zowat met hetzelfde doel geschreven) bijna te veel heeft; zeker vallen de domeinen van contemplatie en kunst en schoonheid te zeer buiten zijn gewone horizon. Maar als leesboek, als studieboek, als consultatieboek, als handleiding bij gesprekken en groepswerk, bewijst een verhandeling als deze onschatbare diensten.
E. Janssen
| |
Ohlmeyer, A., Reichtum der Psalmen, Erschlossen von Heiligen aller christlichen Zeiten, Bd. I. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt/Main, 1965, 288 pp.
Een hulp bij het christelijk bidden van de psalmen, geen studie maar een tekst uit de geschriften van heiligen naar aanleiding van een of ander psalmvers. Dit meditatieboekje opent een toegang tot de geloofsdiepte van medemensen. Er wordt wel een grote rust verondersteld om er zich in te leven, maar het bidden van een hele psalm kan dan gedragen worden door de overweging van één vers.
J. Van Nuland
| |
Galli, Mario von en Moosbrugger, B., Het Concilie 1, vert. F.J.M. Audenaerde en M. Hensen, 144 pp., 144 ill., F. 125; Het Concilie 2, vert. L.H.J. Hoppenbrouwers en M. Hensen, 168 pp., 198 ill.., F. 125. - Lannoo, Tielt, Den Haag, 1964.
De hoofdredacteur van het Zwitserse Jezuïetentijdschrift Orientierung belicht in dit verslag de werkzaamheden, de figuren, de verschillende strekkingen en de hachelijke momenten van de eerste en tweede zitting. De foto's van Bernard Moosbrugger laten de menselijkheid sterk tot haar recht komen. Iedereen die het Concilie gevolgd heeft zal dit boekje graag bezitten omdat het zo harmonisch én het werk van de H. Geest én het menselijke weergeeft. Het komt ons echter voor dat de foto's niet zo duidelijk afgedrukt zijn als in de oorspronkelijke Duitse uitgave.
S. Wellekens
| |
| |
| |
Chase, Mary Ellen, The pophets for the common reader. - W.M. Norton & Co, New York (imp. Meulenhoff & Co, Amsterdam), 183 pp., f 14.50.
Wij kennen S. reeds uit het goede ‘the psalms for the common reader’. Haar taak, de bronnen van de oerchristelijke inspiratie nader tot de mensen te brengen, zet ze op voortreffelijke wijze voort in deze kennismaking met de wereld der profeten, de achtergronden ervan en hun religieuze inspiratie. Afzonderlijk worden besproken Amos, Hosea, Isaiah of Jerusalem, Micah, Jeremiah, Isaiah of Babylon. Na een karakteristiek van de literaire kwaliteiten der profeten wordt het boek besloten met een selectie uit elk der besproken profetische schrijvers. Een welkom boek.
G. Adriaansen
| |
Wetenschap
Heymans, H.F., en Dr. C.J.B.J. Trimbos, De niet-gehuwde moeder en haar kind. - Paul Brand, Hilversum, 1964, 342 pp., f 14,90.
Deze uitgave is een standaardwerk voor de praktijk van de niet-gehuwde moederzorg. Ook echter degenen, die enkel van de ‘buitenkant’ tegen dit verschijnsel aankijken, zullen door de inhoud van dit boek - dat rijkelijk geïllustreerd is met voorbeelden uit de praktijk - geboeid worden.
Het boek omvat enerzijds een terugblik op de zorg voor de niet-gehuwde moeder in het verleden, en hoe een en ander in dié tijd ook te verklaren is geweest; anderzijds wordt door de schrijvers ruimschoots aandacht besteed aan hoe de hulpverlening aan de ‘syndroom-moeders’ zich in onze tijd ontwikkelt. De ontwikkeling der hulpverlening aan deze moeders, die in een nood-situatie in haar leven verkeren, hangt ten nauwste samen met datgene wat de mens-wetenschappen ons leren over de achtergronden van de niet-gehuwde moeders. Duidelijk wordt dat de stelregel niet meer opgaat dat de ongehuwde moeder een ‘slechte’ vrouw is of dat zij het ‘domme’ meisje is dat ‘verleid’ werd.
De auteurs beschrijven uitvoerig hoe de hulpverlening aan de niet-gehuwde moeder tegenwoordig werken in team-verband veronderstelt. In deze moeilijke materie kan niet één persoon alleen beslissingen nemen; iedere deskundige drage van zijn eigen discipline uit bij tot het opzetten van een behandelingsplan. Verheugend is dat er in dit boek ook aandacht wordt besteed aan de verwekker. Hij wordt niet meer, zoals veelal in het verleden, geweerd; waar mogelijk worde hij actief in de behandeling betrokken.
Wat de afstand betreft wordt gesteld dat men daar, waar de belangen van moeder en kind niet parallel lopen, moet kiezen voor de oplossing die het meest voordelig is voor het kind. Het is de vraag of er van tegenstrijdige belangen van moeder en kind kan gesproken worden, indien men de niet-gehuwde a.s. moeder tijdig deskundig kan begeleiden, zodat zij omstreeks de bevalling een verantwoorde beslissing kan nemen ten aanzien van haar eigen toekomst en van die van haar kind.
Zeker degenen, die bij de hulpverlening aan de niet-gehuwde moeder betrokken zijn, zullen dit boek niet willen missen.
H. Wetzels
| |
Balint, Michael, De dokter, de patient, de ziekte. - Aula-boeken, No. 192, Uitg. Het Spectrum, Utrecht - Antwerpen 1965, 428 pp.
Balints boek ‘The Doctor, his Patient and the Illness’, waarvan de laatste versie (1964) door Mevrouw S.J.E. Pannekoek-Westenburg uitstekend werd vertaald, is in Nederlandse kringen van psychiaters en psychotherapeutisch geinteresseerde huisartsen al geruime tijd bekend. Balint, een vooraanstaand Engels psychoanalyticus, begon destijds in de Tavistock clinic een werkgroep van 14 huisartsen, en bestudeerde met hen gedurende enkele jaren de moeilijkheden welke zich in de doktersspreekkamer voordeden bij patiënten met psychogene klachten en verschijnselen. Het onderhavige boek is een verslag van deze studie, waarin diagnostische en therapeutische problemen aan de orde worden gesteld op een wijze die elke medicus zal inspireren en stimuleren om vergelijkbare vraagstellingen in de eigen praktijk doeltreffend aan te pakken.
Het merendeel van de inmiddels ten onzent gevormde werkgroepen voor medische psychotherapie (uitgaande van het Nederlands Huisartsen Genootschap) hebben de gedachtengang en methodiek van Balint tot uitgangspunt en richtsnoer gekozen. Het onderhavige Aula-boek zal de populariteit van Balint ongetwijfeld vergroten. Het boek zij ook aanbevolen aan semi-artsen en klinische psychologen maar is van het grootste belang voor huisartsen en psychiaters.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Raalten, Dr. F. van, Schaamte en Existentie. - G.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1965, 196 pp., f 8,50.
Dit werk is een onderzoek naar de plaats en de werking van de schaamte in de menselijke existentie, in het bijzonder met betrekking tot het werk van Sören Kierkegaard. Het centrale thema, waarnaar het boek convergeert, wordt voorafgegaan door een onderzoek van de schaamte in cultuur- en wijsgerighistorisch verband, vooral aan de hand van het oeuvre van Sartre, Jaspers, Scheler en Nietzsche. De schaamte is ambivalent: zij wil zich verbergen als uiting van de kleinheid van de mens, maar in fenomenen als kleding en masker maakt zij zichzelf openbaar. Kierkegaard komt langs de esthetische schaamte tot de ethische en mondt uit bij de religieuze schaamte die de mens verplicht wel in de wereld te zijn maar niet van de wereld, alhoewel deze hoogste vorm sporen van de lagere in zich draagt. Na een bijbelse studie als slotbeschouwing, kunnen we een boek sluiten dat er in geslaagd is om een nieuw aspect van Kierkegaards filosofie op wetenschappelijke wijze te benaderen.
H. Derycke
| |
Het epos van de mens, vert. G. Messelaar. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1963, 306 pp., 36 × 26 cm., 400 ill in kl.
Deze uitgave is de Nederlandse bewerking van The Epic of Man, een kroniek van de ontwikkelingsgeschiedenis van de mens, die bij wijze van een reeks artikelen in het Amerikaanse Life werd gepubliceerd, alvorens in boekvorm te verschijnen. Voor de tekst werd een beroep gedaan op een pleïade van bevoegde medewerkers, hoofdzakelijk, hoewel niet uitsluitend, aan de Amerikaanse Universiteiten gerecruteerd. Het eerste deel behandelt het eerste optreden van de Homo sapiens en zijn verdere ontwikkeling in het steentijdperk. Een tweede deel verschillende oude beschavingen: die van Sumerië, van de Indusvlakte, van Egypte, van Assyrië, van Kreta, van de Etrusken en de Kelten. Oude culturen die onafhankelijk van de reeds vermelde, elders een hoge bloei kenden, werden hier ook beschreven: de Sjang-cultuur in China, de merkwaardige culturen van de Maya's, de Azteken en de Inka's. In een derde deel worden een paar hedendaagse culturen vermeld, die, omwille van hun primitief karakter, een belangrijk hulpmiddel vormen om oude verdwenen culturen te interpreteren. Het gaat daar om nog echte steentijdculturen, zoals die van de Australiërs, of de Cariboo-Eskimo's, of om door afzondering lange tijd nagenoeg ongewijzigd gebleven, hogere cultuurpatronen, zoals die van sommige Berbers, van de Nepalezen in de stad Kathmandu. Het boek verloochent zijn oorsprong niet. De nadruk valt ondubbelzinnig op het rijke illustratiemateriaal, dat van tweeërlei aard is: het welbekende genre van de zg. reconstructie naar het leven, en de afbeeldingen van werkelijk ontdekte voorwerpen of voorstellingen uit lang vervlogen tijden. In de reconstructies is het populair-wetenschappelijk karakter vaak wel wat te opdringerig; de meer wetenschappelijk én esthetisch ingestelde lezer zal zonder twijfel de voorkeur geven aan de zeer rijke keuze afbeeldingen van het tweede type. Het boek beantwoordt volkomen aan het door de uitgevers
gestelde doel: de moderne lezer een bevattelijke basis-informatie bezorgen, zonder dat enige voorkennis wordt vereist. Zo kan dit werk er wezenlijk toe bijdragen de huidige mens en zijn verworvenheden te leren zien in een juister - uitermate complex - historisch perspectief.
H. Jans
| |
Bochnik, H.J., H. Legewie, P. Otto, und G. Wuster, Tat, Täter, zurechtnungsfähigkeit. - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1965, 88 pp.
De ondertitel: ‘Multifaktorielle Analysen psychiatrischer-kriminologischer Erfahrungen’ geeft het oogmerk van de schrijvers weer. Hun materiaal bestond uit Hamburgse observatiegegevens betreffende 329 mannelijke en 47 vrouwelijke delinquenten. Omdat het aantal vrouwen relatief gering was werd de meeste aandacht gegeven aan de groep mannen. Talrijke criminologische, sociale en medische-psychiatrische gegevens werden statistisch-vergelijkend gecorreleerd met het type van de misdaad (geweld, diefstal, bedrog, zedendelict) en in ruim 100 tabellen weergegeven. De uitkomsten werden voorzover mogelijk vergeleken met Duitse landelijke statistieken. Betoogd wordt, dat verdergaande documentatie op dit gebied een steeds beter inzicht geeft in de conditioneringen van de misdaad en van de misdadiger. Deze publikatie is voor de forensische psychiatrische en criminologie zeer waardevol.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Fritsch, Vilma, Links und Rechts in Wissenschaft und Leben. (Urban Bücher No. 80), W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1964, 183 pp.
De schrijfster behandelt enkele aspecten van de rechts-links problematiek vanuit evenzovele verschillende wetenschappelijke gezichtshoeken, o.m. mythologisch, psychologisch, biologisch, fysisch-theoretisch en filosofisch. Wat zij in afzonderlijke hoofdstukken naar voren brengt is als zodanig belangwekkend. Eenieder vindt hier iets van zijn gading. Er zullen echter weinig lezers zijn, die voor het geheel dezer benaderingswijzen evenveel interesse hebben als de auteur zelf.
J.J.C. Marlet
| |
Literatuur
Kapteijns, Harrie, Het maandblad De Gemeenschap. Intenties en aspecten. - De Fontein, Utrecht z.j. (1964), 184 pp., f 8,90.
Harrie Kapteijns (geboren 1917) was vooraan in de twintig, toen in 1941 De Gemeenschap door de Duitsers werd verboden. In het Voorwoord (p. 5) van zijn in opdracht van O.K. en W. geschreven boek betoogt hij op goede gronden, dat de jaren van De Gemeenschap, 1925-1941, nog te dichtbij zijn voor een niets verhullende historische studie; daarom koos hij voor zijn inleiding de vorm en de vrijheid van het essay. Aan de lezer van die inleiding blijkt echter, dat voor Kapteijns de tijd van De Gemeenschap toch al te zeer historie is geworden voor het schrijven van een overtuigend essay, welk genre het immers moet hebben van de directe, persoonlijke betrokkenheid van de schrijver bij zijn onderwerp. Deze tweeslachtigheid in zijn opzet veroordeelt het boek tot een zekere voorlopigheid.
Kapteijns' pittige, soms kittige schrijftrant in zijn ‘essay’ over intenties en aspecten van De Gemeenschap (p. 7-64), de fraai gereproduceerde illustraties uit het maandblad (p. 65-80), de bloemlezing van proza-fragmenten en gedichten uit de zestien jaargangen (p. 81-167), gecompleteerd door lijsten met de namen van medewerkers en redacteuren, en vooral het belang van het behandelde onderwerp rechtvaardigen, ondanks het aangevoerde bezwaar, de lezing van dit boek. Laat echter Kapteijns revanche nemen door, over zeg goed twintig jaar, hét boek over De Gemeenschap te leveren; deze terreinverkenning kan dan als een nuttige voorstudie beschouwd worden.
F. van Tartwijk
| |
Vroman, Leo, 126 gedichten. - Querido, Amsterdam, 1964, 340 pp., f 12,50.
Aan de dichter Leo Vroman, als bioloog werkzaam in Amerika (‘liever heimwee dan Holland’), is dit jaar de hoogste literaire onderscheiding van Nederland toegevallen en ook P.C. Hooft zou daar vrede mee hebben gehad. Zoals bij Hooft treffen we bij Vroman een duidelijk plezier in taal (de vele neologismen b.v.), maar terwijl Hooft meer dan eens zijn woordenspel toespitst tot maniërisme, lijkt de grootste bekommernis van de dichter Vroman de communicatie, het contact met de lezer. Hij verfoeit ‘dat verdomd godderige van het volmaakte gedicht’ (p. 237), dat lijkt hem niet eerlijk, ‘goede rijm, doch een slechte leugen’ (240). Om niet het overbekende ‘Voor wie dit leest’ nog eens te citeren, schrijf ik hier ter kenschetsing een paar regels over uit: ‘Over de dichtkunst’:
Helaas, dit zoek ik het meest:
van geld, het verdelen van pap. (p. 246)
Gevangen in vele vrezen tussen dood en leven is deze dichter een vro man, omdat hij in zijn gedichten ontsnapt naar de lezer, een ontmoeting bewerkt met goede rijm en goede oprechtheid, waarbij aan beiden, lezer en schrijver, het verdelen van pap een ogenblik vergaat. De Amerikaanse Vroman verdient de dank van alle pappenheimers in Nederland voor deze unieke verzamelbundel.
F. van Tartwijk
| |
Minderaa, Prof. Dr. P., Opstellen en voordrachten uit mijn hoogleraarstijd (1948-1964). - Tjeenk Willink, Zwolle 1964, (Zwolse reeks van taal- en letterkundige studies, nr. 16), 500 pp., f 25.
Op p. 94 van deze bundel staat, na een scherpzinnig literairhistorisch betoog over de juiste datering en situering van een gedicht van Tesselschade, de verrassende zin: ‘Eerlijk gezegd heb ik er ook niet bepaald behoefte aan dit gedicht, dat voor zichzelf spreekt, in het leven van de dichteres te situeren.’;
| |
| |
waarna Minderaa zijn studie besluit met het uitspreken van zijn bewondering voor de poëtische schoonheid van het omstreden gedicht. De zin is karakteristiek voor Minderaa, zowel dichter als hoogleraar, evenals zijn voorgangers te Leiden Albert Verwey en P.N. van Eyck; karakteristiek ook voor Minderaa's stijl, eenvoudig en direct, zonder enig vertoon van gewichtige hooggeleerdheid. Het gelukkig gevolg van de combinatie dichter-professor vindt men in Minderaa's opstellen en voordrachten in de toegewijde aandacht voor het literaire werk, waaraan literairhistorische kennis dienstbaar blijft. Het boek bevat vier afdelingen: I Middeleeuwen, II Zeventiende en achttiende eeuw, III Negentiende en twintigste eeuw, IV Theorie der literatuur, met resp. 2, 8, 11 en 6 studies: de voorkeur van deze hoogleraar is begrijpelijkerwijze uitgegaan naar eigentijdse dichters (vooral Van de Woestijne, Van Eyck en Nijhoff). Voor zijn veelzijdigheid pleit, dat b.v. de studies ‘De compositie van de Walewein’ uit afd. I en ‘Twee Hertspieghelproblemen’ uit afd. II al na eerste publikatie grote vermaardheid bezaten. Te betreuren is, dat dit prachtig uitgegeven boek ontsierd wordt door enkele bijkomstige onvolkomenheden. Voor mensen van het vak zal dit niet alleen een onmisbaar, maar ook een dierbaar boek zijn.
F. van Tartwijk
| |
Hoop, Adriaan van der, De Renegaat. Met inleiding en aantekeningen door Dr. W. Drop. - Tjeenk Willink, Zwolle, 1964, 120 pp., f 4,25.
In de serie: Klassieken uit de Nederlandse letterkunde is als nummer 32 bovenvermeld werk verschenen door Dr. Drop van wiens hand reeds eerder de Boekanier van H. Meyer in dezelfde serie is uitgekomen. Beide werken stammen uit de tijd der Romantiek; beide werken dragen er de duidelijke kenmerken van. Toch is er een aanmerkelijk verschil van opvatting en uitwerking in beide. De auteur van De Renegaat is een veel ‘romantischer’ persoonlijkheid dan de zanger van De Boekanier. De bewerking van hun onderwerp laat dit duidelijk blijken. Wie de beide inleidingen van Dr. Drop vergelijkt, zal hier een zeer frappant verschil waarnemen. Aan de inleiding van de Renegaat ligt een stevige en grondige studie van de onderhavige romantische periode en de uiteenlopende nuances der romantische opvattingen ten grondslag, waarvan ernstig kennis te nemen ten volle aanbeveling verdient. Dat de bezorger der tekst met aantekeningen niet al te karig is geweest, is allerminst af te keuren.
Joh. Heesterbeek
| |
Gennep, F.O. van, Albert Camus, een studie van zijn ethisch denken. - Polak & van Gennep, Amsterdam, 1962, 356 pp., f 13,90.
Door onvoorziene omstandigheden heeft deze recensie op zich laten wachten, wat echter geen depreciatie betekent van deze waardevolle studie over Camus. De schrijver die zich in het voorwoord aandient als theoloog, heeft zich als zodanig ten doel gesteld: bestudering van Camus' werk in ethisch perspectief. Inhoud en structuur van het boek komen volledig overeen met deze opzet. Het boek bestaat uit hoofdstukken van tweevoudige aard: enerzijds zijn er biografische hoofdstukken, anderzijds zijn er hoofdstukken over Camus' oeuvre die aan boven genoemde beantwoorden, uitgezonderd in het begin twee hoofdstukken over de grondbegrippen, invloeden en verwantschappen, met andere woorden oriëntatiegegevens, bedoeld als kompas en houvast in het zo omvangrijke werk van Camus. Als saillante punten neemt de schrijver de min of meer theoretische essais die hij hanteert, als indelingssleutel en sluitstuk van de hoofdstukken om zo Camus zelf te laten oordelen over zijn voorafgaande arbeid en de ethische consequenties hiervan op te laten lichten.
Typerend is het belang dat Van Gennep aan Jean Grenier toekent als inspirator van Camus; op verschillende plaatsen wijst hij diens invloed aan op Camus' denken. Hierdoor wordt gedeeltelijk een lacune gevuld die tot nog toe bestond in de studies over Camus. Hoewel voor de schrijver de literaire benadering van Camus' werk secundair en ondergeschikt is aan de ethische bestudering ervan, geeft het boek toch een duidelijke analyse en een goed beeld van de literaire problematiek rond Camus' werk. Als zodanig heeft het zijn plaats al veroverd binnen de literatuur over dit onderwerp.
Tot slot geeft de schrijver een samenvatting van zijn ethische beschouwingen van de verschillende hoofdstukken, een samenvatting die hij confronteert met zijn eigen christelijke opvatting: theologisch oordeelt hij weliswaar negatief, maar op menselijk kwalitatief vlak positief. Een volledig bijgewerkte bibliografie completeert dit boek.
A. de Jong
| |
| |
| |
Westerlinck, A., Alleen en van geen mens gestoord (Verzamelde opstellen, 2). - Davidsfonds, Leuven, 1964, 288 pp., ing. F. 92, geb. F. 122 (leden F. 46 en F. 61).
De ‘verzamelde opstellen’ van deze tweede bundel staan gegroepeerd onder ‘problemen’ en ‘figuren’. Onder de problemen vinden we: de persoonlijkheidswaarde, de letteren in onze tijd, de universele poëzie, christendom en letterkunde, en onder de figuren: Streuvels, Teirlinck, Verschaeve, Elsschot, Walschap, Demedts, Charles de Coster, Federico Garcia Lorca, Ernst Robert Curtius.... Het zijn kruimels (soms vette kruimels dan) van een rijkvoorziene tafel. De verzameling heeft, hoe verscheiden ook, toch een eenheid bewaard. Alleen na jaren vakmanschap wordt zo'n gelegenheidsbundel mogelijk, een bundel die meteen volwaardig werk is. Het volwaardige komt uit de wetenschappelijke en literaire achtergrond bij de schrijver, uit zijn overtuigd en bijna apostolisch aandoend humanisme, uit zijn open soepelheid die toch de priesterlijke beginselvastheid niet aanrandt, en dus uit de harmoniërende hoedanigheden van de mens, de geleerde, de gelovige. Eigenlijk wint bij Westerlinck de mens het, de behoefte aan een even eenvoudige als diepgaande menselijkheid. Het is een leerrijk en nuttig boek, zonder overweldigende grootheid. De schrijver blijft iets te analytisch; hij tekent zijn portretten met een iets-te-weinig-overtuigend leven daarin. Daartegenover, bij elk portret, houden we van zijn delicaat-durvende oprechtheid; ook al moet hij (dunkt ons) een zeker anti-complex (tegenover de Vlaams-literaire traditie dan) herhaaldelijk afreageren.... Maar warm aanbevolen.
E. Janssen
| |
Kunst
Garnett, H., Speurders met de spade. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 253 pp., rijk geïll., F. 375.
In de serie De mens ziet zijn wereld is dit een deel gewijd aan de wereld van de archeologie. In een onderhoudend, informatief rijk gestoffeerd verhaal worden werkwijze en techniek van de archeologie uiteengezet aan de hand van concrete voorbeelden. Achtereenvolgens komen de verdwenen steden (Pompei, Troje, Kreta, Mexiko), de koningsgraven (Egypte, Mesopotamië, Engeland), de geschreven documenten (Egypte, Mesopotamië, Dode Zee) aan de beurt. Een laatste hoofdstuk behandelt de archeologie en haar hulpwetenschappen. Het verhaal verloopt op een dubbele, goed gecoördineerde wijze in tekst en illustraties. Niets ter zake doen de evocaties van vroegere situaties die in het boek zijn opgenomen. Ze werken eerder storend in dit uitstekende boek, op de eerste plaats voor de jeugd bestemd, maar dat ook met interesse kan gelezen worden door wie al min of meer met het vak vertrouwd is.
S. Heester
| |
Van Der Meer, F., en Lemmens, G., Kleine atlas van de westerse beschaving, - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1964, 224 pp., 244 pl., 10 afb., 160 F., 19 kaarten.
Met het woord vooraf van F. van der Meer, die instond voor de tekst en de kaarten, is alle mogelijke detailkritiek op dit sympathieke boek opgevangen: ‘De schrijver heeft vooral beoogd de moeilijke overgangen van de éne fase naar de andere diudelijk te maken’. Men zoeke dus niet naar volledigheid en neme het ontbreken van bekende namen voor lief. Als men echter een globaal en goed geschreven en geïllustreerd overzicht van de westerse beschaving wil, is dit boekje uniek.
G. Bekaert
| |
Ipsiroglu, M.S., Die Kirche von Achtamar. - Florian Kupferberg Verlag, 140 pp., 57 pl., geb. D.M. 28.
De kerk van Achtamar, gebouwd van 915 tot 921, is een kunsthistorisch monument dat op zichzelf staat. Officieel hoort het in de Byzantijnse en meer bepaald in de Armeense kunstgeschiedenis thuis, maar dan als een uitzondering. Het uitzonderlijk karakter van dit monument is de verantwoording van de monografie waarin prof. Ipsiroglu wil aantonen hoe architectuur en sculptuur er in een zeer oorspronkelijke synthese zijn samengebracht. Gelegen op een eiland in het Vanmeer schitterde het er met zijn vergulde en met edelstenen bezette figuren ‘als een tweede zon’. Het bijzondere van het gebouw bestaat erin dat het werd opgetrokken in functie van de beeldencyclus en de voortdurend wisselende belichting, waardoor deze tot leven wordt gewekt en bepaalde samenhangen tussen de beelden wordt verduidelijkt. De ondertitel van het boek luidt dan ook: Bauplastik im Leben des Lichtes. In een nauwgezette analyse zoekt de auteur naar de mogelijke interpretatie van dit feit in verband met de heidense en christelijke tradities in Klein-Azië.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Van Aken, A.R.A., Elseviers encyclopedie van de archeologie. - Elsevier-pocket. Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1965, 240 pp., geïll. 60 F.
Deze met zorg samengestelde encyclopedie beperkt zich tot archeologica ‘uit de culturen van Kreta en Hellas, Etrurië en Rome, met belangrijke oudheidkundige monumenten uit Egypte, Mesopotamië, en de prehistorie van West-Europa’. De auteur heeft meer belang gehecht aan een vrij uitvoerig commentaar van de gekozen trefwoorden dan aan de uitgebreidheid van het aantal trefwoorden. De illustratie is voortreffelijk, hoewel men ze soms iets technischer had gewenst. Een vaastype bijv. wordt duidelijker door een tekening dan door een uitvoerige beschrijving.
S. Heester
| |
De gotische schilderkunst. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1964, 176 pp., geïll.
Met het boek over de gotische schilderkunst vervolgt Meulenhoff zijn uitvoerige kunstgeschiedenis in twaalf delen. Geneviève Souchal geeft een helder overzicht over de gotische schilderkunst in Frankrijk. Enzo Carli bespreekt deze periode in de Italiaanse schilderkunst. José Gudcol behandelt de gotische schilderkunst in Noord- en Midden-Europa en in Spanje. Deze inleidingen zijn goed en doeltreffend. Men wordt uitstekend ter zake georiënteerd. Het illustratiemateriaal is overvloedig en ook in dit deeltje van zeer goede kwaliteit. Door de vele afbeeldingen die het bevat, zien wij, naast de meer bekende voorstellingen ook minder bekende kunstwerken afgebeeld. Dit is een van de aangename verrassingen die deze voortreffelijke uitgave biedt. Deze serie boeken is zeer waardevol.
C. de Groot
| |
Derrière le miroir. - Maeght éditeur, Paris, 1964, 70 pp., 28,5 × 38,5 cm., geïll.
Derrière le miroir is een luxueuze periodiek, uitgegeven door de Parijse galerie Maeght. Bij gelegenheid van de inhuldiging van de Fondation Marguerite et Aimé Maeght te St. Paul (Provence) werd een bijzonder fraai nummer aan dit privé-museum, dat ter nagedachtenis van Bernard Maeght werd opgericht, gewijd. Het brengt een rijke keuze foto's, enkele oorspronkelijke litho's van Braque, Chagall, Kandinsky, Giacommeti, Ubac, Miro, Tal Coat, en een lezenswaardige tekst van Henri Maldeney, die op diepzinnige wijze de betekenis van de architectuur van J.L. Sert en van het museum ontleedt.
G. Bekaert
| |
Stadler, W., Was sagt uns die moderne Malerei. - Verlag Herder, Freiburg, 240 pp., 150 klpl., 13 afb., geb. D.M. 26.80.
Het boek van Stadler is het best te vergelijken met dat van G. Gaiser dat wij in het novembernummer van Streven, 1964, p. 204 hebben besproken. In dat laatste boek hechtte men té veel belang aan de representatie van bekende namen. Stadler staat daar vrijer tegenover en heeft het op de eerste plaats over de grote stromingen die de moderne kunst doortrekken. In beide gevallen zoeken de auteurs naar een bevattelijke en efficiënte weg om door een rechtstreekse analyse van het kunstwerk de moderne schilderkunst toegankelijker te maken. De verdienste van Stadler ligt vooral in het leren kijken naar kunstwerken, meer dan in de verklaring ervan, die soms wat al te simplistisch is. De honderdvijftig reprodukties zijn genietbaar. Het boek bevat ook korte biografieën van de besproken kunstenaars en een op het Duits taalgebied afgestemde bibliografie.
G. Bekaert
| |
Ullstein Kunstgeschichte: 18. Die Kunst Alt-Mexikos, Aussermexikanische Kunst Altamerikas, Iberoamerikanische Koloni-alkunst, 134 pp., 8 klpl., 51 pl. 20. Islamische Kunst, Gesamtregister, 176 pp., 5 klpl., 53 pl. - Ullstein Verlag, Frankfurt/M., per deel F. 70.
Met deze laatste twee delen is de Ullstein Kunstgeschichte voltooid. Ze is intussen reeds gedeeltelijk in het Nederlands verschenen. Maar wie prijs stelt op de oorspronkelijke Duitse tekst kan hier terecht: de pocketuitgave bevat de onverkorte tekst van de Illustrierte Welt-Kunstgeschichte. Deel 18 behandeld de voormoderne Amerikaanse kunst in een drietal hoofdstukken. Paul Westheim heeft het over de Oud-mexikaanse kunst, Pal Kelemen over de kunst van Oud-Amerika buiten Mexiko en over de Ibero-Amerikaanse koloniaalkunst. In het laatste deel behandelt E. Diez de Islamietische kunst. Zoals we in vroegere besprekingen (cfr. Streven, dec. 1964, p. 307) hebben laten verstaan is deze serie op het stuk van de buiten-Europese culturen beter verzorgd dan wat betreft de Europese kunst zelf. Bij de ruime opzet had ook ergens een plaats moeten ingeruimd worden voor de volkskunst. De bruikbaarheid van de serie wordt door een Gesamtregister van een tachtigtal bladzijden sterk verhoogd.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Staeubli, Willy, Brasilia. - Verlags-anstalt A. Koch, Stuttgart, 200 pp., rijk geïll..
Brasilia, de utopische hoofdstad van Brazilië, is nu gebouwd, maar ze is nog niet helemaal werkelijkheid geworden. Het boek van W. Stäubli is daar als het ware een symbool van: samengesteld met een onbeperkte bewondering toont het de verschillende heterogene elementen, maar geen stad (cfr. Streven, febr. 1959 en dec 1960). Le Corbusier schreef een paar vriendelijke woorden ter inleiding. President Kubitschek stelt zijn verwezenlijking voor. De verklaring van het project ligt in veilige handen bij de ontwerpers zelf, Lucio Costa en Oscar Niemeyer. Alleen Niemeyer schijnt weet te hebben van de kritiek die op zijn werk wordt uitgebracht. Haast vanzelfsprekend vereenzelvigt hij deze met de kritiek tegen de ‘onzakelijkheid’ in de moderne architectuur. Zeer terecht zet hij de inconsequenties van het functionele denken in het licht. Maar daar gaat het eigenlijk niet om. De kritiek slaat op het monotone formalisme van Niemeyers vormgeving, die briljante invallen voor grote architectuur wil doen doorgaan. Voor het overige heeft men in dit boek een goede documentatie van deze unieke stad.
G. Bekaert
| |
Varia
Carp, Prof. Dr. E.A.D.E., Eenzaamheid. - Erven J. Byleveld, Utrecht, 1964, 153 pp.
In de steeds langer wordende maar zich stellig op uitstekend niveau handhavende Byleveldserie is ‘Eenzaamheid’ van de Leidse oud-hoogleraar Carp verschenen: schets ener antropologische psychiatrie. Evenals in zijn bespreking van de dubbelgangersproblematiek (‘De dubbelganger’, 1964) voert de auteur ons binnen in zijn gehele gedachtenwereld. Het zou onjuist zijn te veronderstellen dat hij nu eens onder het ene motto dan weer onder het andere dezelfde enorme kennis voor de lezers uitstalt, hoewel vorm en inhoud van de gedachtengang in beide boeken op verschillende plaatsen uiteraard grote overeenkomsten vertonen.
De onderhavige studie is geheel op het titelonderwerp gericht, zonder nodeloze uitweiding naar nevengebieden. Fundamenteel uitgangspunt voor de hierin neergelegde reeks van beschouwingen wordt gevormd door de eerder door Carp geschetste wereldbeelden (het zintuiglijk-ruimtelijke, het begrijpend-psychologische en het metafysische wereldbeeld). De betiteling der hoofdstukken geeft een indruk van de inhoud: De mens op weg naar en op de vlucht voor eenzaamheid; De vereenzaamde in het gezelschapsleven; Eenzaamheid als de fundamentele frustratie van de mens; Wat is eenzaamheid?; Eenzaamheid en Godsbesef; De psychiater tegenover de vereenzaamde patiënt. Alleen in het laatste hoofdstuk, dat geschreven is met gebruikmaking van de geestelijke nalatenschap van Frieda Fromm-Reichmann, geeft de auteur enkele suggesties voor een therapeutische benadering. Merkwaardig is, dat Carp nergens in discussie treedt met andere Nederlandse geleerden die vertrouwd zijn met de existentie-filosofie en vanuit deze denkwereld tot een antropologische psychiatrie zijn gekomen: t.w. Prof. Dr. L. van der Horst en Prof. Dr. J.H. van den Berg. Wel verwijst hij naar authentieke buitenlandse bronnen.
‘Eenzaamheid’ is een antropologische studie van hóóg gehalte die speciaal aan psychiaters en psychologen ten zeerste wordt aanbevolen.
J.J.C. Marlet
| |
Kriekemans, A., Genetische psychologie, systematisch en historisch. Deel 7: Geschiedenis van de kinderpsychologie tot en met Sigmund Freud, Anna Freud en Melanie Klein. - Lannoo, Tielt, Den Haag, 1965, 212 pp., geb. F. 145.
In de hem eigen vlotte causeurstrant stelt de auteur in dit boek, naast Baldwin en Montessori, vooral de systemen voor van enkele psycho-analisten die de ontwikkelingspsychologie aanvankelijk sterk hebben beïnvloed: S. Freud, A. Freud en M. Klein. Enkele fijnzinnige rechtzettingen nuanceren zeer bescheiden de psychoanalytische stellingen, die met grote eerbied en empathisch begrip worden voorgesteld. Met deze eerste band opent de Leuvense hoogleraar de historische delen (7-13) van zijn Genetische Psychologie. Aangevuld met de systematische delen (1-6) kondigt dit werk zich aan als uniek in zijn genre. Uit dit éne deel kan moeilijk het hele werk beoordeeld worden; toch staat de encyclopedische belezenheid en de rijke mensenkennis van de auteur borg voor de door dit deel gewekte verwachtingen. Dit standaardwerk der ontwikkelingspsychologie zal overal geestdriftig worden onthaald.
F. Cuvelier
| |
| |
| |
Ricoeur, Paul e.a., Sexualiteit. Het menselijk leven als sexueel bestaan. - Ambo, Utrecht, 1965, 351 pp., f 14,90.
Dit boek, de vertaling van een vijf jaar oud nummer van het Franse tijdschrift Esprit, is een samenspraak van vele deskundigen. In de inleiding schrijft de filosoof Ricoeur: ‘Liever dan een loflied op de liefde bieden wij u een wetenschappelijk onderzoek naar de sexualiteit en wij doen daarbij ons best, geen enkele moeilijkheid te omzeilen die het menselijk bestaan als sexueel bestaan problematisch maakt. Het verschil in sexen brengt een heel ander onderscheid tussen mensen te weeg dan bij voorbeeld het verschil in ras, dan sociale tegenstellingen of zelfs ideële stromingen. Wat wil dat nu precies zeggen? In ons boek laten wij om de beurt de beoefenaar van de wetenschap, de filosoof, de literair-historicus en ook een gewoon mens aan het woord. Tussen de langere verhandelingen door treft u de antwoorden aan op de door ons gehouden enquête en door alle beschouwingen heen loopt als een rode draad de lijn die onze naaste medewerkers in al deze problemen trachten te zien’. Voor de lezerskring van Esprit, opgevoed in het personalisme van Mounier en zijn geestverwanten, zal die draad duidelijker te onderkennen zijn dan voor de Nederlandse. De leidende gedachten van dit boek blijken echter ook bij hen die in Nederland zoeken naar een vernieuwde kijk op de sexualiteit, een grote rol te spelen. Wat de literatuur en de demografische gegevens betreft blijft het natuurlijk sterk beperkt tot Frankrijk, maar toch is het jammer dat men met de Nederlandse vertaling vijf jaar gewacht heeft.
W. Pisa
| |
Kroon, Gerard van der, In de woestijn van de moraal. Een documentatie over de katholieke moraal in Nederland in de jaren 1945-1965. - Ambo, Utrecht, 1965, 271 pp., f 9,75.
Een boek waarin eindeloos velen, vaak quasi-anoniem, aan het woord komen over de sexuele moraal en alle randgebieden. Het is een poging om aan te tonen dat op dit speciale terrein het rijke roomse leven met de dertiger jaren niet voorbij was. De auteur rijgt honderden citaten aan elkaar die moeten bewijzen, dat ook na 1945 nog talrijke stemmen van grote bekrompenheid blijk gaven, maar dat anderzijds sprake is van een duidelijke ontwikkeling. Van de schrijver wordt gezegd, dat hij sociologie studeerde in Nijmegen. Zelf waarschuwt hij, dat het ‘géén wetenschappelijke verhandeling is over het katholieke denken omtrent de sexuele moraal’. Hij noemt zijn werk een journalistiek verslag. Dat kan als excuus gelden voor de vaak in het oog lopende toevalligheid in zijn verzameld materiaal en voor de boute stelligheid en ongenuanceerdheid van zijn eigen verbindende teksten. Laat dit boek aan de Nederlandse katholiek - als hij door al de aaneengeregen en verknipte citaten heengelezen komt - meer duidelijk worden dan wat hij uit eigen ervaring al weet? Al bladerend zal hij zich deze zaken, of andere, weer herinneren, maar of hij het boek zal uitlezen is een vraag. Daarvoor is het niet journalistiek genoeg.
W. Pisa
| |
Optimale nataliteit, Problemen rond geboorteregeling. Verslagboek van het Congres te Nijmegen, november 1964, Dekker & Van de Vegt, Utrecht/Nijmegen, 1965, 185 pp., f 5,90.
In zijn terugblik op het Congres duidt Prof. Ruygers naast voortreffelijke prestaties een aantal leemten aan. Mij dunkt dat hij reeds bij het begin stoot op een fundamentele moeilijkheid. Hij zegt namelijk, dat ‘er door professionele sociologen meer te vertellen (was) geweest’. Dit viel gedurende het Congres op, dat er van de ene kant zeer elementaire dingen gezegd werden, die op nog ongevormde studenten waren afgestemd, terwijl van de andere kant zonder schroom professionele ingewikkelde vakproblemen aan de orde gesteld werden. Het verslagboek zal nog eens naar voren brengen, hoe veel voortreffelijks er in die dagen te beluisteren viel en tevens, hoe veel vragen zich naar aanleiding van het gestelde voordeden. Iedere deelnemer zal het daarom het meest betreurd hebben, dat het forum - dat eigenlijk minstens een hele middag had moeten duren en dat duidelijk aan het licht zou hebben gebracht hoeveel vragen er rijzen achter die welke werden opgeroepen - wegens tijdgebrek mislukken moest.
Wie het probleem van de geboorteregeling ernstig wenst te bestuderen zal het verslagboek goed moeten lezen. Niet alleen vanwege de, wat prof. Van de Loo noemde, ekklesiogene gewetensnood, waarop Van der Marck een antwoord trachtte te geven, waartegen Kruithof zeer intelligent opponeerde; ook de beschouwingen van Swaab en Dupuis zijn zeer belangrijk, omdat ze uit de praktijk geput zijn en zo mede bijdragen tot een
| |
| |
waardering van het zo uiterst moeilijke vraagstuk van de psychologische verwerking der geboorteregeling.
Eén ding is uit het Congres, en uit dit verslagboek, wel duidelijk geworden: dat met een eenzijdige en oppervlakkige geporteerdheid voor een bepaald middel of een bepaalde richting noch de wetenschap noch ook de mensen in de praktijk gediend zijn. Opvallend was dan ook de vanzelfsprekende bereidheid om naar elkaar te luisteren en de kwesties werkelijk van zo veel mogelijk kanten te belichten. Een goed verslagboek van een voortreffelijk Congres.
G. Adriaansen
| |
Melsen, Prof. Dr. A.G.M. van, Prof. Dr. E.V.W. Vercruysse, Dr. J. Ch. W. Verstege, Prof. Dr. J.A.A. van Leent, De Moderne Sociologie, balans der methoden. - Serie Mens en Medemens, Utrecht, 1964, 87 pp., f 2,90.
De Sociale Interacademiale, Federatie van Studieverenigingen in de sociale wetenschappen, publiceert in de serie Mens en Medemens jaarlijks de (omgewerkte) inleidingen voor haar congres. De titel van 1964, ‘De Moderne Sociologie’ suggereert een alles omvattende opzet waarvan inderdaad de ‘balans der methoden’ een niet gering deel uitmaakt.
De strijd rond de methoden in de sociologie heeft veel van zijn scherpte verloren; de relaties tussen theorie, onderzoek en praktijk worden genuanceerd bezien. Zo acht Vercruysse een te nauwe binding met de psychologie vooralsnog niet opportuum en vindt van Leent nogal eens gegevens die een gezamenlijke sociologische en psychologische interpretatie duidelijk van node hebben; de oude tegenstellingen in dit vlak lijken echter wel afgezwakt.
Zoals de ondertitel aangeeft, worden geen technische uiteenzettingen gegeven, en niet gesproken over b.v. de verhouding van interview, participerende observatie en andere technieken. Het gaat vooral om de theorie van de verhouding tussen theorie en onderzoek; in dit kader kritiseert Vercruysse de middle-range theorie van Merton, en van Leent de autonomie-neiging van de socioloog. Men wil naar een verbreding van de benadering van de sociale werkelijkheid, waarin ook het betoog van Van Melsen zeer wel past. Van de beperkte theorie distantieert zich ook Verstege, als hij de funkties van het onderzoek voor de praktijk van het sociaal beleid bespreekt. De door hem gesignaleerde kloof tussen wetenschap en beleid wordt in zijn voordracht zelf duidelijk, waar hij zich van een andere terminologie bedient dan de professionele sociologen. Van belang zijn zijn nadruk op de multidisciplinaire aanpak, en wellicht ook zijn pleidooi voor opleiding van ‘sociaal-ingenieurs’, met name ten behoeve van de planning.
Zoals reeds even aangestipt, getuigt dit boekje van een zich verbredende visie van de sociologie-beoefenaren op hun vak, dat langzamerhand de kinderschoenen is ontgroeid en de confrontatie met andere vakken en de totale maatschappelijke werkelijkheid minder schuwt.
G. Schlichting
| |
Debroey, Steven, Als een ceder van de Libanon. Leven van Mgr. V. Scheppers, stichter van de Broeders van O.L.V. van Barmhartigheid en van de Zusters van O.L.V. van Barmhartigheid. - De Vroente Kasterlee, 1964, 264 pp., ingen. Fr. 100, geb. Fr. 130.
Monseigneur V. Scheppers, afkomstig van Mechelen waar hij praktisch zijn leven doorbracht, leefde van 1802 tot 1877. Dertig jaar oud werd hij priester gewijd en negen jaar later nam zijn Broederscongregatie een aanvang. Zijn broeders moesten zich wijden aan de dienst van gevangenen, van jonge boeven, van maatschappelijk uitgestotenen; en terwijl de eerste stichtingen wortel schoten in België, in Italië, in Engeland, beleefden Europa en de stichter zware jaren. Maar het werk bestaat voort: de eenendertig huizen, door de Broeders bestuurd, zijn over acht landen en in drie werelddelen verspreid. In de 19e eeuw is Monseigneur Scheppers (hij niet alleen) een Vincentius geweest. Zulke 19e-eeuwse Vincentiussen werden door de vakbiograaf Steven Debroey al herhaaldelijk uitgetekend. Daaruit volgt dat hij de eeuw kent en dat de barmhartige naastenliefde hem diep aangrijpt. Zijn bewonderende ontroering, toch zakelijk en in zijn macht, deelt hij ons mee. Stichter en stichtingen plaatst hij midden in het grote tijdsgebeuren; en daar hij zoveel mogelijk van oorspronkelijke bronnenstudie uitgaat, stellen we ons voor dat dit vlotte verhaal, levendig en leerrijk, ontzaglijk veel voorstudie vergde en dat het een definitief werk mag heten. Aanbevolen.
E. Janssen
|
|