| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
West-Duitsland, Egypte en Israël
EEN van de pijlers, waarop de West-Duitse buitenlandse politiek steunt, is de zgn. Hallstein-doctrine; zij werd ontwikkeld door prof. Hallstein, nu voorzitter van de commissie van de E.E.G., en stelt, dat Bonn geen diplomatieke betrekkingen kan onderhouden met landen, die de D.D.R. erkennen. Op deze regel werd één uitzondering gemaakt n.l. voor Rusland. Tot nu toe was Bonn er nog altijd in geslaagd om de D.D.R. te isoleren; de enige keer, dat de West-Duitse regering het dreigement om de diplomatieke betrekkingen te zullen verbreken heeft moeten waar maken, is geweest in 1957, toen Joego-Slavië Oost-Duitsland erkende. Nu echter lijkt iets dergelijks op groter schaal te gaan gebeuren n.a.v. het optreden van de Egyptische president Nasser.
In het kader van handelsbesprekingen tussen Egypte en de D.D.R. in Caïro, die reeds begin januari van dit jaar waren begonnen en die geleid hadden tot een belangrijk Oost-Duits crediet voor de voltooiing van het tweede Egyptische vijfjarenplan, nodigde Nasser de Oost-Duitse partijleider Ulbricht uit tot een bezoek aan Caïro en dreigde hij tevens de D.D.R. te erkennen, als Bonn de wapenleveranties aan Israël niet zou staken. Tot deze wapenleveranties zou zijn besloten in een geheime overeenkomst daterende uit 1960 tussen Adenauer en Strauss enerzijds en Ben Goerion anderzijds, die door Erhard in 1964 hernieuwd werd en in oktober '64 plotseling bekend werd; deze overeenkomsten gingen niet gepaard met een diplomatieke erkenning van Israël door de West-Duitse Bondsrepubliek, om hierdoor niet de betrekkingen tussen Bonn en de Arabische staten te vertroebelen. Nu zwichtte Erhard echter voor de chantage van Nasser en besloot de wapenleveranties aan Israël stop te zetten in de hoop dat dan het bezoek van Ulbricht niet zou doorgaan. Deze berekening bleek fout te zijn; in Caïro liet men de Oost-Duitser rustig komen en ontving men hem met alle eerbetoon, aan een staatshoofd verschuldigd. Wat Erhard had kunnen voorzien gebeurde: in Jeruzalem was men woedend over het stopzetten van de wapenleveranties en kon men weinig begrip opbrengen voor het plotseling gevonden motief, dat Bonn geen wapens wilde leveren aan landen in spanningsgebieden. Een West-Duits aanbod om aan Israël niet-militaire goederen te leveren in plaats van de eerder beloofde wapenen werd dan ook verontwaardigd van de hand gewezen.
Erhard heeft zich hiermee in een uiterst vervelende positie gemaneuvreerd; hij heeft indirect Ulbricht aan een mooie overwinning geholpen; zou hij nl. zijn dreigement volvoeren om alle economische hulp aan Egypte stop te zetten, dan verwerft Ulbricht als gevolg daarvan de diplomatieke erkenning door Egypte, zoals Nasser reeds heeft aangekondigd; met dezelfde plannen lopen bovendien Algerije en Jordanië rond, hetgeen Ulbrichts overwinning nog groter zou maken. De verslechtering van de verstandhouding met Israël verzwakt Bonns positie in de gehele wereld, waar men juist van West-Duitsland een meer tegemoetkomende houding tegen Israël had verwacht in verband met het Hitleriaanse optreden tegen de Joden. Het begint er op te lijken, dat Ade- | |
| |
nauer gelijk krijgt, die steeds van mening is geweest, dat Erhard een goed econoom, maar een slecht diplomaat was.
| |
Vietnam
In ons vorig overzicht wezen wij reeds op de reis van de Russische premier, Kosygin, naar het Verre Oosten en Zuid-Oost-Azië en de moeilijkheden, die daarmee samenhingen. Zou er een poging worden gedaan om toenadering te bewerken tussen Moskou en Peking? Of wilde de Sovjet-Unie haar positie in Zuid-Oost-Azië, die door Chroesjtsjow verwaarloosd was, herstellen met als gevolg een verscherping van de tegenstelling tussen beide communistische grootmachten? Zou de Russische inmenging in Zuid-Oost-Azië een doorbreking van de politiek van vreedzame coëxistentie betekenen of moest er meer waarde worden gehecht aan de Moskouse verklaringen omtrent de voortzetting van deze politiek, zoals zou kunnen blijken uit het positieve antwoord op de door president Johnson in zijn op 4 januari gehouden rede over de ‘State of the Union’ gedane uitnodiging aan de nieuwe Sovjetleiders voor een bezoek aan de Verenigde Staten? Vragen, die ook nu nog niet beantwoord zijn.
Na een kort bezoek aan Peking arriveerde Kosygin op 6 februari in Hanoi voor een bezoek van 4 dagen aan Noord-Vietnam. Diezelfde dag deed de Vietcong vanuit Noord-Vietnam een grote aanval op Amerikaanse bases in Zuid-Vietnam, hetgeen een scherpe reactie van de Verenigde Staten uitlokte in de vorm van bombardementen op bases in Noord-Vietnam. De Verenigde Staten handhaafden hierbij hun eerder ingenomen standpunt, dat het niet hun bedoeling was de oorlog uit te breiden tot Noord-Vietnam, maar dat zij zich verplicht voelden te reageren op provocaties en tevens de vrijheid van Zuid-Vietnam te verdedigen. Algemeen was men van oordeel, dat het initiatief tot dit optreden van de Vietcong in Peking lag; men wilde daar óf laten zien, dat Washington wel degelijk een papieren tijger was en niet dorst terug te slaan, hetgeen de positie van Peking zou versterken en indruk op Moskou zou maken, óf, indien de Verenigde Staten wel zouden terugslaan, Moskou dwingen partij te kiezen voor Noord-Vietnam.
Uitgaande van de laatste veronderstelling is het o.i. best mogelijk, dat het initiatief tot de actie gelegen was bij Ho Tsjih-minh in Hanoi. Door de afwezigheid van Moskou in Zuid-Oost-Azië is dit gebied praktisch geheel binnen de invloedssfeer van Peking komen te liggen; het is de vraag of dit erg strookt met het nationalisme van de Noord-Vietnamese leider, daar van een onafhankelijk Vietnam weinig zou overblijven als Peking zijn invloed zou blijven behouden. Er zou Ho Tsjih-minh wel eens alles aan kunnen gelegen zijn om Moskou in Zuid-Oost-Azië binnen te halen als tegenwicht tegen communistisch China. Als hij hierbij ook gedacht heeft aan daadwerkelijke deelname van Rusland aan de oorlog in Vietnam, heeft hij zijn verwachtingen te hoog gesteld, maar wel heeft hij bereikt, dat het zich nu meer dan misschien aanvankelijk de bedoeling der Russische leiders was, met deze aangelegenheid zal moeten bezig houden.
De reactie van Moskou en Peking op het optreden van de Verenigde Staten was zoals verwacht werd: veel heftige woorden, beloften van steun aan Hanoi, maar uiteindelijk weinig daden. Moskou wil om Vietnam geen oorlog met de Verenigde Staten ontketenen en Peking is economisch en militair op dit ogenblik niet in staat het tegen de Verenigde Staten om welke reden dan ook op te
| |
| |
nemen. Het blijft natuurlijk mogelijk, dat de gebeurtenissen hier alle partijen uit de hand lopen en het conflict zich zal uitbreiden, maar voorshands geloven wij dit nog niet.
Een andere vraag is hoe er een einde moet komen aan de hier bestaande moeilijkheden. De Verenigde Staten blijven Zuid-Vietnam steunen in zijn strijd voor de vrijheid. Maar wie wordt er in Zuid-Vietnam nu eigenlijk gesteund? In Saigon heerst een permanente chaos en in februari heeft er weer een nieuwe staatsgreep plaats gehad, weer gericht tegen Nguyen Khan; deze mislukte, maar hiervan hebben nu andere groeperingen gebruik gemaakt met als resultaat, dat Khan toch weggepromoveerd werd en de macht kwam te liggen in handen van generaal Minh, van wie men zegt, dat hij voor alle groeperingen aanvaardbaar zou zijn. Laten wij het hopen. Steeds meer wint de overtuiging veld, dat er aan de hele Vietnamese kwestie slechts door onderhandelingen een einde kan gemaakt worden. Hierop werd reeds lang aangedrongen door generaal de Gaulle, die nu steun heeft gekregen van Oe Thant, de secretaris-generaal der Verenigde Naties, en van de Indiase premier, Shastri. Het ligt in de bedoeling van de Gaulle om te komen tot een hervatting van de conferentie van Génève van 1954 over Achter-Indië en ook Moskou heeft zich hiermee akkoord verklaard. De Verenigde Staten stellen zich echter nu nog op het standpunt, dat er eerst een einde moet komen aan de agressie tegen Zuid-Vietnam voor er sprake van kan zijn, dat men aan de conferentietafel plaats neemt. De publieke opinie komt daartegenover steeds krachtiger op voor onderhandelingen en men beroept zich daarbij op een uitspraak van wijlen president Kennedy, dat de Verenigde Staten nooit uit vrees moeten onderhandelen, maar ook nooit bevreesd moeten zijn om te onderhandelen.
Als mogelijk gevolg van de verscherping van de toestand in Vietnam zag men een toenadering tussen Moskou en Peking en dus het bijleggen van de gedurende de laatste jaren openbaar geworden geschillen. Inmiddels is gebleken, dat hiervan nog niet veel is terecht gekomen. Albanese kranten doen weer min of meer regelmatige aanvallen op het Sovjet-standpunt en in de maand februari zijn ook Chinese kranten overgegaan tot publicatie van voor de Sovjet-Unie weinig vriendschappelijke artikelen. Verder was het Albanese voorstel in de Algemene Vergadering der Verenigde Naties om de werkzaamheden op normale voet te hervatten in plaats van op reces te gaan tot 1 september - een voorstel, dat een krachtmeting moest uitlokken tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in verband met de achterstallige betalingen van de laatste - niet alleen een Chinese zet tegen de Verenigde Naties, maar tevens bedoeld om beide grote mogendheden in ernstige moeilijkheden te brengen. Een derde blijk van het voortbestaan van de tegenstellingen tussen Moskou en Peking is het bijeenkomen op 1 maart van de internationale communistische conferentie, die indertijd reeds door Chroesjtsjow was bijeengeroepen tegen 15 december. Onmiddellijk na de val van de Russische partijleider wist Tsjoe En-Lai tijdens zijn bezoek aan Moskou te bewerken, dat de conferentie werd uitgesteld. Het is waarschijnlijk, dat bij de bezoeken van Kosygin in Peking - nl. voor en na zijn bezoek aan Hanoi - geprobeerd is de conferentie opnieuw uit te stellen, maar Peking is hier niet in geslaagd. Nu zijn er van de 26 uitgenodigde communistische partijen slechts negentien in Moskou aanwezig en ontbreken er natuurlijk China en alle parten die de Chinese zijde hebben gekozen of moesten kiezen. Er zal nu niet meer geprobeerd worden na een behandeling van de
| |
| |
Russisch-Chinese meningsverschillen over de Marxistisch-Leninistische leer te komen tot een veroordeling van de Chinese opvattingen, maar er zou nu moeten plaats hebben een vriendschappelijke, openhartige bespreking van alle problemen zonder dat men tot een definitieve uitspraak zou willen komen. Ondanks het ontbreken van China c.s. zouden er voor Moskou toch wel eens harde noten kunnen worden gekraakt door bv. de Italiaanse delegatie.
| |
Nederlands kabinetscrisis
In Nederland is men ietwat onverwacht - en misschien ook onbedoeld - in een kabinetscrisis verzeild geraakt. De onmiddellijke aanleiding is eigenlijk niet bekend; het is nl. niet tot een krachtmeting tussen kabinet en volksvertegenwoordiging gekomen, maar tijdens de laatste week van februari gehouden kabinetszittingen over het te voeren radio- en televisie-beleid lagen de standpunten binnen het kabinet blijkbaar zo ver uit elkaar, dat het onmogelijk was om op tijd, d.i. voor 1 maart, zoals de minister van O.K.W., mr. Bot, aan de Kamer had toegezegd, met een regeringsvoorstel te komen. Voorzover men uit de voorgeschiedenis kan achterhalen gaat het in grote trekken over de vraag of als er nieuwe zendgemachtigden zullen optreden - en hiervoor zijn reeds aanvragen ingediend - deze verplicht zullen zijn tot samenwerking met de bestaande omroepverenigingen in een overkoepelend orgaan. Volgens de V.V.D. en een aantal C.H.U.-ministers zou dit laatste niet het geval moeten zijn, hetgeen voor de K.V.P. onaanvaardbaar zou zijn geweest. In hoeverre er binnen het kabinet geprobeerd is tot compromissen te komen is onbekend en wij kunnen ons indenken, dat prof. Vondeling, fractieleider van de oppositionele P.v.d.A., zich op het formele standpunt stelde moeilijk een advies aan Hare Majesteit te kunnen uitbrengen, wanneer hij niet beter op de hoogte was van de situatie, zoals die zich had ontwikkeld. Van de andere kant is een debat over deze kwestie tussen een demissionair kabinet en de Kamer ook onmogelijk en Vondelings pogingen om het kabinet uit zijn tent te lokken moesten daarom op een mislukking uitlopen.
Men vraagt zich in en buiten Nederland af of deze kwestie zo belangrijk was dat er een regeringscrisis door moest ontstaan en wij geloven, dat de meerderheid bereid is om hierop ontkennend te antwoorden. Een tweede vraag is: bestaat er binnen de verschillende fracties homogeniteit ten aanzien van dit vraagstuk? Wij menen, dat dit niet het geval is. En tenslotte: weegt bij het bepalen van de standpunten binnen elke fractie niet te zwaar het oordeel van die leden die tevens voorname functies bekleden in de bestaande omroepverenigingen? Prof. Vondeling schijnt voor de P.v.d.A. een scheiding te willen tussen partij, N.V.V. en VARA. Iets dergelijks zouden ook de andere politieke partijen moeten doen. Zelfs de schijn van verwarring tussen algemeen belang en groepsbelang zou men moeten vermijden.
Men zit nu met de moeilijkheid een oplossing voor de huidige crisis te vinden. Uiteenvallen van de huidige samenwerking en herstel van het samengaan van K.V.P. en P.v.d.A.? Inzake radio en televisie schijnen de standpunten van beide partijen wel paralel te lopen, maar ten aanzien van vele andere punten helemaal niet en de oude eis van de P.v.d.A., nl. samenwerking op een precies omschreven program, zou op zijn minst een lange kabinetscrisis veroorzaken en dan nog een wankele basis voor een regering vormen. Herstel van de
| |
| |
basis der zo juist afgetreden regering? Waarom was het aftreden dan eigenlijk nodig? Wie zal er beginnen met iets toe te geven? De V.V.D. zegt een oplossing te zoeken, maar geen water in de wijn te willen doen. Als alle anderen hetzelfde doen, schieten wij hard op. Wij maken te veel principes en zijn te weinig praktisch; men zal rekening moeten houden met wat in een gegeven situatie mogelijk is. De voorzitter van de K.V.P.-fractie in de Tweede Kamer, de heer Schmelzer, heeft nu van Hare Majesteit de opdracht gekregen om als informateur na te gaan of inzake radio en televisie toch geen overeenstemming binnen het kabinet Marijnen mogelijk is. Laten wij hopen, dat hij spoedig succes heeft.
5-3-'65
J. Oomes
| |
België
Spreiding Universitair Onderwijs
Het wetsontwerp inzake de hervorming van het universitaire onderwijs is in de Senaat de eerste cyclus van de wetgevende procedure ingegaan. Het is nog te vroeg om iets te voorspellen over de afloop. Veel tijd voor parlementaire debatten blijft er vóór de verkiezingen niet meer over. Algemeen acht men het onmogelijk dat het ontwerp nog tijdig afgewerkt kan worden.
Ook over de algemene strekking van het ontwerp kunnen we nog niet veel definitiefs zeggen. In hoofdzaak wil Minister Janne een zekere spreiding van het universitaire onderwijs bereiken, in die zin dat Leuven een universitaire kern zou mogen oprichten te Kortrijk. De andere vrije universiteit, die van Brussel, zou geen initiatief nemen dat daarmee te vergelijken is, maar de volledige uitbouw van de Nederlandstalige faculteiten, naast de Franstalige, zou een vorm van interne ‘verruiming’ zijn die opweegt tegen de expansie van Leuven in het Westvlaamse. Aan de faculteiten van St.-Ignatius te Antwerpen zou de nieuwe wet een vastere basis en een ruimer statuut geven; ook de bestaande rijksinstellingen te Antwerpen - de Rijkshandelshogeschool, het Instituut voor Tropische Geneeskunde, enz. - zouden een nieuw statuut en meer samenhang krijgen, in afwachting dat over enkele jaren verticale en horizontale uitbreiding mogelijk wordt. Te Bergen zou in dezelfde zin een staatsinitiatief uitgewerkt worden.
Er is veel verzet tegen dit ontwerp, o.m. vanwege de twee Rijksuniversiteiten, die van het project alleen maar ruimere financiële middelen kunnen verwachten. De Rijksuniversiteit te Gent ziet niet graag een universitair centrum ontstaan in Kortrijk. Luik protesteert mee, gedeeltelijk uit solidariteit met Gent. Ook uit syndicaal georganiseerde studentenmilieus komt verzet los. De kritiek op Minister Janne's plannen is zo heterogeen, dat het moeilijk is nu reeds te voorzien welke wending het wetsontwerp nog zal nemen.
| |
‘Kleine incivieken’
Een groep Vlaamse C.V.P.-ers was er vier jaar geleden in geslaagd, in de regeringsverklaring een belofte te doen opnemen betreffende de pensioenen en de schadevergoeding aan ‘kleine incivieken’. Zij wilden in werkelijkheid slechts
| |
| |
de gevolgen corrigeren die voor een aantal (soms niet eens veroordeelde) ‘kleine incivieken’ ontstaan waren op het gebied van de vergoeding van oorlogsschade en van hun wettelijke aanspraken op een ambtelijk pensioen. Meer bepaald werd daarbij gedacht aan de zogenaamde ‘lijsten van de auditeurs’, waarop tienduizenden personen geplaatst werden zonder enig vonnis, alleen maar door een eigenmachtige beslissing van een krijgsauditeur. Het was een totaal onwettige procedure, die volgens de Belgische wetgeving niet eens bestaan kon.
De Belgische Socialistische Partij heeft de opzet van een aantal Vlaamse C.V.P.-ers zo doelmatig gedwarsboomd, dat de thans bijna afgewerkte wet praktisch weinig verlichting zal betekenen voor de ‘kleine incivieken’. Een veroordeling, ook licht ook, is voldoende om hen uit te sluiten van het dan nog betrekkelijke rechtsherstel dat in de wet vervat is. Alleen voor de veroordeelden uit de Oostkantons werden de oorspronkelijke bedoelingen van de wet nagenoeg geheel gerealiseerd, maar de toestanden die na 1945 in die streken ontstaan zijn, waren dan ook zo erg, dat er wel iéts moest gedaan worden om althans enkele essentiële kenmerken van een rechtsstaat min of meer te herstellen.
Het debat over deze moreel en juridisch belangrijke vraagstukken stond meestal niet op een heel hoog peil en werd daarenboven ontsierd door manifestaties van zogenaamde verzetslieden die blijkbaar al lang het contact verloren hebben met de zedelijke en menselijke beginselen die aan het verzet zijn zin en zijn inhoud gegeven hebben, althans in hoofde van diegenen die er werkelijk bij betrokken zijn geweest en die geweten hebben welke de inzet was. Het wordt moeilijk nog te geloven dat er in België ooit nog iets afdoends kan gedaan worden tegen de gerechtsvervalsingen die na 1944 schering en inslag zijn geweest. De Vlaamse C.V.P.-ers, die in deze aangelegenheid geen parlementaire overwinning konden behalen, wordt thans reeds hun gebrek aan vasthoudendheid verweten. Zij stonden echter in hun eigen partij bloot aan een zware druk en waarschijnlijk hebben zij ongelijk niet duidelijk bekend te maken op welk bitter verzet ze stoten in eigen rangen. De socialistische regeringspartner daarentegen maakt van de onverzoenbaarheid een electoraal wapen, dat nog in lengte van jaren dienst zal moeten doen.
| |
Verkiezingssfeer
Veel wetgevende arbeid zal er nu niet meer verricht kunnen worden en zelfs voor grondige uiteenzettingen over de grondwetsherziening en haar betekenis lijkt de tijd nu niet meer gunstig. De verkiezingen zijn al te dicht bij en er wordt ijverig gewerkt aan de voorbereiding van de kandidatenlijsten.
Gedurende verschillende weken bestond er een crisistoestand in de Brusselse afdeling van de Volksunie, in zulke mate dat de vraag gesteld werd of de tot voor kort nog zeer gunstig geachte electorale kansen van deze partij er niet door in het gedrang zijn gekomen. Ideologisch werden de spanningen voorgesteld als een geschil tussen de progressistisch-links-georiënteerde vleugel en de meer ‘rechts’ gerichte vleugel, die het houdt bij de traditionele opvattingen van het Vlaams-nationalisme. Na vele verwarde episodes is de strijd nu uitgelopen op een definitieve scheiding (in zo ver men in zulke aangelegenheden van definitief kan spreken) tussen de ‘progressisten’ en de Volksunie, wat de veronder- | |
| |
stelling voedsel geeft dat er bij de verkiezingen meer dan één specifiek Vlaamse lijst zal worden ingediend.
Een pre-electorale sfeer vindt men ook in de verschillende sociale spanningen die de jongste weken en dagen tot uiting kwamen. Op vele plaatsen in het land hadden betogingen van boeren plaats, al dan niet goedgekeurd door de Belgische Boerenbond. Daarnaast waren er ook sociale spanningen te constateren in enkele industrieën, terwijl de arbeidsvrede nog niet hersteld is in de haven van Antwerpen. De oorzaken van deze conflicten hebben geen direct verband met de aanstaande verkiezingen, maar de hele sfeer is nu toch labieler geworden en van een regering in de laatste weken van haar bestaan kan men geen krachtige leiding meer verwachten.
| |
Schelde-Rijnverbinding
In de laatste maanden van haar bestaan heeft de regering Lefèvre dan toch nog een opmerkelijke verwezenlijking op haar actief kunnen schrijven: de goedkeuring door de Senaat van het Belgisch-Nederlands verdrag inzake een nieuwe Schelde-Rijnverbinding. De Kamer had dit belangrijke verdrag vroeger al goedgekeurd.
Voor de Nederlanders en de Vlamingen is het verloop van de parlementaire werkzaamheden dikwijls ergerlijk traag geweest en de opwerpingen van Waalse zijde hebben het geduld van Minister Fayat, aan wie het succesvolle verloop in hoge mate te danken was, zwaar op de proef gesteld. Het verdrag heeft tenslotte aan alle aanvallen weerstaan, maar tevens is gebleken dat Benelux in werkelijkheid nog altijd niet de krachtige stimulans is die het in de bedoeling van Nederlanders en Vlamingen zou moeten zijn. Er is in België nog te veel overgebleven van een bekrompen staatsnationalisme dat een eeuw lang een overheersend element van de Belgische politiek geweest is.
Voor de toekomst van de haven van Antwerpen is de nieuwe Schelde-Rijnverbinding van grote betekenis. Voortaan zal een gemeenschappelijke Belgisch-Nederlandse behandeling van de vraagstukken inzake de Scheldebedding echter nog meer noodzakelijk zijn dan thans. Het is ondenkbaar dat de twee landen in dezen elk afzonderlijk een politiek zouden uitstippelen. Hier is een aardrijkskundige factor in het spel die, naast nog andere krachten, aan de samenwerking in de Benelux een nieuwe actualiteit verleent. Het Waalse landsgedeelte is echter nog altijd gekant tegen deze oriëntering van het buitenlandse beleid. In het debat over het nieuwe Belgisch-Nederlandse verdrag werd men opnieuw gewaar in welke sfeer het in 1830 tot de scheuring der Nederlanden gekomen is, en hoe vreemd de Waalse krachten staan tegenover de Vlaamse gemeenschap en haar eigen levenssfeer en levensbelangen, zowel op materieel als op geestelijk gebied.
Op buitenlands politiek gebied was er verder niet zo heel veel te signaleren, tenzij dan het feit dat de Poolse Minister van Buitenlandse Zaken Rapacki een tegenbezoek bracht aan zijn collega Spaak, die vroeger al in Polen was geweest. In dergelijke omstandigheden beseft men echter steeds hoe gering de invloed is die een klein land als België op de internationale politiek kan uitoefenen. Het enige internationale verband waarin België zich met kans op slagen kan doen gelden, is de Europese Economische Gemeenschap. Daarnaast zijn er enkel nog afzonderlijke internationale vraagstukken waarin Brussel tengevolge van histo- | |
| |
rische omstandigheden nauwer betrokken is, in de eerste plaats dan de heroriëntering van onze ex-kolonie in Afrika. Over deze kwesties zijn er deze maand geen belangrijke nieuwe feiten te melden.
| |
Financieel programma
De C.V.P. is tot nog toe de enige partij die uitvoerige teksten verspreid heeft om haar verkiezingsprogramma te verduidelijken. In een viertal brochures werd een soort repertorium geboden van alle actuele problemen in de politieke, intellectuele en sociaal-economische sfeer. Een wellicht té heterogene staalkaart van problemen en desiderata, die later echter zal beschouwd worden als een tijdsdocument.
Er komen te veel punten in voor om ze hier allemaal te analyseren. Slechts bij één ervan willen we even stilstaan. Er worden ingrijpende wijzigingen voorgesteld in de financiële wetgeving, o.m. wat betreft de vennootschappen en de beurzen. Om meer eenheid te verkrijgen tussen het departement van financiën en dat van de parastatale instellingen, wordt de oprichting voorgesteld van een bestendige raad der parastatalen, ter vervanging van het losse verband waarin ze thans gevat zijn en dat geen operatieve waarde heeft. Er worden middelen gezocht om het contact te herstellen tussen het spaarwezen en de kapitaalmarkt. De wens wordt uitgedrukt dat het bedrijfsleven zich opnieuw in ruimere mate eigen middelen zou kunnen aanschaffen, en dat niet langer te veel gewerkt wordt met bank- of andere kredieten op korte of halflange termijn, die thans in de balansen van vele ondernemingen een verkeerde verhouding onder elkaar hebben.
Op andere plaatsen komen teksten voor die de voorbode zouden kunnen zijn van een grotere concentratie van de beurzen in België, wellicht van de afschaffing der beurzen van Luik en Gent, en ook van Antwerpen, ten gunste van Brussel, waarvan men dan hoopt een Europese beurs van betekenis te maken, wat ze thans zeker niet is. Ook zou er aangestuurd worden op een bevordering van beleggingsdepots, die geacht worden een gunstige beleggingsfiguur te zijn voor kleine spaarders. Hiertegenover staat dan het gevaar dat de beleggingsdepots het op de beurs te verhandelen papier nog schaarser zullen maken dan het nu al is. Hier ligt zeker een der oorzaken van de loomheid der Belgische beurzen.
Of deze schetsen van een verkiezingsprogramma belangrijke elementen zullen zijn van het programma der toekomstige regeringen, weet vooralsnog niemand. Maar ze zijn toch karakteristiek voor de oriëntering der geesten in de grootste partij van het land.
12-3-1965
H. de Bruyne
|
|