Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 877]
| |
Ontmoeting met de Orthodoxie
| |
[pagina 878]
| |
hoogte met de westerse theologie en niet het minst met de Scholastiek, is deze ‘school’ een gedurige confrontatie tussen Oost en West op het gehele terrein der theologische wetenschappen. Het is begrijpelijk dat deze ‘school in ballingschap’ meer teruggrijpt naar het verleden dan b.v. die van Athene, welke meer progressief is. Toch mag men daaruit niet besluiten, dat de ramen van deze ‘bibliotheek’ niet open staan. Integendeel, er heerst bij vele professoren in de Diaspora, zoals b.v. bij J. Meyendorff, A. Schmemann, e.a. een nieuwe aanpassing, en het is de vraag in welke mate deze ‘school’ ook beïnvloed zal worden door de nieuwe geest, welke onder de stuwkracht van patriarch Athenagoras in opkomst is. Wanneer wij de opbouw van deze ‘bibliotheek’ beschouwen en haar plaatsen in het licht der Oecumene, komt haar betekenis in de huidige openheid en toenadering ten volle naar voren. Zoals in de bijbelstudies de omschakeling naar de Semitische geest een voorwaarde is geweest voor een betere visie op het geheel der H. Schrift, zo is ook een totaal ander inzicht in de orthodoxe problematiek noodzakelijk, willen wij komen tot een blijvende toenadering. Ook hier ligt immers een totaal andere mentaliteit dan de onze ten grondslag, welke moeilijk in haar juiste schakeringen te peilen is en door de orthodoxen zelf in het kort weergegeven wordt als een tegenstelling tussen genade en recht. De grote westerse schrijvers, op wier leest wij meestal nog ons oordeel schoeien, hebben ongemerkt de oosterse rijkdom in een scholastieke geest verklaard, waardoor vele valse oordelen en misverstanden zijn ontstaan. Door het regelmatig bezoek aan de ‘bibliotheek’ kunnen wij doordringen in deze mentaliteit met haar sterk uiteenlopende opinies (theologoumena) en haar soms vage, subtiele, meer op het gevoel werkende argumentatie. Ook van de kant van de oprichters der ‘bibliotheek’ wordt ernstig gestreefd het wezen der Orthodoxie te benaderen, daarbij duidelijk een onderscheid makend tussen de polemiek en de echte motivering der afscheiding. Kenmerkend is echter de daaruit voortkomende drang naar bronnenstudie en de eerlijke bekentenis, zoals trouwens bij ons, dat vele problemen nog niet voldoende doordacht zijn. Zo krijgt men reeds bij het binnentreden te horen, dat er nog veel ontbreekt; er is b.v. nog geen conciliaire theologie, geen volmaakt uitgebalanceerde ecclesiologie, geen geschiedenis van de theologie der orthodoxe ecclesiologie, geen werk over de betekenis van Rome in de eerste eeuwen, zoals de studie van Battifol van katholieke zijde, etc., etc.. Op het Tweede Vaticaans Concilie horen wij een zelfde klacht; vandaar de noodzakelijkheid tot samenwerking en zeker de verplichting in contact te blijven met de geest en werkzaamheden der Orthodoxie. De ‘bibliotheek’ is geopend en bevat reeds drie delen: N. Afanassieff en N. Koulomzine, professoren van het St.-Sergius-instituut, en J. Meyendorff en A. Schmemann, professoren aan het St.-Wladimir-seminarie, behandelen het primaatschap van Petrus in de orthodoxe Kerk; de voordrachten, aan de Sorbonne in 1945 gegeven door wijlen Wladimir Lossky (1903-1958), professor aan het St.-Sergius-instituut, waren gewijd aan de leer over de aanschouwing van God, terwijl Nikolaas Arseniew uit New-York een aangrijpende beschrijving geeft van de russische vroomheid. De omslag van het eerste volume drukt een prachtige kleurrijke russische pinkster-ikoon af met de apostelen in het Cenakel, in het midden de open ruimte voor Maria of liever voor het leergezag, en onderaan, tegen de donkere | |
[pagina 879]
| |
achtergrond, de kosmos met de twaalf stammen, getekend op een doek. Het is jammer, dat dit initiatief op de volgende werken niet is doorgezet, doch wij begrijpen dat dit hoge onkosten insluit. Daar het onmogelijk is de rijkdom van dit eerste bezit der ‘bibliotheek’ in een eenvoudige recensie weer te geven, achten wij het verantwoord, mede in het belang der Oecumene, de hoofdproblemen van elk der genoemde werken nader te beschouwen om zo tevens de sfeer van deze nieuwe waardevolle ‘bibliotheek’ in te ademen. | |
Het primaatschap van PetrusMet het eerste deel over het primaatschap van Petrus zijn wij onmiddellijk beland in het kernprobleem, dat in scherpe lijnen de tegenstelling tussen Orthodoxie en Rome tekent als tussen begenadiging en rechtsinstituut, en niet minder tussen de orthodoxe eucharistische- en romeinse universele ecclesiologie. Rondom dit laatste thema zijn de vier bijdragen harmonieus gestructureerd, hetzij theologisch, hetzij historisch: 1. Afanassieff, Het herdersambt der Kerk: in liefde de gemeente voorzitten; 2. Koulomzine, De plaats van Petrus in de eerste Kerk; 3. Meyendorff, De H. Petrus, zijn gezag en opvolging in de byzantijnse theologie; 4. Schmemann, Het begrip gezag in de orthodoxe theologie. In zijn goeddoordachte studie breekt Afanassieff een lans voor het herdersambt als een voorrang om in liefde de zelfstandige Kerken voor te zitten. De argumenten tegen het primaatschap komen niet zozeer voort uit een reeds gerijpte orthodoxe leer, dan wel uit het antwoord dat aan Rome, als uit een kerkelijk instinct, gegeven moest worden. Terecht wordt het gezagsprobleem geplaatst in het kader der ecclesiologie, welke Schr. verdeelt in een universele en in een eucharistische. Rondom deze indeling draait heel de uitleg van het boek. De universele ecclesiologie, welke nu overheerst, doch in de eerste Kerk onbekend was, ziet de eenheid der Kerk als een lichaam, een organisme, opgebouwd uit vele delen, ofwel als een eenvoud, dat in vele delen uiteenvalt, doch dat ze ook alle harmonieus samenbindt door het allesbeheersende leergezag, vertegenwoordigd in de bisschop van Rome, wegens de bijzondere plaats van Petrus. Als grondlegger van deze theorie wordt Cyprianus van Carthago genoemd; in de praktijk sterk doorgevoerd sinds keizer Constantijn. Steeds volgens Schr., kan in de structuur van deze universele ecclesiologie het primaatschap op geen enkele grond bestreden worden; het is daarvan de logische conclusie. Daarom is in de universele ecclesiologie het primaatschap een noodzakelijk element, d.i. een op het recht gegronde uitoefening van het gezag door één bisschop over de gehele Kerk, als een eenheid. De R.K. Kerk kent dit primaatschap uitsluitend aan Rome toe, zodat, wanneer Rome het niet bezat, er geen primaatschap zou bestaan; het is dus een dogmatisch princiep. Zonder meer wordt deze universele ecclesiologie door Schr. verworpen als niet bestaande in het Nieuwe Testament en in de eerste Kerk. Voor hem geldt alleen de eucharistische ecclesiologie, waarin elke Kerk (gemeente) een volledige zelfstandigheid is, als zijnde het Lichaam van Christus (1 Kor. 12, 27), de gemeente Gods, waaraan niets toegevoegd kan worden. Waar de volheid der Eucharistie is, daar is ook de volheid der Kerk; de éne voorzitter der Eucharis- | |
[pagina 880]
| |
tie-viering, is ook de enige die de gemeente leidt. Ofschoon volmaakt en volledig in zich zelf, staat elke Kerk toch in contact met de andere, en wel door de band der liefde, waardoor de Kerken de getuigenis van elkander kunnen overnemen, als komend van de wil van God. Deze getuigenis der anderen kan slechts in volle vrijheid door een Kerk worden aanvaard (receptio, consensus), als een getuigenis van de Geest aan de Geest. Er is dus geen gezag van één enkele bisschop over de Kerken, geen heerschappij of primaatschap, doch slechts een voorrang van een Kerk, welke door bijzondere omstandigheden aan de andere zelfstandige plaatselijke Kerken een levendiger getuigenis geeft. Hoe grotere voorrang, hoe groter de liefde, de dienstbaarheid tegenover de andere Kerken moet zijn. Wanneer dan ook de andere Kerken zich tot haar wenden, komen zij niet als voor een rechtbank, doch zij vinden zich zelf in haar terug. In elke Kerk kan de genade deze voorrang bewerken. Deze eucharistische ecclesiologie, reeds beleefd in de Kerk van Jeruzalem, verdween na het concilie van Nicea. Langzaamaan heeft Rome het gezag tot zich getrokken, vooral door het autoritair optreden van paus Victor (189-198) en paus Stefanus (254-257), doch dit primaatschap kan niet met absolute zekerheid bewezen worden uit de brieven van Clemens, Ignatius of Ireneus. In dit betoog vinden wij de ware orthodoxe mentaliteit terug: het primaatschap is gebaseerd op het recht, de voorrang op de genade, welke vrij is in haar uitverkiezing. Schr. merkt tevens op, dat in de Orthodoxie wel de eenheid van het geloof heerst, doch niet die van de liefde; tussen Rome en de Orthodoxie heerst noch de een noch de ander. Nauw aansluitend aan dit zuiver theoretisch referaat, staat de studie van A. Schmemann (no. 4). Schr. herhaalt in grote lijnen de uiteenzetting van Afanassieff over de eucharistische ecclesiologie. Uit de waarde der getuigenis leidt hij verder de betekenis af van de bisschopswijding en van het concilie (synode), om daarna enige uitwassen in de huidige Orthodoxie te kritiseren. De bisschopswijding is geen overdracht van macht op een derde, doch zij is slechts de getuigenis der anderen, uitgedrukt door de handoplegging, dat een bepaalde Kerk de genadegave bezit, d.i. de volheid der Kerk ontvangt, als identiteit met Gods Kerk in tijd en ruimte, en daarmee ook in de apostolische opvolging treedt; de Kerk is immers in de bisschop, en de bisschop in de Kerk. Ofschoon er ook nog geen orthodoxe conciliaire theologie bestaat, geeft Schr. vanuit zijn standpunt een duidelijk inzicht in de betekenis van het concilie. Dit is geen hoogste gezagsorgaan of samenkomst van vertegenwoordigers der Kerken; het is de uitdrukking van de eenheid der Kerk. Vandaar dat het concilie niet spreekt tot de Kerk, doch de Kerk spreekt daar vanuit haar innerlijk, in het bewustzijn van haar katholiciteit. Ook bezit het concilie niet meer macht dan de volheid der plaatselijke gemeente; in hem erkennen en verwezenlijken alle Kerken slechts haar ontologische eenheid, als de éne, heilige, katholieke en apostolische Kerk. Door het concilie kan de Kerk als geheel het meest haar missionaire taak vervullen; in haar verzamelde kracht en hechte eenheid kan de Kerk tegenover de wereld de noodzakelijke en levendige getuigenis van de Blijde Boodschap afleggen. Nicea heeft de normale ontwikkeling van dit concilie-begrip afgesloten, doch ook in de Orthodoxie zelf bestaan afwijkingen in deze leer. Ofschoon de lokale Kerk geheel naar Christus is gekeerd, die alles in allen is, mag zij zich niet in zichzelf opsluiten, zoals dit feitelijk gebeurt in de autocephale Kerken. De auto- | |
[pagina 881]
| |
cephalie, welke in de Orthodoxie sterk overheerst, stelt zich tegenover Rome, doch is praktisch doordrongen van hetzelfde romeinse princiep. De triomf van de universele ecclesiologie in byzantijnse gestalte is ontstaan door de byzantijnse theocratie en het religieus nationalisme, en werd bestendigd door de instelling van de synode endemoesa (blijvende synode) en de patriarchen-mystiek. Tegen dit ‘byzantinisme’ hebben de Slavofielen zich terecht verzet door terug te grijpen naar de eucharistische ecclesiologie. Immers als antwoord op de houding van Rome gelden niet de theorie der vijf zintuigen (pentarchie), de autocephalie, de Sobornost-leer of de synodale structuur, doch uitsluitend het terugvallen op de oudste traditie. De autocephale tendens, zoals zij zich ook sterk in de Diaspora heeft ontwikkeld, is funest voor de Orthodoxie. Immers, zij leidt tot bureaucratie, verlies van gemeenschapszin, regeringsinmenging, macht der leken, die controle willen uitoefenen, tegenstelling tussen clerus en leken; ook ziet zij slechts in de bisschoppen de vertegenwoordigers van volk en clerus, en zij verzwakt in hoge mate de gezamenlijke orthodoxe getuigenis tegenover de andere Kerken. Ook hier ligt voor ons een ontmoetingsterrein, daar de Orthodoxie, gelijk de Kerk van Rome, zich zelf wil herzien. Tussen de twee meer theoretische beschouwingen van Afanassieff en Schmemann zijn twee andere hoofdstukken ingebouwd, welke de eucharistische ecclesiologie meer historisch belichten. De korte studie van Koulomzine situeert de plaats van Petrus in de vroege Kerk te Jeruzalem, buiten Jeruzalem en na zijn vertrek uit deze stad. Petrus bekleedt ongetwijfeld de eerste plaats in het college der apostelen; doch, zoals de Kerk van het Pinksterfeest enig in haar soort is, zo is ook het gezag van Petrus slechts eenmaal geweest. Wanneer de apostelen Jeruzalem verlaten hebben, oefent Petrus een rondtrekkend dienstbetoon uit, daarmee verliest ook Jeruzalem haar getuigenis bij de andere Kerken. Daar het evangelie van Matteus uit Jeruzalem voortkomt, moeten wij alle teksten met betrekking tot de plaats van Petrus uitleggen in verband met zijn tijdelijk verblijf te Jeruzalem, want daarna verliezen wij Petrus, zelfs in de Handelingen, uit het oog. In dit zelfde perspectief wordt ook door Meyendorff op positieve wijze de leer van de byzantijnse theologen van de XIIe tot de XVe eeuw ontleed. Naast verblinde polemiek vindt men bij hem kostbare elementen, des te meer daar deze bronnen ook in de Orthodoxie weinig bekend zijn, omdat de orthodoxen hun argumenten tegen Rome eerder bij de Reformatie zoeken dan in eigen traditie. Hoe interessant deze historische studie ook is, wij kunnen haar slechts in het kort weergeven. De ontwikkeling van het primaatschap, welke in het Oosten bijna niet werd gevolgd, wordt in de Middeleeuwen plotseling voor de orthodoxen een geloofsvraag, vooral door de hervormingen van Gregorius de Grote en de benoeming door Rome van Thomas Morosini tot latijns patriarch van Constantinopel. De theologische bewijzen zijn bijna steeds dezelfde: nl. het geloof van Petrus is de rots waarop elke lokale Kerk is gegrondvest; de paus is derhalve de opvolger van Petrus, wanneer hij in het geloof van Petrus blijft. Steunend op het onderscheid tussen apostolische dienst en bisschopsambt, erkennen zij Petrus niet als bisschop van Rome. Door deze studie wil Schr. dan ook Rome helpen in het terugvinden van de oude tradities. Onze kennismaking met het eerste boek van de bibliotheek moest enigszins uitvoerig zijn, wij ervaren bij ons dezelfde problemen. Onze waardering voor hun ‘theologie’ is dan ook zeer groot, doch telkens ervaren wij ook de oosterse | |
[pagina 882]
| |
mentaliteit, welke positieve gegevens prachtig ontwikkelt, maar er nog meer verzwijgt, b.v. de komst en dood van Petrus te Rome. | |
De aanschouwing van GodHet primaatschap van Petrus en van de paus van Rome is het knelpunt tussen Rome en de Orthodoxie. Na de eerlijke getuigenis der Orthodoxie biedt de ‘bibliotheek’ ons twee werken over de oosterse spiritualiteit om onze ontmoeting aan te moedigen en intiemer te maken. In dit perspectief staan dan ook de lezingen van prof. Wladimir Lossky over de aanschouwing Gods, een onderwerp, dat de oosterse en westerse Kerk steeds bezig heeft gehouden en nog houdt. Schr. was in staat dit probleem zo beknopt en tegelijk zo grondig te behandelen, daar hij de stof ervan reeds rijkelijk bewerkt had in zijn boek De mystieke Theologie der oosterse Kerk. Ofschoon deze voordrachten aan de Sorbonne vanzelfsprekend wat gedrongen zijn, hebben zij het voordeel de grote lijnen te volgen zonder te veel in bijzonderheden te treden. Het gaat hier geenszins om de afgezaagde tegenstelling tussen de oosterse en westerse geest, doch om het karakter zelf van de oosterse spiritualiteit, dat zich uit in talrijke stromingen. In chronologische orde doorloopt Schr. de ontwikkeling van de voornaamste scholen met betrekking tot de beschouwing, het zien van God. Door de haarfijne ontleding van een of ander kenmerkend gezegde weet Lossky de hoofdtendens van een mystieke schrijver te schetsen. Zodoende wijst hij ons de bedding aan van de zuivere stroom, welke vanuit de H. Schrift over Ireneus loopt tot aan Gregorius Palamas. Steeds teruggrijpend naar de leer van de H. Schrift, dat niemand God ooit heeft gezien, staat Ireneus een eschatologische beschouwing voor, d.i. een uiteindelijke volmaakte kennis, waarin het eeuwig licht van de Vader verschijnt in het verheerlijkt Lichaam van Christus om aan de verrezen mens onsterfelijkheid en deelname aan het goddelijk leven te verlenen. Deze oorspronkelijke stroming is vergiftigd geworden door het intellectualisme der Alexandrijnen, met name door Origenes en vooral door Evagrius, die het middelpunt van het geestelijk leven verplaatsten naar de kennis. Ook wordt deze zuivere stroming doorkruist door Macarius' leer over de zintuigelijke ervaring en door het Messalianisme. Van de andere kant wordt telkens geprobeerd in de bedding van Ireneus' leer te blijven, vooral door de Cappadociërs, de Syro-palestijnse Vaders en de ascetische literatuur, welke allen de Godsaanschouwing in de verheerlijkte Christus beklemtonen. Deze aanschouwing is niet te scheiden van de vereniging met de Heilige Drievuldigheid. Uit deze scholen putten de byzantijnse mystieke schrijvers overvloedig hun materiaal, zoals Dionysius, Diadochus van Photice, Maximus de Belijder, Johannes Damascenus en niet het minst Simeon de Nieuwe Theoloog. In de XIVde eeuw wordt van deze verspreide rijkdom door Gregorius Palamas een meesterlijke synthese opgebouwd. Geen wonder dat het Palamisme, evenals het Hesychasme, door Schr. sterk wordt gewaardeerd. In deze overvloed van namen en stromingen ontmoeten wij steeds de pneumatische kracht van de beschouwing in al haar graden, welke hier op aarde reeds haar uitdrukking vindt in de gematigde spiritualiteit van de ervaring der genade. Nu wij in de Bijbel God meer ervaren en in de existentiële filosofie elkander meer ontmoeten als persoon, kunnen wij wellicht gemakkelijker in de | |
[pagina 883]
| |
mentaliteit van deze spiritualiteit doordringen. Ook in de beschouwing gaat het om de gehele mens, om zijn deelname aan Gods liefde, en niet alleen om een kennis. | |
Russische vroomheidNa de studie over het kernprobleem van het primaatschap en de diepgaande bespiegelingen over het meer abstract onderwerp der aanschouwing Gods, biedt de ‘bibliotheek’ ons als een verposende oase een derde volume aan over de Russische spiritualiteit van de hand van Nicolaas Arseniew. Wanneer wij dit deel een pauze noemen, is het geenszins omdat het armer aan inhoud is of minder gedegen bewerkt dan de twee voorgaande studies, doch het is omdat wij hier niet meer leven in een kring van theorieën, doch onmiddellijk in contact staan met het godsdienstige leven van het russische volk, weergegeven door talrijke voorbeelden, indrukwekkende verhalen, pakkende citaten en overvloedige literatuur. Ofschoon ook hier weer de zuivere orthodoxe mentaliteit naar voren komt, vinden wij hier elkander gemakkelijk terug met de gehele westerse spiritualiteit als achtergrond, in de overtuiging van hetzelfde geloof, hartstochtelijk beleefd in de verschillende aspecten en met dezelfde excessen. Met deze doordringende studie doorkruisen wij heel het terrein van de oude russische spiritualiteit. Er wordt weinig gesproken over de huidige toestand in Rusland, ofschoon enige voorbeelden uit de laatste jaren en de inleiding en het slotwoord ons genoeg daarover zeggen. Niet alleen komen wij hier in aanraking met de talrijke godsdienstige uitingen, doch wij dringen geleidelijk door tot in de diepste lagen van de russische ziel. Voorzeker, Schr. beweert geenszins alle verschijnselen en motieven te monopoliseren voor de russische spiritualiteit, doch in het geheel spreekt toch het eigen russisch karakter, zoals in de pelgrimsspiritualiteit, het diep ingrijpend liturgisch leven, de innige verering der ikonen, de oeroude huiselijke tradities met haar strenge voorschriften, de grote eenvoud en hartelijkheid, de oprechte liefde en barmhartigheid voor de armen, ongelukkigen en gevangenen, de beminnaars van het lijden, de verdedigers der gerechtigheid zelfs tegenover de machtigen der aarde, de talrijke kloosters, de monniken, de heiligen, de starzen, de dwazen voor God, de eremieten en bekwame geestelijke leiders. Door deze kennismaking met het rijke russische godsdienstig leven heen, dat soms met zoveel innige overtuiging wordt beschreven, zoekt Schr. steeds de algemene karaktertrekken weer te geven; hij vreest daarbij niet de excessen aan te duiden en ze objectief te beoordelen. Als algemeen karakter van de russische ziel komen naar voren: de drang naar ruimte, het avontuur, met daarbij ook de uitwassen van de pelgrims naar het Absolute, zoals bij Gogol en Tschaadajew; het soms dramatisch spel tussen de hevigste contrasten; tussen matigheid, moreel evenwicht, vrede en de grofste buitensporigheden, tussen zachtmoedigheid en de wreedste barbaarsheid, tussen zware zonden en het innigste berouw en boete. Het meest eigene van de orthodoxe russische volksziel ligt wel in de johanneïsche aanschouwing van de Heerlijkheid van het Mensgeworden Woord. De kracht der verrijzenis-gedachte, de overwinnende doorbraak der eeuwigheid met de daaraan verbonden overtuiging van een noodzakelijke dood aan de oude mens, de zuivering van het hart, de nederigheid, de sobrietas mentis, etc. overstraalt heel het dagelijks leven. | |
[pagina 884]
| |
Hiermee zijn wij reeds gekomen tot de diepzinnige ontleding van de innerlijke wereld der russische heiligen, die de synthese van hun spiritualiteit in Christus vinden. Hun authentieke, onvervalste overgave aan God wordt gekenmerkt door vrede, rust, eenvoud, nederigheid, naastenliefde, doch ook van de andere kant door moed. Diep ligt de liefde tot het kruis in hun leven verankerd, b.v. in het leven van de H.H. Gleb en Boris, alsook de overtuiging van hun zwakheid, kleinheid, onmacht, welke vertolkt wordt door een innerlijk zwijgen en zuiver gebed. Daarnaast staat ook op kenmerkende wijze de inwerking van de H. Geest, de vurigheid, innerlijke vreugde en ontroering, de gave der tranen, sterke ervaring van Gods genade, de nabijheid van het Goddelijke. Zeker, het gaat hier dikwijls om voorbeelden uit het monniksleven, doch het is opmerkelijk dat de meeste verschijnselen van het geestelijk leven zich ook in overvloed bij het gewone, eenvoudige volk vertonen. Het alledaagse leven is tot in vele kleine bijzonderheden doordrongen van het godsdienstige. Hier vinden wij juist de grote invloed van de liturgie in het leven van de eenvoudige mens. De schoonheid der liturgie, in liefde en met intense bewondering beleefd door de biddende, smekende en zingende massa, is een der voornaamste bronnen van het russische nationale bewustzijn; zij is een constituerend element van wat men steeds kan noemen ‘het heilig Rusland’. Geen wonder dan ook, dat de grote russische romanschrijvers en filosofen die de russische ziel hebben willen ontleden, steeds terugvallen op het godsdiensttig leven van het volk in al zijn verschijnselen, of zij gelovig zijn of niet; een studie van de russische mens kan de godsdienstige bronnen niet verwaarlozen. Vandaar dat Schr. ons ook rijkelijk in contact brengt met de werken van Tolstoï, Dostojewski, Uspensky, Kireewsky, Puschkin, Tschekow, Leskow, Chomiakow en vele anderen. Zo is dit werk van Arseniew uitgegroeid tot een ware bibliotheek: wij hebben hier niet alleen een rijke verzameling van gegevens over de aloude russische vroomheid, doch tevens een aansprekende geestelijke lezing, waarin wij de grote thema's van het geestelijk leven voor ons zelf terugvinden. Deze lezing wekt het verlangen op nog dieper door te dringen in deze rijkdom; een overvloedige bibliografie bewijst trouwens dat er stof te over is. Wij hopen dan ook dat de ‘bibliotheek’, vooral op ascetisch gebied, nog vele werken zal publiceren, zoals tractaten over het geestelijk leven, vooral talrijke brieven van geestelijke leiders, b.v. van Theophanes, eremiet van Wyscha, van starez Païssi Welitschkowski, van starez Makarius van Opino, etc. In hun geschriften voelen wij hoe innig wij met elkander verenigd zijn. | |
[pagina *42]
| |
Betje, Aag en Karel
Saar en Keesje Kool liepen op een rijtje naar de kleuter-school | |
[pagina *43]
| |
|