van christelijke inspiratie. De bewegingen moeten weliswaar hun leden aansporen aan deze profane activiteiten deel te nemen, maar à titre personnel. De JEC-leiders achtten dit onderscheid - zeker voor jongeren - niet uitvoerbaar in de praktijk. Het gevolg: ontslag van het nationale team ‘in een geest van geloof en loyale gehoorzaamheid aan de hiërarchie’; een nieuwe equipe trad aan, gehoorzaam maar zonder ervaring, evenals hun nieuwe aalmoezeniers. Maar de problemen bleven, want het is op deze aarde altijd onmogelijk gebleken het zuiver tijdelijke van het zuiver geestelijke te scheiden zonder brokken te maken. Dat de UNEF die vroeger dreef op de JEC-inbreng, thans nogal communistisch gekleurd is, is te wijten aan dit strakke onderscheid, bevestigden me enkele nationale JEC-prominenten uit de crisisjaren 1956-1957. Voor een gedesincarneerde beweging krijg je geen jongeren meer en dus liep het ledental hard terug, meer nog op de universiteiten dan op de middelbare scholen.
De ontslagen slachtoffers van de jongste crisis zeggen in een verklaring van 6 april - hard en zonder nuances, ze zijn teleurgesteld -: de school is een klasse-school voor bourgeois gebleven en het is noodzakelijk dat de jongeren zoveel mogelijk meewerken om hierin verandering te brengen.
Voor de crisis uitbrak hadden de leiders opnieuw samenwerking gezocht met andere studentengroeperingen, protestanten en communisten, om een gemeenschappelijke actie te voeren. Het episcopaat meende deze activiteit te moeten bezweren met de constitutie over de kerk in de hand, die de nadruk legt op de prioriteit van de evangelisatie.
De besprekingen verliepen uiterst stroef. De bisschoppen, ten onrechte menend dat Henri Naliet, algemeen secretaris, door zijn koppigheid de discussies lam legde, verzochten hem in 1964 heen te gaan zonder uitleg te geven aan zijn teamgenoten. Hij ging en zweeg, maar de spanning steeg, toen voor het jaarprogramma 1965-1966 het thema ‘de huidige taken van de school’ werd gekozen, waarin wordt ingegaan tegen enkele door de regering voorgestelde hervormingen. De meerderheid stemde voor, de aalmoezeniers namen ontslag, in de mening dit programma niet te kunnen onderschrijven vanwege de verantwoordelijkheid die hen door de hiërarchie was toevertrouwd. Mgr. Veuillot weigerde de JEC-mensen te horen, maar stelde de nationale leiding een week later vijf vragen, waarop zij onmiddellijk met ja of neen moesten antwoorden. De vragen hadden betrekking op de organieke band met de hiërarchie, het zich onthouden van syndicale en politieke bemoeienissen, het nastreven door alle menselijke solidariteit heen van het éne doel: een betere expliciete geloofsopenbaring. 28 van de 45 leden antwoordden negatief en werden ontslagen.
Bekende ex-JEC-leiders verklaarden onaangenaam verrast te zijn door deze bisschoppelijke stellingname op een moment dat het concilie nog geen definitieve richting heeft aangegeven over het lekenapostolaat. Van vele zijden werden protestacties ondernomen.
Georges Hourdin, directeur van Informations Catholiques Internationales, (waaraan we een deel van deze gegevens ontlenen), schreef in het nummer van 15 april wellicht de meest evenwichtige analyse en stellingname, een poging tot verzoening, die zowel links als rechts bijval oogstte. Wij moeten, aldus Hourdins betoog, nadenken over de taak van de bisschoppen, nu de collegialiteit op nationaal vlak in werking treedt. Wij moeten respectvol met hen samenwerken,