| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Wilson
IN maart was de Britse prime-minister, Harold Wilson, o.a. vergezeld van zijn minister van buitenlandse zaken, Stewart, enkele dagen in West-Duitsland, waar hij West-Berlijn bezocht en gedurende twee dagen besprekingen voerde in Bonn. Uitzonderlijke resultaten mocht men hiervan niet verwachten; er werd gesproken over de kosten van het Britse Rijnleger, die de Britse schatkist erg zwaar vallen; over de verhouding tussen de EEG en de EVA; over de NATO-kernmacht en natuurlijk over de Duitse kwestie. Belangrijk is dit bezoek alleen geweest omdat Wilson er in schijnt geslaagd te zijn het in Bonn heersende wantrouwen tegenover het internationale optreden van het Labour-bewind weg te nemen door verzekeringen betreffende Berlijn en de Duitse hereniging.
In het kader van de Europese verkenning van Wilson volgde op 2 en 3 april een bezoek aan Parijs. Het was voor het eerst na de ontmoeting van de Gaulle en Macmillan in december 1962 en de Gaulle's veto over de toetreding van Engeland tot de EEG, dat, een Britse premier een bezoek aan Parijs bracht. Ook hier geen opzienbarende resultaten; er werd voornamelijk overeenstemming bereikt over verbetering van de handelsbetrekkingen en vergroting van de samenwerking op technisch terrein, terwijl Wilson zich onder de indruk toonde van een uiteenzetting van de Franse monetaire expert, Rueff, over een herstel van de gouden standaard; het is echter mogelijk, dat dit een Brits hoffelijk antwoord is op de Franse hoffelijkheid tijdens de ontvangst der Britse gasten.
| |
De Gaulle
Op de grote politieke punten was het niet te verwachten, dat de bijeenkomst tussen de Gaulle en Wilson resultaat zou hebben; daarvoor staan de opvattingen van beiden te scherp tegenover elkaar. Nu zijn weliswaar de kwesties van de MLF en de aansluiting van Engeland bij de EEG op dit ogenblik niet aan de orde, maar in een andere zaak die wel degelijk actueel is, nl. Vietnam, huldigen beiden totaal verschillende standpunten. Wilson heeft in maart geprobeerd in een gesprek met de Rus Gromyko te komen tot een gezamenlijk optreden om de vrede te herstellen, maar dit is niet gelukt. Engeland plaatst zich min of meer gedwongen achter de politiek van de Verenigde Staten in Zuid-Oost-Azië, zoals het ook op verschillende punten de Verenigde Staatse lijn volgt, en dit irriteert de Gaulle hevig. Hij heeft uit de tweede wereldoorlog een rancune ovegehouden tegen de Verenigde Staten tengevolge van de afwijzende houding van president Roosevelt tegen de door de Gaulle geleide Vrije Fransen en hij is doodsbenauwd, dat de Verenigde Staten proberen de gehele vrije wereld te overheersen; hij vertrouwt hun beloften niet om Europa te verdedigen en meent, dat zij onmiddellijk bereid zullen zijn om buiten Europa om een akkoord met hun tegenstanders aan te gaan ook ten koste van Europa; een Europese integratie is voor hem afschrikwekkend, omdat hij een geïntegreerd Europa slechts van de Verenigde Staten afhankelijk kan zien, zodat de onafhankelijkheid ook van Frankrijk dan volledig verloren zou zijn. Deze onafhankelijkheid was het centrale punt in de radio- en televisie-rede, die de generaal hield op 27 april. Naar onze
| |
| |
mening vergist hij zich wanneer hij meent, dat de Verenigde Staten zouden betreuren, dat ‘Frankrijk weer overeind is gekomen’. Natuurlijk kan en zal Frankrijk een belangrijke rol spelen, maar de Gaulle moet er rekening mee houden, dat in de huidige wereldomstandigheden Frankrijk alleen niet in staat is op de been te blijven. Hij ziet dit ook wel in, getuige zijn uitlating dat hij zich op politiek gebied zal gedragen als Europeaan ‘zonder oude vriendschapsbanden te verloochenen’, maar wat zijn deze banden waard, wanneer hij zich er op toelegt in alles met zijn oude vrienden van mening te verschillen. In zijn rede stelde de president, dat geen enkel land iemand anders een hegemonie behoort op te leggen, maar wat wil de Gaulle eigenlijk zelf in zijn conceptie van Europa dan in zijn ‘Europe des patries’ de Franse hegemonie opleggen aan de andere Europese landen? Opmerkelijk is bovendien, dat hij spreekt van Europeanen van het ene tot het andere uiteinde van het ‘continent’, m.a.w. Engeland blijft uitsluiten.
De Gaulle past zijn opvatting dat geen macht tussen beide mag komen in welk ander land dan ook, eveneens toe op Vietnam. Het voorstel van president Johnson om te onderhandelen zonder voorafgaande voorwaarden is door Hanoi en Peking geheel en door Rusland tot op zekere hoogte verworpen; de eerste twee stelden de terugtrekking van de Verenigde Staatse troepen uit Zuid-Vietnam als voorwaarde en weigerden verder de bemiddeling van de V.N. in de persoon van Oe Thant. Ook een poging van Gordon Walker, voormalig Brits minister van buitenlandse zaken, die door Wilson naar Zuid-Oost-Azië is gestuurd om te proberen met diverse regeringen contact op te nemen, strandde op een weigering van Hanoi en Peking om hem te ontvangen. De Verenigde Staten zien zich genoodzaakt steeds meer troepen in de strijd in te zetten en het gevaar voor uitbreiding van de oorlog wordt steeds groter; men vreest verder dat de Vietcong van de komende regenperiode wel eens kan gebruik maken om een grote slag te slaan in de guerilla-oorlog. Reeds lang heeft de Gaulle te kennen gegeven het absoluut niet eens te zijn met het optreden van de Verenigde Staten in Zuid-Oost-Azië. Waarom niet meer gebruik gemaakt van de Franse ervaring in deze streken? Op de ZOAVO-conferentie van het vorig jaar weigerde de Franse minister Couve de Murville te onderschrijven dat het neerslaan van de communistische campagne noodzakelijk was voor de veiligheid van Zuid-Vietnam en voor die van geheel Zuid-Oost-Azië en alhoewel Frankrijk lid is gebleven van deze in 1954 opgerichte organisatie, die toen bedoeld was als een aanvulling op de Geneefse akkoorden en de verklaring bevatte, dat een aanval op Laos, Cambodja en het vrije deel van Vietnam een gevaar opleverde voor de verdragsluitenden, wenst het nu naar de a.s. ZOAVO-conferentie in Londen slechts een waarnemer te zenden.
Het is inderdaad mogelijk, dat de Gaulle juist in deze kwestie een belangrijke rol kan spelen. Hij zoekt nl. de laatste tijd steeds meer toenadering tot Rusland; misschien doet hij dit omdat hij steeds minder vertrouwen heeft in een CDU-overwinning in de a.s. verkiezingen in West-Duitsland en bang is voor een toenadering tussen Bonn en Moskou in de komende jaren; hij zou dan West-Duitsland voor willen zijn en zo het gevaar van een Duits-Russisch akkoord willen verminderen; de Gaulle zou deze toenadering tot Rusland ook kunnen gebruiken als een middel om Bonn schrik aan te jagen, opdat het zich wat inschikkelijker zou tonen t.a.v. de Franse plannen in Europa. Het is mogelijk, maar een feit is ook, dat zowel Frankrijk als Rusland niet erg ingenomen zijn
| |
| |
met de ontwikkeling in Zuid-Oost-Azië en dat hun ideeën over een oplossing elkaar dicht benaderen. Als wij verder denken aan uitspraken van de Gaulle over zijn Europa tot de Oeral, en nog aan het feit, dat Stalin onder de eersten was die de Gaulle als leider van de Vrije Fransen officieel erkende, dan is de Franse toenadering wel te verklaren. Ook Moskou voelt voor toenadering, zoals bleek uit de vervanging van de Russische gezant in Parijs, Winogradow, die gedurende 13 jaren de weg had bereid, door een ambassadeur van hogere rang, want lid van het centraal comité en vice-minister van buitenlandse zaken, Zorin, die nu naar men zegt het huwelijkscontract zal komen ondertekenen dat Winogradow heeft voorbereid. Zo'n vaart loopt het nu wel niet, maar intussen is de Russische minister van buitenlandse zaken, Gromyko, de laatste dagen van april in Parijs op bezoek geweest en werd in het slotcommuniqué als gezamenlijk standpunt t.a.v. Vietnam uitgesproken, dat de akkoorden van Genève van 1954, die de onafhankelijkheid en de soevereiniteit van Laos, Cambodja en Vietnam erkenden en iedere buitenlandse inmenging uitsloten, strikt moesten worden toegepast. Beiden spraken zich ook uit voor een internationale conferentie over Cambodja en het schijnt de bedoeling te zijn om dan niet alleen de Cambodjaanse kwestie te bespreken maar eerder om een gelegenheid te scheppen de verschillende partijen in het Vietnamese conflict aan de conferentietafel te brengen. Rusland verklaarde dezer dagen bovendien de terugtrekking der troepen van de Verenigde Staten uit Zuid-Vietnam niet als voorwaarde voor onderhandelingen te stellen en zelfs niet de beëindiging van de bombardementen op Noord-Vietnam, al zou het dit laatste wel willen zien als een daad ter vergemakkelijking van een begin van onderhandelingen.
| |
Bourguiba
De eenheid tussen de Arabische landen heeft een nieuwe deuk gekregen. In een redevoering voor studenten in Tunis lanceerde president Bourguiba op 22 april een voorstel om tot een oplossing van de Palestijnse kwestie te komen. Het kwam neer op de terugkeer van Israël tot zijn grenzen van 1948; het zou daarmee de tijdens de Israëlisch-Arabische oorlog veroverde gebieden prijsgeven en hier zouden zich de Palestijnse vluchtelingen kunnen vestigen; in ruil hiervoor zouden de Arabische landen Israël dan erkennen. Van begin af aan heeft Bourguiba zich niet veel illusies gemaakt over de ontvangst van zijn plan; misschien was de reactie toch nog feller dan hij had verwacht. Terwijl Israël het plan verwierp, werden Tunesische ambassades in verschillende Arabische hoofdsteden het mikpunt van min of meer spontaan reagerende menigten en werd Bourguiba uitgemaakt voor Judas der Arabieren. De diplomatieke betrekkingen tussen Tunesië en Egypte werden verbroken en Nasser riep onmiddellijk de Arabische Liga bij elkaar om Bourguiba openlijk te veroordelen. Resultaat: men volgde Nasser niet; de gematigde resolutie, die uit de bus kwam, betekende niets anders dan een nederlaag voor de Egyptische president. Al met al is de Arabische Liga zelfs niet meer eensgezind als het tegen Israël gaat.
| |
Cals
Zoals te verwachten was is de heer Cals er in april spoedig in geslaagd ons land een nieuwe regering te bezorgen. Er waren aanvankelijk nog moeilijkheden over de zetelverdeling en de taakomschrijving van verschillende departementen, maar deze werden snel tot oplossing gebracht en mr. Cals ging - bouwend aan
| |
| |
zijn image - per helicopter naar Soestdijk om Hare Majesteit verslag uit te brengen. De regering bestaat uit 6 KVP-, 5 PvdA- en 3 ARP-leden. De PvdA heeft haar positie goed uitgebuit; zij bezit twee van de drie belangrijke economische departementen, nl. financiën en economische zaken en wist verder justitie, verkeer en waterstaat, en tenslotte nog het met culturele zaken uitgebreide departement van maatschappelijk werk te verwerven. In ruil hiervoor moest zij toegeven, dat mr. Luns (KVP) aan buitenlandse zaken bleef en ook dat mr. Bot, minister van onderwijs in het vorige kabinet en een paar maanden geleden gekraakt door de toenmalige oppositieleider, prof. Vondeling (PvdA), nu toch weer in het kabinet werd opgenomen, zij het dan als minister zonder portefeuille speciaal belast met de zorg voor hulp aan de ontwikkelingslanden.
Volgens een mededeling van minister Vondeling, vice-minister-president en minister van financiën, was de PvdA niet happig op de zetel van financiën; men vond, dat de KVP de verantwoordelijkheid voor dit departement op zich moest nemen, maar toen bleek, dat ondanks serieuze pogingen noch de KVP noch de ARP in staat waren een geschikte figuur hiervoor aan te wijzen, was hij gezwicht voor de op hem uitgeoefende aandrang. Is dit inderdaad een testimonium paupertatis voor de grootste partij in ons land of hangt de weigering van de KVP samen met het in de in de regeringsverklaring bekend gemaakte standpunt, dat het kabinet Cals de oude opvatting, dat de rijksuitgaven niet sneller mogen stijgen dan het nationaal inkomen, niet als alleenzaligmakend wenst te beschouwen? Het is best mogelijk, dat men van KVP-zijde vond, dat men de verantwoordelijkheid voor deze reeds lang door de PvdA gepropageerde gedachte nu ook aan de PvdA moest laten.
Het kabinet Cals wil blijkens de op 27 april afgelegde regeringsverklaring niet alleen maar optreden als een soort zaakwaarnemer, afwachtend wat de verkiezingen in 1967 zullen brengen. Dit zou ook niet aantrekkelijk zijn voor de PvdA; nu zij weer regeringspartij is geworden, moet toch duidelijk blijken wat het onderscheid is met regeringen zonder PvdA. Met zijn plannen op lange termijn - algehele grondwetsherziening, ruimtelijke ordening, bevolkingsvraagstuk, verkeersvraagstuk - speelt de heer Cals c.s. kennelijk op het verwerven van een vertrouwensvotum over twee jaren. De reactie van de Tweede Kamer was over het algemeen nogal mat; er was verschil in accent in de geuite kritiek, zoals er verschil was in de beantwoording van de vraag of deze regering de lijn van het kabinet Marijnen doortrok - zoals men het van KVP-zijde graag voorstelde - of dat er sprake was van een nieuwe politieke lijn, m.a.w. sterk beïnvloed door de PvdA-opvattingen. Overigens was er van deze laatste zijde meer kritiek op het regeringsprogram dan van de kant. van de heer Schmelzer (KVP). En dit terwijl in de Limburgse KVP gesteld werd, dat het kabinet acht ‘rode’ ministers telden nl. naast de 5 Pvd A-leden ook de heren Cals, Veldkamp en Bogaers!
In het debat over de regeringsverklaring bleek de CHU zich gegriefd te voelen door de passage betreffende de formatie; de minister-president laakte nl. de houding van haar fractie-voorzitter, mr. Beernink, inzake het al of niet bindend zijn van de omroepafspraken. Het werd een wat onverkwikkelijk nietes-welles-spelletje, dat de verhouding tussen de regering en de CHU, maar ook tussen de fractievoorzitters en hun CHU-collega niet verbeterde.
2-5-1965
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Afschaffing Wet Vandervelde
Op 19 augustus 1919 werd in België een wet van kracht die bekend staat als de Wet Vandervelde, naar de naam van de toenmalige minister van justitie, en waarbij de verkoop van sterke dranken in openbare gelegenheden praktisch verboden werd. Voor de socialisten en andere sociaal bewuste milieus werd daarmee een programmapunt verwezenlijkt waarvoor ze jaren lang gestreden hadden. Nu is door de wet van 16 april 1965 de Wet Vandervelde zo ingrijpend gewijzigd, dat er niet veel meer van overblijft. Deze maatregel heeft nauwelijks de aandacht getrokken. In vijftig jaar tijd zijn de leef- en verbruiksgewoonten van de bevolking grondig gewijzigd. De drankzucht is niet verdwenen, maar is geen sociale kwaal meer in de primaire zin van het woord: geen massale bedreiging meer van de volksgezondheid, geen rem meer op de ontvoogding van de loontrekkenden.
| |
Benoemingen Buitenlandse Zaken
Sedert verscheidene maanden verwacht men benoemingen aan de top van het ministerie van buitenlandse zaken en op belangrijke diplomatieke posten. Op het ogenblik dat we dit overzicht afsluiten, is het nog niet bekend hoe de benoeming van de nieuwe secretaris-generaal op het departement geregeld zal worden; wel hebben enkele belangrijke ambassades nieuwe titularissen gekregen. Dhr. W. Loridan wordt ambassadeur te Bonn, als opvolger van de overleden Baert. Dhr. Schuurmans wordt bestendig afgevaardigde bij de NATO.
Bij dergelijke gelegenheden stelt men steeds weer vast hoe langzaam de Vlamingen doordringen tot de hogere kaders van het departement van buitenlandse zaken en van de diplomatie. Dank zij een aantal buitengewone aanwervingen is er nu wel een begin van evenwicht, maar dit manifesteert zich nog niet aan de top. Hetzelfde geldt voor de schaarse aanwezigheid van sommige sociale klassen in de diplomatie. De socialistische partij heeft jarenlang de minister van buitenlandse zaken geleverd, maar de opkomst van socialistische diplomaten verloopt uiterst langzaam.
De diplomatie en het hoger kader van buitenlandse zaken is sociologisch lange tijd het reservaat van de adel geweest. Uit talrijke machtsposities van het staatsleven verdrongen, bleef deze de buitenlandse betrekkingen als een feitelijk monopolie beschouwen. In andere landen van West-Europa doet zich overigens hetzelfde verschijnsel voor. Het leek wel of de internationale van de Europese adel, zoals die zich in de 18e en 19e eeuw geconsolideerd had, nog steeds standhield. De daaruit voortvloeiende exclusieven zijn nu echter niet meer houdbaar en de verschuivingen voltrekken zich steeds vlugger.
Men stoot dan echter telkens weer op het weinig behandelde maar nog steeds latent aanwezige probleem van de sociologische en maatschappelijke rol van de adel in een gedemocratiseerde welvaartsstaat. Alleen al door het feit dat de adel in de meeste landen niet meer aangroeit, omdat het fundamentele mechanisme ontbreekt - de monarchie, die adellijke titels verleent - is hij mettertijd tot verdere achteruitgang veroordeeld. Of er middelen bestaan om de traditionele
| |
| |
hiërarchische orde aan de top toch te handhaven, is een vraag die men b.v. in Engeland positief meent te kunnen beantwoorden. In België wordt er wel eens gesproken over plannen om op ruimere schaal personen, o.m. uit het Vlaams economisch leven, te adelen, maar meestal blijft het bij geruchten. De sterke socialistische en christen-democratische krachten zullen zich niet gemakkelijk laten overtuigen van de waarde van een erfelijke sociologische hiërarchie.
| |
Handelsmissies
Op 9 mei vertrok een ongewoon talrijke handelsmissie naar Zweden. Op de terugreis zal ze ook Denemarken bezoeken. Het betreft hier een poging om in te gaan tegen de toenemende verwijdering tussen de E.E.G.-landen en de landen van de Vrijhandelsassociatie. De uitvoer van België naar Zweden stagneert de jongste tijd, terwijl daarentegen Zweden zijn afzet op de markten van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie tamelijk goed weet te verdedigen. Het gevaar dat de twee blokken verder uit elkaar groeien, is helemaal niet denkbeeldig.
België - en met name de minister van buitenlandse handel, dhr. Brasseur - heeft de laatste tijd een ruim gebruik gemaakt van de formule der handelsmissies. Vaak verleent de prins van Luik er een representatief karakter aan door als voorzitter van de missie op te treden. Deze moderne promotiemethode vindt haar oorsprong bij de regering en de staatsinstanties, zonder dat echter het gevaar bestaat dat het privé-initiatief verdrongen wordt uit het internationaal ruilverkeer. Het slagen van de onderneming hangt tenslotte vooral af van de samenstelling van de handelsmissie, en de leden behoren in meerderheid tot de privé sector.
| |
Spanningen bij de socialisten
In het politieke leven is er overigens weinig nieuws, buiten de voorbereidingen op de verkiezingen van 23 mei. Voor het eerst in de geschiedenis van het Belgische socialisme zijn er talrijke regionale en lokale scheurlijsten ingediend. Vooral in Wallonië en Brussel moeten ditmaal ook de socialisten afrekenen met middelpuntvliedende krachten: meestal nationaal-Waals, syndicalistisch en/of communistisch geïnspireerde scheurgroepen. Daarbij is dan nog de verdeeldheid gekomen tussen de Chinees en de Russisch gezinde communisten, die dieper gaat dan men aanvankelijk dacht, en waarbij zoveel militanten betrokken zijn, dat men er meer betekenis aan dient te geven dan aan een accidentele spanning. De verkiezingsuitslagen moeten nu leren hoeveel actievermogen en hoeveel mensen het traditionele socialisme hierdoor verliest. Is dit verlies groot, dan zou dit het begin kunnen zijn van een blijvende verdeeldheid in het linkse kamp. Daaraan zou overigens een bijna even sterke verdeeldheid van de rechtse krachten beantwoorden indien partijen als de Volksunie en de P.V.V. het door hen verwachte succes behalen. Wanneer de lezer deze regels onder ogen krijgt, is hij over deze ontwikkeling reeds beter georiënteerd.
| |
Herdenkingsfeesten
De 20e verjaring van het einde van de tweede wereldoorlog heeft in België geen aanleiding gegeven tot grote feestelijkheden en massale herdenkingen. Een
| |
| |
land als België vindt in zijn hedendaagse geschiedenis weinig stof om er een militair-politieke mythe mee te voeden. Tot 1914 bezat de Belgische Staat niet eens de volledige staatsrechtelijke attributen van een soevereine Staat: bij zijn ontstaan was hem door de mogendheden neutraliteit opgelegd. Pas na 1918 kwam België, althans juridisch, in het bezit van de volledige soevereiniteit, ook op buitenlands en militair gebied. Maar gezien het kleine grondgebied en de beperkte defensiemogelijkheden bleef die soevereiniteit gedeeltelijk theoretisch. Als men het einde van het nationalisme en van de absolute soevereiniteit van de Staat op militair gebied als een van de kenmerken van de nieuwe tijd beschouwt, dan is zulke beschouwing voor België niet helemaal ad rem: België is nooit in staat geweest het probleem van zijn defensie alleen op te lossen en heeft dat steeds moeten integreren in een internationaal verbond. Dit besef van de zeer begrensde eigen macht blijft een aanmaning tot maat houden en een tegengewicht tegen opgeschroefde herdenkingen en declamatorische manifestaties van eigen wezen.
De herdenkingsdagen hebben verder bewezen hoe vlug sommige problemen vergeten worden. Weinig woorden zijn besteed aan de binnenlandse vraagstukken die na mei 1945 hun beslag begonnen te krijgen. De repressie en de koningskwestie hebben een diepe ontbindende invloed op het gemeenschapsbestel gehad en ze werken nog steeds na. Maar vrijwel niemand heeft zich genoopt gevoeld er nu nog naar te verwijzen als naar gevolgen van de tweede wereldoorlog op binnenlands vlak. Alleen de buitenlandse politiek en de onbevredigende internationale toestand twintig jaar na het einde van de oorlog gaven aanleiding tot enkele kritische geluiden in de herdenkingstoespraken en artikelen.
11-5-1965
H. de Bruyne
|
|