| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
San Domingo
VOOR de meesten onzer is de naam Hispaniola een weinigzeggende klank; het is de naam van een eiland in de Caribische Zee, gelegen tussen Cuba en Puerto Rico, ongeveer driemaal zo groot als Nederland en bewoond door ruim 7 miljoen inwoners. Het was de eerste Spaanse kolonie in Amerika en aanvankelijk de hoofdzetel van de Spaanse macht ook over het vasteland. Tegen het einde van de 18e eeuw kwam het in Franse handen, waarna er zich in het eerste kwart van de 19e eeuw twee staten vormden, namelijk Haïti in het oostelijke en de Dominicaanse Republiek in het westelijke deel van het eiland. De laatste maakte een zeer bewogen geschiedenis door en tenslotte was de chaos zo groot, dat de Verenigde Staten in 1916 het land bezetten om enigszins orde op zaken te stellen. Toen zij na acht jaren een einde maakten aan hun militair bestuur, wist enkele jaren later Rafaèl Trujillo, kolonel in het door de Verenigde Staten gevormde Dominicaanse leger, zich op te werpen als dictator en vanaf 1930 tot 1961 beheerste hij met steun van de Verenigde Staten de republiek eerst persoonlijk en later door stromannen als zijn broer Hector.
Het familie-schrikbewind der Trujillo's veroorzaakte voortdurende moeilijkheden en de beschuldiging dat de regering de rechten van het individu volkomen negeerde, werd in 1960 zelfs openlijk onderschreven door de bisschoppen; de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) zag zich toen - ondanks haar principe van niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van haar leden - genoodzaakt een onderzoek in te stellen en besloot vervolgens te adviseren de diplomatieke betrekkingen met de republiek te verbreken en economische en militaire hulpverlening te staken. Daar verschillende staten o.a. ook de Verenigde Staten deze besluiten toepasten, raakte Trujillo in een isolement en moest hij toestaan, dat Joaquin Balaguer als president door de ‘volksvertegenwoordiging’ werd aangewezen. De chaos duurde voort ook nadat op 30 mei 1961 Rafaël Trujillo was vermoord en toen reeds was Washington bang voor communistische of Castro-activiteiten in de Dominicaanse Republiek; pogingen om de Trujillo-dictatuur te herstellen werden gelukkig door de Verenigde Staten tegengewerkt door steun te verlenen aan Balaguer, die pogingen deed om met de oppositiepartijen zonder de communisten een coalitieregering te vormen; deze mislukten en in november van dat jaar nam een militaire junta, nog steeds onder voorzitterschap van Balaguer het heft in handen met de belofte na twee jaren verkiezingen te houden om zo tot een constitutioneel bewind te komen. Ofschoon de OAS verklaarde, dat deze regering geen gevaar meer vormde voor de vrede op het westelijk halfrond en de diplomatieke betrekkingen werden hersteld, moest Balaguer kort daarop na een overigens mislukte staatsgreep verdwijnen, maar zijn meer liberale koers bleef onder zijn opvolger gehandhaafd. Deze, Bonelly, kondigde in september een grondwet af en schreef voor 20 december algemene verkiezingen uit, die een bijna 2/3 meer- | |
| |
derheid opleverden voor Juan Bosch als president en tevens zijn partij, de Partido
Revolucionario Dominicano, een stevige meerderheid in Senaat en Huis van Afgevaardigden verschaften.
Bij de installatie van Bosch in februari was o.a. de toenmalige vice-president der Verenigde Staten, Lyndon Johnson, aanwezig en deze kon dus uit de eerste hand kennis nemen van het programma van de nieuwe regering, waarin Guzman minister van landbouw was, n.l. nauwe samenwerking met de Verenigde Staten in het kader van Kennedy's Alliance for Progress, verbetering van de welvaart en drastische bezuiniging door salarisvermindering voor de hoogst-betaalde functionarissen, te beginnen met de president zelf.
Bosch karakteriseerde zijn eigen bewind als een gematigde, links van het centrum staande regering en hij achtte deze bedreigd door de ontwikkeling in de buurstaat Haïti, waar Duvalier als dictator optrad. Bosch vreesde, dat met steun van Duvalier pogingen zouden worden gedaan om in San Domingo een Trujillo-bewind te herstellen; of dat als reactie tegen de dictatuur in Haïti door extremisten een staatsgreep zou worden gepleegd, waardoor mogelijk Castro-aanhangers de macht in handen zouden nemen en gevaar voor een communistisch bruggehoofd op Hispaniola zou ontstaan; dit alles leidde tot een fel conflict tussen beide buren in 1963, dat later maar weer werd bijgelegd.
Rust was het land ook verder niet beschoren; reeds in september van hetzelfde jaar werd Bosch door een staatsgreep onder leiding van Ant. Imbert afgezet en vervangen door een militaire junta, die zei te streven naar de vorming van een nieuwe regering die het vertrouwen van het volk bezat, en naar de verwerkelijking van de ware democratische revolutie. De tegen Bosch geuite beschuldigingen waren talrijk: minachting van de grondwet en van de persoonlijke rechten; niet voldoende anti-communistisch en groeiende invloed van Castro-gezinde groeperingen, zelfs communistische infiltratie in zijn regering; onbekwaamheid; economische achteruitgang en verder nog een aantal persoonlijke grieven; samenvattend: de angst van conservatieve groepen om als gevolg van de door Bosch gewenste hervormingen hun leidende positie te verliezen. De Verenigde Staten reageerden op deze omwenteling op de gebruikelijke, boven reeds enkele malen genoemde wijze en erkenden later de nieuwe regeerders, ofschoon dit driemanschap zich weinig aantrok van de democratische beginselen en zich b.v. aanvulde door coöptatie, wanneer om de een of andere reden een der leden moest aftreden, hetgeen in verloop van anderhalf jaar ieder van de oorspronkelijke leden overkwam. Het verzet tegen deze nieuwe vorm van dictatuur liet dan ook niet lang op zich wachten; in oktober 1963 veroordeelden een honderdtal hoogleraren de laatste staatsgreep en beschuldigde de junta ervan met behulp van geweld aan de macht te willen blijven, terwijl zij tevens het volk opriepen een verenigd front te vormen voor herstel van de grondwet en het democratisch stelsel. En al kondigde de junta presidentsverkiezingen aan tegen september 1965, men kon met de beste wil van de wereld weinig vertrouwen hebben in de vrijheid van deze verkiezingen.
Wij meenden dit overzicht te moeten geven naar aanleiding van de gebeurtenissen van de laatste maanden. Op 24 april werd er n.l. door een aantal jonge officieren geprobeerd de regering omver te werpen en zij riepen de bevolking op zich uit te spreken voor de terugkeer van Bosch, hetgeen leidde tot een regelrechte burgeroorlog. Een paar dagen later zond president Johnson 400 V.S.-mariniers - het aantal werd in de volgende weken steeds groter en zij
| |
| |
werden versterkt door parachutisten - ter bescherming van de buitenlanders in San Domingo; toen dit argument niet meer houdbaar was, bleek het doel te zijn een tweede Cuba te verhinderen, met andere woorden, hij verklaarde de opstandige beweging voor communistisch en meende op grond hiervan zich te moeten mengen in de binnenlandse aangelegenheden van een zelfstandige Amerikaanse staat. Is het wonder, dat de Latijns-Amerikaanse landen kopschuw werden? Een dergelijk argument wordt veel te gemakkelijk gebruikt om tegenstanders zwart te maken en werkt bovendien als een boemerang als men later moet toegeven, dat de communistische infiltratie er plotseling niet meer blijkt te zijn. Het gaat er niet om of de communisten proberen in troebel water te vissen - natuurlijk doen zij dat - het gaat er om in hoeverre men kan voorkomen, dat zij succes hebben. Toen de Verenigde Staten in het verloop van de strijd zich volledig schaarden achter de behoudsgezinde, autoritaire Imbert, liepen zij gevaar de beweging der opstandelingen onder leiding van kolonel Caamano in een richting te dwingen, waarin deze helemaal niet wilde gaan. Het is eigenlijk dieptreurig, dat de Westelijke kracht zo vaak in de verkeerde schaal wordt geworpen; de terugkeer van de niet-communistische, progressieve, door het volk in 1963 gekozen president Bosch wil a priori helemaal niet zeggen, dat er een communistisch of pro-Castro regime gevormd wordt. Dit optreden lijkt té veel op een rasecht imperialisme, zodat de tegenstanders er wel gebruik van moeten maken.
Het sprak haast vanzelf dat de OAS zich bezorgd maakte over het eenzijdig optreden van de Verenigde Staten en slechts met grote aarzeling ging zij er toe over een strijdmacht naar de Dominicaanse Republiek te sturen, waarin de Verenigde Staatse troepen zouden worden opgenomen en het geheel vervolgens onder het gezag van de OAS zou worden geplaatst. De Verenigde Staten hebben zich door hun optreden in een geweldige impasse gewerkt; hun eenzijdig optreden vond zo weinig genade in de ogen der andere Amerikaanse staten, dat bovenstaande resolutie nauwelijks de vereiste 2/3 meerderheid behaalde en dan nog pas nadat het oorspronkelijk voorstel van de Verenigde Staten sterk geamendeerd was; verder bewerkten zij door hun optreden, dat niet alleen de Verenigde Staten, maar ook de OAS gecompromitteerd zijn voor het Dominicaanse volk, dat de laatste nu ziet als een verlengstuk van Verenigde Staten. Men wil dan ook weinig weten van de bemiddelingspogingen van de OAS en ziet in San Domingo meer heil in een optreden van de Verenigde Naties. Hiervan is Washington weer niet gediend en zowel de Verenigde Staten als de OAS probeerden een spoedige minnelijke schikking te bewerkstelligen door Guzman, ex-minister van landbouw in de regering Bosch, naar voren te schuiven, hetgeen echter mislukte. Herhaalde pogingen om Caamano en Imbert aan een tafel te brengen mislukten nu eens op weigering van de een dan weer omdat de andere niet mee wenste te doen; wie het eerste antwoord gaf, besliste over de positie van de andere. Washington blijft weifelen tussen beide stromingen, maar weigert tot nu toe ook zijn echec te erkennen en de V.N. een reële kans te geven. Er kan aan deze onverkwikkelijke affaire een goede kant zitten, wanneer men nu eindelijk heeft geleerd zich niet te laten leiden door een onredelijke angst voor communistische spoken; te lang hebben de Verenigde Staten juist in de Latijns-Amerikaanse landen - maar ook elders - zich geschaard achter dictatoriale regeringen; ook
hier zouden zij hun optreden nu eens moeten laten bepalen door hun zo luid verkondigde principe, dat alle
| |
| |
volken het recht hebben in vrede te leven onder regeringen van hun vrije keuze, zoals nog eens staat in het slotcommuniqué van de NAVO-conferentie op 12 mei jl.
| |
Vietnam
Niet alleen hier, ook aan de andere zijde van de aardbol gaat het de Verenigde Staten niet goed. Alle pogingen om een oplossing te vinden voor de kwestie Vietnam zijn gestrand op de weigering van Peking en Hanoi om te praten; gedurende een zestal dagen staakten de Verenigde Staten hun bombardementen op het Noorden in de hoop, dat dit hierin een aanleiding zou vinden in te gaan op de eerder door Johnson gedane voorstellen, maar er kwam geen reactie. Ook de pogingen om via een conferentie over Cambodja de partijen de gelegenheid te verschaffen de kwestie Vietnam te bespreken mislukte en Cambodja ging er zelfs toe over de diplomatieke betrekkingen met de Verenigde Staten te verbreken, waarbij als reden werd gegeven de bloedige agressie van Washington op Cambodjaans gebied. Wel gaf de ZOAVO-conferentie, die van 3 tot 5 mei in Londen werd gehouden, steun aan het optreden van de Verenigde Staten, maar Pakistan en Frankrijk distancieerden zich uitdrukkelijk van dit besluit. Veel meer dan theoretische steun kan de ZOAVO dan ook niet geven. De guerilla-activiteit van de Vietcong wordt inmiddels heviger en ondanks alle steun van de luchtmacht van de Verenigde Staten leden de Zuid-Vietnamese regeringstroepen de laatste dagen een paar zware nederlagen.
| |
NAVO-Conferentie
Terloops vermeldden wij reeds de NAVO-conferentie, die 11 en 12 mei te Londen werd gehouden. Opzienbarende besluiten waren er niet te verwachten, eerder vreesde men een verscherping van de tegenstelling tussen de Verenigde Staten en Frankrijk. Het enig belangrijke was, dat de bestaande kloof niet groter werd; het slotcommuniqué zat vol gemeenplaatsen. Als de Gaulle echter iets eerder had bekend gemaakt, dat hij de regering Caamano in de Dominicaanse Republiek wenste te erkennen, was het einde van de beraadslagingen in Londen geheel anders verlopen. Nu was men het er volledig over eens, dat men het even volledig oneens was, maar men zei dit niet. Men dacht het blijkbaar wel, want men is reeds bezig naar mogelijkheden te zoeken om de NAVO te laten ‘functioneren’ als de Gaulle zou uittreden. Voorlopig weet echter nog niemand of en anders in hoeverre Frankrijk zich wenst los te maken van zijn Atlantische bondgenoten.
| |
Labour-regering
Binnenkort zal de Gaulle ingevolge het Frans-Duitse vriendschapsverdrag weer een bezoek aan Bonn brengen. Men is allerwege nieuwsgierig naar de dan te voeren besprekingen, te meer nu West-Duitsland bezig is de betrekkingen met Engeland te verbeteren, getuige de visite van Wilson aan Bonn verleden maand en het bezoek van koningin Elizabeth aan West-Duitsland in mei. De moeilijkheid is echter, dat er zo weinig zekerheid bestaat over de regering in Engeland zelf. Het Labour-kabinet onder Wilson telt een aantal knappe koppen, maar vormt geen team, dat in staat is het land te besturen. Wilsons positie wordt steeds zwakker zoals bleek bij de kwestie van de nationalisatie van de staalindustrie. Hij meent deze te moeten doorzetten om zijn linkervleugel
| |
| |
zoet te houden, maar moet ook rekening houden met tegenovergestelde opvattingen aan de rechterzijde; daarom lokte hij een Lager-Huisdebat uit door in een witboek zijn plannen bekend te maken en daar zijn meerderheid uiterst krap is, kwam zijn minister van economische zaken de rechterzijde zover tegemoet, dat de radicale vleugel zich wel moest gaan afvragen, wat er nu nog van het principe overbleef. Gevolg: onzekerheid en hooglopende ruzie binnen de partij. In verband met de krappe meerderheid dringt men al lang aan op nieuwe verkiezingen, maar na de uitslag der gemeenteraadsverkiezingen op 13 mei, die een forse winst voor de conservatieven opleverden, zou Wilson weinig minder doen dan politieke zelfmoord plegen als hij het Lager Huis nu zou ontbinden. Het is ook nog de vraag of de conservatieven hiernaar erg verlangend zijn, omdat bij hen de kwestie van de partijleiding nog steeds niet is geregeld.
4-7-65
J. Oomes
| |
België
Impasse na de verkiezingen
De weken die de verkiezingen voorafgingen, waren uiterst kalm. Achteraf is gebleken hoe bedrieglijk die kalmte was. Geen partij achtte het nodig de grote middelen van de massapropaganda aan te wenden, iedereen berustte erin dat de tijd van de massa-meetings voorbij is. Slechts één opzienbarende propaganda-zet was er en die kwam van de christelijke sociale organisaties: A.C.W., A.C.V., N.C.M.V., enz., waarvan de leiders zich duidelijk uitspraken voor de Christelijke Volkspartij. Zoals te voorzien, werd dit door de leden van deze organisaties niet onverdeeld gunstig onthaald. Na de verkiezingen heeft een aantal Waalse kaderleden van het A.C.V. zich publiek van deze richtlijn gedistancieerd en in Vlaanderen is het nogal duidelijk dat een deel van de aangesloten leden (vooral bedienden) de C.V.P. verlaten hebben voor de Volksunie.
Kalme kiesstrijd, maar des te verrassender verkiezingsuitslagen. Men moet teruggaan tot de eerste Rexistische vloedgolf in de jaren dertig om een voorbeeld te vinden van verschuivingen van die omvang. Toen waren die echter te verklaren door de grote economische crisis met haar nasleep: massale werkloosheid en nieuwe bestaansmoeilijkheden voor arbeiders, middenstanders en boeren; door de invloed ook van de nieuwe regimes in het buitenland. Dergelijke factoren waren ditmaal niet aanwezig.
Toch verloren de C.V.P. en de B.S.P. samen 39 zetels in de Kamer. Het aantal liberale kamerleden steeg van 20 tot 48, die van de Volksunie van 5 tot 12. Het aantal Volksuniekiezers (335.000) werd praktisch verdubbeld.
De C.V.P. en de B.S.P. samen verspeelden de twee-derde-meerderheid die hen in staat kon stellen de grondwet desnoods zonder medewerking van een andere partij te wijzigen. Daarmee kwam het grondwettelijk pact, dat zij met veel moeite enkele maanden voor de verkiezingen gesloten hadden, in het gedrang. En dit woog zwaar op de eerste onderhandelingen voor de vorming van een nieuwe regering, gevoerd door informateur A. De Schrijver. De gewezen regeringspartners zagen in dit pact een gemeenschappelijke band tegenover de P.V.V. en tegenover alle pogingen om een nieuwe regering tot stand te brengen. In ieder geval wilden ze niet zomaar prijsgeven wat ze destijds beschouwd hadden als een definitief bindmiddel tussen hen beiden. Maar wat dan wel?
| |
| |
Nu eens stelden ze categorisch dat de overeenkomst in geen enkel onderdeel gewijzigd kon worden, dan lieten ze weer doorschemeren dat dit toch wel kon of dat de hele kwestie voorlopig naar een nieuwe commissie kon verzonden worden: dan kon men alvast een nieuwe regering vormen, los van de grondwetsherziening.
Op het ogenblik dat dit overzicht afgesloten wordt, is er nog geen eind gekomen aan de tactische zetten en tegenzetten. Eén ding is echter reeds duidelijk: de P.V.V. zal het niet gemakkelijk hebben om een regering te helpen vormen die haar in staat moet stellen haar verkiezingsoverwinning om te zetten in gouvernementele munt.
De tactiek van de C.V.P. en de B.S.P. stemt overeen met de geldende regels van de parlementaire democratie. Na het aanzienlijk verlies dat zij geleden hebben, past het niet dat zij het initiatief nemen. Ze kunnen rustig afwachten met welke voorstellen de overwinnende partij, de P.V.V., voor de dag komt. Blijken de moeilijkheden onoverkomelijk te zijn, of wordt er een regering gevormd die niet levensvatbaar is, dan kunnen vervroegde nieuwe verkiezingen de uitkomst zijn. De overwinnaars van nu lopen in de ontgoocheling dan allicht het gevaar hun winst te zien slinken en de verliezers krijgen de gelegenheid de bressen te dichten.
Verder staat voor de verliezende partijen de mogelijkheid open, in de oppositie te gaan. De C.V.P. schijnt daar niet aan te denken. De B.S.P. schijnt er wel iets voor te voelen, om in een krachtige oppositie de verloren eenheid en kamp vaardigheid terug te zoeken. Maar zal dit inderdaad ook gebeuren?
Wat de moeilijkheden voor de P.V.V. nog vergroot, is het feit dat haar winst niet te danken is aan een homogene keuze van het publiek. In het Brusselse dankt zij haar vooruitgang aan anti-Vlaamse krachten die nu inzake taalwet en grondwet een beleid verwachten dat regelrecht moet leiden tot de afbrokkeling van de stellingen van het Liberaal Vlaams Verbond. In Wallonië heeft een verrassend groot aantal socialistische kiezers voor de P.V.V. gestemd, gedeeltelijk gedreven door een Waals-nationalistische reflex, die eveneens in het voordeel van de communisten en van een paar kleine Waals-nationale partijen gewerkt heeft. Het succes van een ‘francofone lijst’ in Brussel wijst in een nog andere richting. Wat te Brussel als unitair-Belgische krachten tot uitdrukking kwam, is niet in één lijn te brengen met de federalistische verschijnselen bij de Waalse kiezers. M.a.w. het zal voor de P.V.V. niet gemakkelijk zijn, zo vele verschillende stromingen te bundelen in een samenhangende parlementaire en gouvernementele politiek.
Voor de andere overwinnaar, de Volksunie, is de toestand gemakkelijker, omdat deze partij het stadium van de regeringsverantwoordelijkheid niet bereikt heeft. In tegenstelling met het vooroorlogse nationalisme, dat al heel vroeg ingeschakeld was in de bestendige afvaardiging van Vlaamse provincies, staat de Volksunie nog altijd ‘en marge’. Zulks vooral tengevolge van een wachtwoord van de hoogste C.V.P.-leiding, die wil verhinderen dat de Volksunie in Vlaanderen vaste voet krijgt in de verschillende openbare instanties.
Toch bestaat voortaan voor de C.V.P. zeker het gevaar dat er zich een Vlaams-nationale partijvorming voltrekt op een basis die nadien niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Na de oorlog heeft de C.V.P. in Vlaanderen zich twintig jaar niet meer gehinderd gevoeld door het bestaan van een actieve Vlaams-nationale politieke gemeenschap. Heeft de C.V.P.-leiding voldoende
| |
| |
beseft welke unieke kansen haar aldus geboden werden? Nu echter is het mogelijk dat deze constellatie voorgoed voorbij is, dat een Vlaams-nationale partij een gegeven wordt dat niet meer weggecijferd kan worden. De C.V.P.-leiding schijnt zich van de ernst van dit fenomeen niet bewust te zijn. Dit is geen oordeel, slechts een constatering.
Misschien mag hier nog aan toegevoegd worden dat de houding van de Vlaamse C.V.P. tijdens de onderhandelingen van Hertoginnedal een van de factoren is die een groot aantal Vlaamse kiezers naar de Volksunie georiënteerd hebben. Toen hebben de Vlaamse C.V.P.-leden de verantwoordelijkheid niet durven nemen van een regeringscrisis. Ze waagden het niet, een einde te stellen aan een regeringsformule waarvan thans gebleken is dat ze voor de twee rege ringspartners aanzienlijk verlies meebracht.
Deze paradoxale toegeeflijkheid is overigens niet alleen aan de kant van de Vlaamse C.V.P. aan te wijzen. Op geen enkele belangrijke vergadering van C.V.P.-kaderleden werd de wenselijkheid van de voortzetting van de regering Lefèvre-Spaak ernstig in twijfel getrokken. Ook de socialistische congressen stemden met grote meerderheid voor de tweeledige formule. Nu echter spreken de teleurgestelde socialisten er zonder enige piëteit over.
Een interessant gevolg van de grote veranderingen welke de verkiezingen meegebracht hebben, is het groot aantal nieuwe leden van de Kamer en de Senaat. Men heeft ons voorgerekend dat er ruim zeventig nieuwelingen in de Kamer zijn gekomen. Dit is op zichzelf een gezond verschijnsel. Parlementen die steeds op dezelfde groepen en mensen drijven, boeten er hun vitaliteit bij in. Of de nieuwe parlementsleden echter ook zullen renderen, blijft af te wachten. Uit de vernieuwing van het politieke personeel tengevolge van het Rexisme in de jaren dertig is niets duurzaams voortgekomen.
Volgens de meeste waarnemers is het met de recrutering van nieuwe mensen door de verschillende partijen niet zo schitterend gesteld. Het moderne maatschappelijke leven, met zijn expansieve economische conjunctuur en zijn internationale perspectieven, is voor ondernemende jonge mensen zo boeiend en aantrekkelijk, dat een aanzienlijk deel van de meest dynamischen onder hen beslist niet door de politiek aangetrokken worden. Vooral omdat een politieke carrière in de huidige omstandigheden meestal begint met jaren van dienstbaarheid tegenover de gevestigde partijleiding. Bovendien is in België de financiële vergoeding relatief zo bescheiden, dat ambitieuze jonge mensen liever naar een meer rendabele baan uitzien. De morele en intellectuele, maar ook de financiële herwaardering van de politieke functies in het parlement en in de partijkaders is zeker een van de ernstige problemen van ons openbaar leven.
Voor een politieke chroniqueur blijft er voorlopig niets anders over dan behoedzaam af te wachten. Er gaat geen dag voorbij of er zijn milieus die menen te weten in welke richting de nieuwe regering te zoeken is.
Volgens de parlementaire rekenkunde is de voortzetting van de katholiek-socialistische regering mogelijk. Ze zou beschikken over een veel grotere meerderheid dan vele regeringen in het verleden. Maar dan moet de grondwetsherziening uitgesteld worden tot latere dagen. Vele politici zouden een uitstel ad calendas graecas helemaal niet betreuren. Maar de voortzetting van een tweeledige regering door twee verliezende partijen heeft ook nadelen. De twee partijen lopen gevaar op die manier de krachten die hen op 23 mei een nederlaag toedienden, nog te activeren. Van de andere kant staat het niet bij voorbaat
| |
| |
vast dat een verlengde oppositiekuur de P.V.V. veel voordeel zou brengen. Er komt een ogenblik dat een partij uit de oppositie weg wil en mee moet regeren. Kan ze dat niet, dan treden er tekenen van vermoeidheid op. Niet alleen de regeringsverantwoordelijkheid brengt slijtage mee.
Een regering van de C.V.P. met de P.V.V., en de B.S.P. in de oppositie, is een formule die in behoudsgezinde kringen verdedigd wordt. Parlementair gezien is ze mogelijk, maar op sociaal gebied zou de socialistische vakbeweging dan wel zeer strijdlustig optreden en de positie van de christelijke vakbonden wordt dan wel uiterst moeilijk.
Een combinatie van de B.S.P. met de P.V.V. zou een heruitgave zijn van een regeringsformule in de naoorlogse jaren, in de uitzonderlijke conjunctuur van de koningskwestie en de schoolstrijd. De C.V.P. is uit die periode te voorschijn gekomen met een volstrekte meerderheid. Het is onwaarschijnlijk dat de liberaal-socialistische krachten thans nog voldoende op elkaar gesteld zijn om dat experiment te herhalen.
Tenslotte blijft er dan nog de drieledige formule, de enige die in staat is een grondwetsherziening aan te pakken, althans wat de numerieke verhoudingen betreft. Met drieledige regeringen heeft men in België echter geen goede ervaringen. In plaats van met een oppositie in het parlement heeft men dan te maken met een oppositie in de regering zelf. Deze bezit dan geen samenhang en geen duidelijke voorstellingen van het doel dat zij wil bereiken en van de middelen welke zij daartoe kan aanwenden.
9-6-1965
H. De Bruyne
|
|