| |
| |
| |
Het communisme van morgen II
Jan P. Schuyf
DE Hongaarse communisten gelden reeds enige tijd als de meest liberale politici van Oost-Europa. Toch slagen zij er soms in de wereld versteld te doen staan met hun vrijzinnigheid. Een van de meest opmerkelijke theorieën werd tijdens een televisie-uitzending in maart van dit jaar verkondigd door Dr. Istvan Szirmai, de voornaamste partij-ideoloog van Hongarije. Hij erkende openlijk, dat de afgelopen twintig jaar voor Hongarije en de overige oosteuropese landen niet succesvol waren geweest. De communisten zouden nu opnieuw moeten beginnen. Daarbij zouden zij zich niet moeten laten leiden door de ervaringen van de Sowjetunie. ‘De Hongaren moeten zelf de weg banen voor het communisme dat in Hongarije moet worden opgebouwd’. Dr. Szirmai brak daarbij tevens een lans voor de samenwerking tussen de marxistische en niet-marxistische wereld. Bovendien wees hij er op, dat de Westerse wereld ook iets had te bieden dat nauw aansloot bij het verlangen naar een klasseloze maatschappij, en dat de marxistische wereld niet mocht schromen dit aanbod te aanvaarden omdat het de communistische levenswijze zou kunnen besmeuren.
Hoewel ook voor het communisme geldt, dat één zwaluw nog geen lente betekent, zijn de opmerkingen van Dr. Szirmai uiterst interessant. Zij ademen nl. dezelfde sfeer die ook bij een aantal marxistische filosofen te bespeuren valt.
In een vorig artikel hebben wij er op gewezen, dat een avantgarde van de communistische wijsgeren begrippen als tolerantie en humaniteit verdedigt, waarbij enkelen van hen zelfs trachten een dogmatisch standpunt te vermijden.
Dit vrijere denken beperkt zich echter niet tot de marxistische filosofie. Ook waar het de problemen van de praktijk van het leven betreft, ontdekt men meer mogelijkheden. Bij een levensbeschouwing als de marxistische is dit trouwens voor de hand liggend. Nergens is de band tussen theorie en praktijk immers zo hecht als hier.
Het zou echter te optimistisch zijn, wanneer men uit deze veranderingen de conclusie zou trekken, dat alle communistische ideologen en politici er met hart en ziel achter staan. De moeilijkheden waarmee de avantgarde te kampen heeft zijn vaak nog zeer groot. Veel nieuwe ideeën worden slechts bij wijze van experiment uitgevoerd, waarbij de partijleiding met een uiterst kritisch en vaak ook angstig oog toeziet. Het communisme van vandaag mag dan al veel van haar scherpe - stalinistische - kanten verloren hebben, in wezen behoort het nog tot de leninistische traditie. Pas wanneer na de destalinisatie ook een deleninisatie zal hebben plaats gevonden, is er binnen de marxistische wereld iets wezenlijk veranderd.
De avantgarde van de marxistische filosofen beroept zich reeds niet meer expliciet op Lenin. Zij trachten weer tot de oerbron van het marxisme terug te keren: Karl Marx zelf. Gewapend met de kritische beginselen van Marx denken zij over de hedendaagse problemen. De avantgarde die zich met de praktijk van het leven bezig houdt gaat op dezelfde wijze te werk. Zij willen de economische, politieke, artistieke en profaanwetenschappelijke problemen oplossen met het begrippen-arsenaal van Marx, waarbij zij veel van de analyse en uitspraken van Marx relativeren. De marxistische beginselen dienen nog slechts als een achtergrond, niet meer als doorslaggevende argumenten.
| |
| |
In zo goed als alle landen van Oost-Europa vinden wij op een of ander gebied een dergelijke avantgarde. Overal vormt deze avantgarde een kleine minderheid, maar het is een groeiende minderheid, die naar onze overtuiging het communisme van morgen bouwt.
| |
Libermanisme of liberalisme
In de Sowjetunie is het vooral de economie die op een nieuwe wijze wordt aangepakt. Verwonderlijk is dat niet, want het gaat niet goed met de Sowjet-russische economie. De levensstandaard moge dan al heel behoorlijk zijn, de economen maken zich toch ernstige zorgen. Zelfs de meer dan royale leningen en schenkingen aan de ontwikkelingslanden kunnen de interne moeilijkheden niet verdoezelen.
Ook in de Sowjetunie is men gaan ontdekken, dat het economische leven steeds ingewikkelder wordt. En waar de traditie hier nog steeds zweert bij de plan-economie, komt men voor onmogelijke situaties te staan. De arbeidstijd die aan planning besteed wordt neemt toe met het kwadraat van de produktie. Dat wil zeggen, dat in 1980 - het jaar, waarin het communisme volgens het nieuwe partijprogram gerealiseerd zal zijn - alle volwassenen een volledige dagtaak bij de planbureaus zullen hebben. Er blijven dan geen werkkrachten meer over om de plannen ook uit te voeren.
Dat zou echter nog tot daar aan toe zijn als de plannen ook maar iets met de werkelijkheid te maken hadden. Maar ook daar hapert het. De Sowjetburger merkt dat bijna dag aan dag, doordat hem een overvloed van goederen wordt aangeboden die hij niet direct nodig heeft, terwijl sommige alledaagse artikelen niet te krijgen zijn. Begin 1964 was er een inventarisoverschot van 2,5 miljard roebel, goederen die de Sowjetburgers niet wensten te kopen, ofwel omdat zij ze niet nodig hadden, ofwel omdat de kwaliteit niet deugde. Want ook in de Sowjetunie begint met de stijgende welvaart de kieskeurigheid van de koper toe te nemen. Zo is daar ook de paradoxale situatie ontstaan, dat er pas werkelijk economische moeilijkheden komen zodra de welvaart aanmerkelijk stijgt.
De Oekraiense hoogleraar Liberman heeft als eerste zijn licht over al deze problemen laten schijnen. Meer dan twee jaar geleden publiceerde hij een artikel in de Prawda, waarin hij een aantal liberaliserende voorstellen deed. De hele planologie moest worden herzien en begrippen als winst en premie moesten hun plaats krijgen in de Sowjeteconomie. Zelden is er in de Sowjetunie zulk een open ideologische strijd gevoerd als naar aanleiding van Libermans stellingen. De partijleiders - met name Chroesjtsjow - hielden zich op de vlakte, maar stonden wel een enkel experiment toe.
Het duurde echter twee jaar voordat de nieuwe richting een groot offensief begon. Een aantal hoogleraren bekritiseerde het bestaande systeem en eiste ingrijpende hervormingen in de geest van Liberman. Zelfs een industrie-koning uit Leningrad, Koelagin, wierp zich als kampioen van de nieuwe richting op door in de Prawda aan de hand van zijn eigen ervaringen een boekje open te doen over de benarde situatie van de economie.
Na twee jaar meldde de geestelijke vader van dit alles, Liberman, zich opnieuw in de Prawda met een artikel ‘Nogmaals over plan, winst en premie’. Hij stelde voor een soort supersowjet op te richten welke de wetten voor een daadwerkelijke hervorming moest voorbereiden.
| |
| |
Het beslissende kenmerk van de economische prestatie van een bedrijf moest volgens Liberman gevormd worden door de winst, een woord dat tot dan toe in de communistische woordenboeken niet voorkwam. Uit de winst moesten de premies worden betaald - in eerste instantie aan de leiders van het bedrijf - volgens het beginsel ‘voor hoge prestaties een hoge beloning’.
Winst en rentabiliteit kunnen natuurlijk alleen maatstaven van de economie zijn wanneer in de plaats van de door de staat vastgestelde prijzen variabele prijzen treden. De prijspolitiek zou dan ook niet meer door de staat moeten worden bepaald maar door de ondernemers. Vandaar ook Libermans leuze: ‘wat in het belang is van de maatschappij - vertegenwoordigd door de staat - is ook in het belang van elke onderneming en haar arbeiders’.
In wezen is dit ook het beginsel van de vrije economie. Verdienen door dienen; uit egoistische motieven altruïstisch handelen. De vrije markt is veel intelligenter dan welk planbureau ook. De markt beveelt en controleert de produktie. Deze wet van de vrije markt - al meer dan twee eeuwen geleden door Adam Smith ontdekt en ook Karl Marx niet onbekend - duikt nu opnieuw op in de marxistische theorie van Liberman.
Maar zowel Liberman als andere revisionisten zijn Sowjetpatriotten. De wortels van het marxisme willen zij niet aantasten, doch zij zoeken slechts een uitweg om de Sowjeteconomie weer uit het slop te halen.
Zij willen ook geen ‘herstel van het kapitalisme’. Een vrije economie is niet noodzakelijk kapitalistisch of monopoolkapitalistisch. Professor Liberman keert zich in zijn artikel dan ook tegen een aantal commentatoren uit het Westen. Hij verwijt hen dat zij zijn theorie als ‘een overgang naar het vrije ondernemerschap’ interpreteren. Deze interpretatie is volgens Liberman onjuist. In de Sowjetunie zou de efficiency van de produktie beter aan de winst afgelezen kunnen worden dan in de kapitalistische landen. Bovendien kan de winst in de Sowjetunie nooit kapitaal worden, omdat niemand voor zijn premies produktie-middelen kan kopen. Tenslotte zou ook de centrale planning niet worden afgeschaft. Het gaat er bij Liberman slechts om ‘de bedrijven te bevrijden van de details van een bekrompen controle’.
Men zou professor Liberman en zijn medestanders onrecht aandoen, wanneer men deze nieuwe theorie als liberalistisch of liberaal zou betitelen. Ook deze revisionisten willen in beginsel vasthouden aan de plan-economie. Het gaat er slechts om de methoden en werkwijzen te veranderen. Zij maken een duidelijk onderscheid tussen de ‘grote’ en de ‘kleine’ planning. De eerste aanvaarden zij, de tweede wordt verworpen. Zij verzetten zich tegen starheid en tegen de inmenging van de autoriteiten waar het gaat om de details van de bedrijfsvoering. Zij wensen de economie met economische beginselen te voeren en willen weer in economische categorieën denken in plaats van in ideologische. Men dient daarbij te bedenken, dat ook een ‘niet-kapitalistische’, marxistische economie recht van bestaan heeft, mits het werkelijke economie blijft.
Deze nieuwe zienswijze van Liberman heeft niet alleen grote betekenis voor de hervorming van de Sowjetrussische economie. Er is ook een ideologische implicatie. Enige tientallen jaren lang heeft er in de Sowjetunie geen economische wetenschap bestaan. De ‘economen’ moesten zich er toe beperken de traditionele zinnen van Marx en vooral van Lenin over te schrijven. Nu blijkt de economie een wedergeboorte te beleven. De economische waarheid wordt niet meer afgemeten aan de citaten van Lenin, maar aan de realiteit. En men
| |
| |
gaat er zelfs toe over te erkennen dat iets waar kan zijn ondanks het feit dat het niet van Lenin stamt.
In feite betekent dit alles een verdere consequentie van de destalinisatie. Het vrije denken, of liever nog: het rekening houden met de werkelijkheid, krijgt nieuwe kansen. Men mag echter niet vergeten dat die werkelijkheid een Sowjetrussische werkelijkheid is, dat wil zeggen een realiteit die door 48 jaar communisme wordt bepaald. Het vrije denken van Liberman blijft dan ook op zijn minst binnen het raam van het marxisme, wat men hem overigens moeilijk kan verwijten. Hij wil immers de Sowjeteconomie tot ontwikkeling brengen en moet daarbij noodzakelijk zowel wat zijn denken als wat zijn mogelijkheden betreft binnen de marxistische grenzen blijven. Doch binnen deze grenzen is hij bereid om van een aantal dogma's af te stappen.
Zijn huidige invloed heeft Liberman zonder enige twijfel mede te danken aan het feit, dat de economische situatie van zijn land inderdaad in een impasse verkeert. Doch men kan niet ontkennen, dat de vrijmoedigheid waarmee Liberman en de zijnen kunnen spreken, er een teken van zijn dat ook in de hoogste kringen van de Sowjetrussische communistische partij het gevoelen doorbreekt, dat men bereid moet zijn om dogmatische standpunten op te geven.
| |
Het monopolie van de waarheid
Meer dan elders in de communistische wereld wordt er in Joegoslavië gestreden voor een vrijheid van denken. Wie het politieke, culturele en economische leven van dit land overziet moet inderdaad erkennen, dat op zijn minst de laatste twee levensgebieden een grote mate van vrijheid kennen. Moeilijkheden zoals zich bij het geval Djilas en onlangs bij het geval Mihajlov hebben voorgedaan, zijn zeer zeldzaam. Zij moeten bovendien eerder verklaard worden door buitenlandse bindingen dan door innerlijke overtuiging.
Ondanks de grote mate van vrijheid waarover de Joegoslaven zich verheugen, is er ook hier een ideologische strijd gaande tussen een behoudsgezinde en een progressieve groepering. Het gaat daarbij vooral om sociologische en educatieve kwesties, m.a.w. over de vraag: hoe moet het maatschappelijk leven binnen de grenzen van ons systeem worden geconstitueerd en op welke wijze kunnen wij bij de vorming van de socialistische mens de humanistische beginselen waarborgen. Voor de Joegoslavische communisten is juist de educatieve opdracht van groot belang, (cfr. mijn artikel ‘Communisme en democratie: een Joegoslavisch experiment’ in Streven, februari, 1965).
De discussie over deze problemen is na afloop van het achtste congres van de ‘Bond van Communisten van Joegoslavië’ weer hervat. Een van de meest interessante bijdragen is een artikel dat in Knjizevne Novine (De literaire krant) van 6 maart verscheen. De schrijfster, Zagorka Pesic-Golubovic, verdedigt zich hierin tegen de aanvallen welke zij van de conservatieve, dogmatische zijde te verduren heeft. Haar standpunt wordt reeds duidelijk vertolkt door de titel van het artikel: ‘Meningsverschillen of de pretenties op een ideologisch monopolie’.
De schrijfster verwijt de dogmatisten dat zij in naam van een alleenzaligmakende interpretatie van het marxisme alle andere interpretaties afdoen als ‘een niet begrijpen van het wezen van het socialisme’. Zij ontkent, dat haar ideeën - die door een belangrijke avantgarde in Joegoslavië gedeeld worden - een
| |
| |
‘utopische kritiek op de bestaande (socialistische) maatschappij’ of een ‘abstract humanisme’ vormen. Zij wenst slechts dat de socialistische beginselen geconfronteerd worden met een verdiept humanistisch standpunt. In concreto komt dat neer op een drietal wensen.
1. De relatie tussen kapitalisme en socialisme dient gedefinieerd te worden met betrekking tot de veranderingen die hebben plaats gevonden, in het kapitalisme en in de hedendaagse wereld, en met betrekking tot de nieuwe problemen waarvoor de mensheid en de mens momenteel staat, waarbij dan des te krachtiger de voordelen van het socialistische systeem als humanistische verbondenheid onderstreept zouden kunnen worden.
2. Er dient duidelijker te worden vastgesteld welke de beginselen zijn volgens welke het proces van de politieke en economische bevrijding permanent begeleid zal worden door het tot stand komen van nieuwe intermenselijke verhoudingen in de maatschappelijke sfeer en door de realisering van nieuwe hogere menselijke behoeften in de persoonlijke sfeer.
3. Het zelfbestuur van het werkende volk als vorm van politieke emancipatie mag niet in een machtsstrijd ontaarden of in een plaatselijk bureaucratisme.
Deze drie punten benadrukken elk op een andere wijze de noodzakelijkheid van een humanistische georiënteerdheid. Dat de emancipatie van de mens, het bevrijden van de vervreemding, ook volgens Karl Marx een totale emancipatie moest zijn, beargumenteert de schrijfster met enkele citaten van Marx. ‘De mens is geen abstract wezen, dat buiten de wereld hokt. De mens, dat is de menselijke wereld, de menselijke staat, de menselijke maatschappij’. Naar aanleiding van deze en andere teksten van Marx vermag de schrijfster dan ook niet te begrijpen waarom het utopisch zou zijn de doelstellingen van het socialisme zodanig te formuleren, dat ze ver boven de politieke en economische bevrijding van de vervreemding uitgaan. Zowel in theorie als in praktijk moeten de humanistische beginselen worden ontwikkeld: dat wil zeggen een herwaardering van de menselijke persoon, van de menselijke arbeid en van de menselijke noden.
In het verleden ontbraken de politieke en economische voorwaarden om deze humanistische ideeën tot ontwikkeling te laten komen. Momenteel kan men daar echter niet meer aan voorbij gaan. Wat gisteren niet mogelijk was, kan vandaag al geprobeerd worden en zal morgen zelfs noodzakelijk zijn.
De schrijfster benadrukt dan ook, dat alleen een levend marxisme de moeite waard is. Iedere monopolisering van de marxistische waarheid leidt tot verstarring en dogmatisme. En juist daardoor wordt het marxisme onvruchtbaar.
In dit opzicht heeft de schrijfster in ieder geval enkele passages uit het Programma van de Bond van Communisten van Joegoslavië bij de hand die haar in het gelijk schijnen te stellen. ‘Het marxisme is niet een voor eens en altijd vastgelegde leer, noch een dogmatisch systeem. Het is een theorie van het maatschappelijk proces, dat zich ontwikkelt via elkander opvolgende historische fasen’.
Terecht beschouwt de schrijfster dit als een ruimschoots voldoende argument om ieder ideologisch monopolie af te wijzen. ‘Het verplicht ons dat we niet toestaan dat het marxisme ontaardt in een steriel dogma en dat het gaat dienen als een rechtvaardiging van anti-humanistische doelstellingen’.
In ons vorige artikel (‘Het communisme van morgen I’ in Streven, april 1965) kwamen wij tot de conclusie, dat het Poolse marxisme haar leninistische
| |
| |
trekken had verloren. Het standpunt van het alleenzaligmakende dogma was verlaten Kolakowski's filosofie was niet meer de enig mogelijke, maar een ‘filosofie onder andere’.
Deze zelfde gedachte vindt men ook terug bij de Joegoslavische avantgarde. Deze is wel minder wijsgerig geïnteresseerd dan de Poolse avantgarde, maar waar het de praktische vormgeving van de maatschappij betreft, stelt zij zich op hetzelfde standpunt. Juist de idee van de demonopolisering van de waarheid staat hier centraal. Natuurlijk is men er nog wel van overtuigd, dat de socialistische maatschappij een betere vorm is, maar men voegt daar dan toch vaak aan toe ‘voor Joegoslavië’. Men erkent zelfs, dat voor bepaalde landen een gematigd kapitalisme niet uit den boze behoeft te zijn.
Zo is in de Joegoslavische visie de marxistische maatschappij ook een ‘maatschappij onder andere’. In feite betekent dit overigens slechts een consequente doorvoering van de idee van de vreedzame coëxistentie, het vreedzaam naast elkaar bestaan van verschillende maatschappelijke systemen.
| |
Marxistische tolerantie
Begrippen als ‘vreedzame coëxistentie’ en ‘tolerantie’ zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. De afgelopen jaren hebben de verschillende communistische partijen elk op hun eigen manier benadrukt dat zij tot zulk een tolerantie bereid waren. In Hongarije heeft Kadar zijn oorspronkelijke leuze ‘Wie niet voor mij is, is tegen mij’ veranderd in ‘Wie niet tegen mij is, is voor mij’. Deze ommekeer heeft niet alleen de rust in zijn land doen terugkeren, maar ook bij voorbeeld onderhandelingen met het Vatikaan mogelijk gemaakt. In Polen wijzen de communisten er voortdurend op dat een samenwerking tussen hen en de katholieken gewenst en noodzakelijk is. Dat voorbeeld wordt momenteel ook in Tsjechoslowakije gevolgd.
Deze tolerante houding werd het meest expliciet geformuleerd in het zogenaamde ‘Testament van Togliatti’. Deze inmiddels overleden leider van de Italiaanse communisten hield in zijn laatste geschrift een vurig pleidooi voor principiële tolerantie, zowel waar het de communisten onderling betrof (zelfs ten aanzien van de Chinese communisten), als ook met betrekking tot andersdenkenden (in concreto noemde hij met name katholieke groeperingen). Toch kan men zich afvragen of al deze bewijzen van tolerantie en toenadering niet eerder uit de nood dan uit een wezenlijk marxistische overtuiging geboren zijn.
Deze twijfel is niet zo vreemd, wanneer men bedenkt, dat zij ook gerezen is ten aanzien van de christelijke tolerantie. Evenals het marxisme kent ook het christendom een aantal zekerheden waarvan het niet kan afstappen. En waar het christendom geïnstitutionaliseerd wordt (bij voorbeeld in de katholieke kerk) bevindt het zich in dezelfde positie als het geïnstitutionaliseerde marxisme: het bezit een onaantastbaar dogma, dat vrijwel iedere tolerantie uitsluit.
De ontwikkelingen binnen de Kerk wijzen echter uit, dat er wel degelijk een tolerantie mogelijk is, die dan evenwel ten koste komt van de zekerheid waarmee men altijd het dogma beleden heeft. Dat daarmee echter nog niet de waarheid staat of valt blijkt uit de werken van vele moderne theologen. De tolerantie verdiept de waarheid juist.
Eenzelfde proces speelt zich ook binnen, het marxisme af. En evenals bij de Kerk begint het ook hier van onder af, met andere woorden door degenen die niet zo nauw bij de institutionalisering betrokken zijn. Hun invloed op het
| |
| |
apparaat is er echter niet geringer om, al kan het lang duren voor die invloed uiteindelijk de top heeft bereikt.
In alle communistische landen bestaan op het moment kleine groeperingen, die wij niet zonder reden een avantgarde hebben genoemd. Zij hebben nog geen onmiddellijke invloed. Het zal beslist nog enige tijd duren voordat professor Liberman ook de partijleiders voor zijn economische visie zal hebben gewonnen. Filosofen als Kolakowski en Schaff hebben voorlopig nog geen invloed op de politieke besluiten van Gomulka. Avantgardisten als Zagorka Pesic-Golubovic zullen vooralsnog niet kunnen bereiken, dat alle Joegoslavische ideologen hun interpretatie van het marxisme zullen relativeren.
Het belangrijke van deze avantgarde is echter, dat zij persoonlijk overtuigd is van de noodzaak van een tolerantie, dat zij met verwijzing naar de ondogmatische houding van Marx iedere dogmatisme veroordelen, en dat zij zich tenslotte opwerpen als verdedigers van menselijke waarden.
Er is echter ook nog een andere overweging. Het geïnstitutionaliseerde marxisme zelf, de partij en de partijleiding, begint langzamerhand overal in te zien, dat een zekere tolerante houding onvermijdelijk is. Nu de revolutie ver in het verleden ligt en de verschillende communistische landen tot een zekere stabilisering zijn geraakt, wordt de partij dagelijks geconfronteerd met de mens. De communisten hebben ontdekt dat er talloze mensen zijn die om de een of andere of om zeer vele redenen geen communist wensen te zijn, maar die zich wel willen inspannen om een rustig dagelijks leven te leiden, om naar vermogen iets bij te dragen tot de algemene welvaart, zelfs tot de wereldvrede. Filosofische en ideologische strubbelingen maken de verhoudingen er niet beter op. De redelijkheid - die men ook bij de partijleiders moet veronderstellen - eist dus een zekere soepelheid, zeker ook waar het de jongere generaties betreft. Dat de jeugd niet gemakkelijk enthousiast kan worden voor onaantastbare en veelal abstracte dogma's, ontdekken de communistische ideologen evenzeer als de katholieke theologen. Voor een levend, humaan marxisme kan men deze jeugd echter op dezelfde wijze winnen als voor een levend, humaan christendom.
Daarom moet echter ook de partijleiding zich wel soepel tonen ten aanzien van het marxistische dogma. Een zekere mate van tolerantie is onvermijdelijk. Men moet meer ruimte laten voor een vrij denken, zoal niet van harte, dan toch door de nood van het moment gedwongen.
Toch blijft dan nog de vraag staan, of er binnen het marxisme wezenlijk van tolerantie sprake kan zijn. De avantgardisten menen dat dit inderdaad het geval is, en zij verkondigen dat luid. De partijfunctionarissen durven dit op het ogenblik niet openlijk meer te ontkennen, maar zij bevestigen het evenmin. Het verleden heeft aangetoond hoe intolerant het communisme zijn kan, en hoe deze intolerantie zelfs tot dogma werd verheven. Zou deze intolerantie inhaerent zijn aan het marxisme? In ieder geval wel aan het stalinisme en vermoedelijk toch ook aan het leninisme. Degenen die weer tot de bronnen van het marxisme terug gekeerd zijn, bewijzen echter, dat een marxistische tolerantie niet absoluut onmogelijk is.
| |
Perspectief van het communisme
De veranderingen in de communistische wereld worden vooral gekenmerkt door een soepeler houding ten opzichte van het marxistische dogma. Dit heeft ongetwijfeld ook een soort ‘geestelijk revival’ van het communisme met zich
| |
| |
mee gebracht. Hieruit resulteerde weer een grote belangstelling voor het communisme van de kant van niet-marxisten, met name van christenen.
Het is dan ook niet verwonderlijk, dat vele communisten momenteel gunstige kansen zien voor hun systeem. Volgens Radowski, hoofdredacteur van het Poolse weekblad Polityka, is de belangrijkste ontwikkeling binnen het wereldcommunisme niet het conflict tussen Moskou en Peking, maar de politieke en ideologische opleving van de communistische partijen in de kapitalistische landen. Hij wijst op de vruchtbare contacten met sociaaldemocraten in West-europa, met name Frankrijk, op de groeiende invloed der Skandinavische communisten en op de verkiezingssuccessen in Italië.
Ook andere berichten wekken de indruk, dat het wereldcommunisme weer goede mogelijkheden ziet in West-europa. Het laatste nummer van het in Praag verschijnende Vraagstukken van vrede en socialisme is aan dit vraagstuk gewijd. De Italiaan Sereni wijst in dit nummer bij voorbeeld op de zichtbare versterking van het staatsmonopolie, terwijl de arbeiders sterker worden uitgebuit. Het is duidelijk, dat de communistische verwachtingen voor West-europa vooral zijn geïnspireerd door de successen in Italië. Vandaar dat men weer toenadering zoek tot andere ‘progressieve’ partijen. In dezelfde aflevering van Vraagstukken van vrede en socialisme schrijft de Oostenrijkse communist Fürnberg dat in de toekomst na een communistische revolutie het éénpartij systeem geen regel meer zal zijn. Uit deze en soortgelijke uitlatingen van communistische zijde kan men zeer zeker opmaken dat alle toenaderingspogingen in zekere zin zijn terug te voeren tot het klassieke marxistische beginsel van de wereldrevolutie, zij het dat men deze revolutie op vreedzamer wijze denkt te voeren dan in het verleden.
Maar er is ook nog een andere reden waarom de communistische leiders toenadering zoeken tot andere ‘progressieve groeperingen’. De ideologische onzekerheid in het eigen kamp en het optreden van de avantgardisten met hun vaak gewaagde revisie van het marxisme hebben de politici doen beseffen dat het communisme tientallen jaren lang in een intellectuele isolatie heeft geleefd. Een toenadering tot andere progressieve krachten kan de communisten uit hun isolement halen. Zelfs de Nederlandse communisten blijken daar niet blind voor te zijn, getuige het feit dat zij onlangs een symposion hielden over onderwerpen als ‘Communisme en democratie’ en ‘Communisme en christendom’.
Dat alles bewijst dat de communisten hun expansieve ideeën beslist niet hebben opgegeven. Zij hebben echter kennelijk wel begrepen, dat een gematigde koers en een zekere mate van tolerantie, anti-dogmatisme en humanisme meer sympathisanten trekken dan het stalinisme met zijn starheid vermocht.
| |
Het communisme van morgen
Men kan zich afvragen of dit alles op een gunstige ontwikkeling wijst. Velen zullen er van overtuigd zijn, dat een communisme, ontdaan van haar uitwassen en bekleed met een soort humaniteit, eigenlijk nog veel gevaarlijker is dan een communisme dat hard toeslaat en zich onverzoenlijk toont.
Voor die vrees is wel enige reden. Maar zij houdt toch te weinig rekening met een onomstotelijk feit. Bij een confrontatie van het communisme met andere ‘progressieve richtingen’ (waaronder door de communisten ook het katholicisme van Paus Johannes wordt gerekend) gaat de invloed in beide richtingen. Dat het communisme niet ongevoelig is voor invloeden van buiten heeft de ontwikkeling van de laatste jaren bewezen. In dit zowel als in het vorige artikel hebben
| |
| |
wij een aantal facetten van die ontwikkeling aangewezen. Dat de begrippen humanisme en tolerantie opnieuw iets zijn gaan betekenen bij marxistische denkers en ideologen, is beslist voor een groot deel aan niet-marxistische invloeden te danken.
Zelfs wanneer men oog heeft voor de downs welke na iedere up in het communisme volgen, kan men toch duidelijk een stijgende lijn in de ontwikkeling onderscheiden. Waar het Europa betreft, kan men de gang van deze ontwikkeling zelfs geografisch bepalen. Over het algemeen worden de nieuwe ideeën binnen het communisme het eerst in Frankrijk en Italië ontwikkeld. Daarna dringen zij door tot Centraal-europa, in eerste instantie in Polen en Joegoslavië. Vervolgens winnen zij ook terrein in de overige satellietstaten, om tenslotte zelfs heel voorzichtig en met mate in de Sowjetunie te worden opgenomen.
Natuurlijk zijn er uitzonderingen op dit proces. Maar sinds Moskou niet meer het centrum van het wereldcommunisme vormt, verloopt de grote lijn der ontwikkeling als hierboven geschetst.
Wanneer men dat voor ogen houdt, kan men ook beslist optimistisch zijn over de gestalte van het communisme van morgen. De positieve waarden van enkele marxistische ideeën van het ogenblik leven zeer sterk onder Franse en Italiaanse communisten. Het zijn deze positieve waarden waarmee ook de niet-marxisten zich kunnen verenigen.
De trend van humanistische en tolerante ideeën - verband houdend met een afwijzen van het dogmatisme - blijkt zich door te zetten en gaat steeds meer terreinen van het leven omvatten. Het is niet irreëel te verwachten dat dit ook de kenmerken zullen zijn van het communisme van morgen.
De veranderingen welke de laatste jaren in Oost-europa plaats vinden worden vaak ook als een ‘verburgerlijking’ geïnterpreteerd. Dat lijkt ons niet juist. De wens is hier vermoedelijk de vader van de gedachte. Een verburgerlijkt communisme zou immers ontegenzeggelijk minder gevaar vormen voor de niet-communistische wereld.
Liever dan van verburgerlijking willen wij hier echter van een werkelijk revival spreken. Daarin staat het communisme trouwens niet alleen. Ook het christendom in haar vele schakeringen en ook het hindoeisme kennen momenteel een sterk revival. Dit herlevingsproces omvat momenteel de hele wereld, en het is niet verwonderlijk dat ook het communisme daar een deel van mee krijgt. Doch juist waar dit revival van het communisme evenals het christelijk revival meer aandacht krijgt voor de humaniteit, wordt het communisme er wel ‘minder gevaarlijk’ om. Minder krachtig wordt het er echter niet door. Integendeel. Iedere herleving wekt juist kracht op.
Het communisme van morgen zal dan ook die trekken vertonen welke de marxistische avantgarde nu reeds voorstaat. De ideeën van humaniteit, tolerantie en anti-dogmatisme zullen langzaam groeien, tot zij niet meer alleen het bezit zijn van een avantgarde, maar van allen die zich communist noemen. Met het leninisme heeft dit communisme dan niet veel meer van doen, want dit predikte juist vaak de onverzoenlijkheid. Zoals het stalinisme is gevallen, kan echter ook het leninisme vallen. Het revival van het marxisme zal dan een feit zijn. En pas dan kan men van een reële mogelijkheid tot vreedzame coëxistentie spreken. De geschiedenis zal het moeten uitwijzen. Maar de tekenen van dit ogenblik verwijzen bijzonder duidelijk naar die toekomst.
|
|