| |
| |
| |
Recente Engelse pocket-uitgaven
W. Peters S.J.
HET is ongeveer dertig jaren geleden dat de uitgever Lane zijn fris oranje-getinte goedkope ‘pocketbooks’ op de markt bracht, beter misschien in de vele Woolworth winkels de mensen voor zes pennies toewierp. En hij heeft dit initiatief van de eerste te zijn nimmer laten varen, nimmer uit handen willen geven. Hij kan meer dan honderd concurrenten hebben, maar hij blijft aan de kop gaan zowel wat getallen betreft van nieuwe uitgaven, als wat betreft de veelomvattendheid van inhoud en vooral de durf en fantasie waarmee zijn boekenfonds op hoog peil wordt gehouden. Natuurlijk is het boek van zes pennies uit de boekenwinkels verdwenen en menigmaal is de prijs een shilling of drie ver te boven gegaan, maar de koper kan er altijd zeker van zijn dat de prijs van zes of zeven shilling of hoger zeer wel besteed is. Dit zal iedereen beamen die zich de vier deeltjes aanschaft van Trevelyan's Illustrated English Social History (ieder deeltje 8 sh. 6 d.). Het werk zelf, dat uit het jaar 1942 dateert, moet klassiek genoemd worden, en het is een studie die niet alleen de Anglist onmisbaar is, maar iedere ontwikkelde mens zal boeien. We geven de ondertitel der verschillende deeltjes: 1. ‘Chaucer's England and the early Tudors, with 180 illustrations, selected by Ruth Wright’; 2. ‘The age of Shakespeare and the Stuart period, with 139 illustrations, selected’ enz.; 3. ‘The eighteenth century, with 147 illustrations’, en 4. ‘The nineteenth century, with 153 illustrations’. Het aantal pagina's is iedere keer ruim drie honderd, en ieder deeltje sluit met een index en een korte beschrijving van de herkomst der illustraties en vaak een schets van de geschiedenis van het afgebeelde. Het papier, de bladspiegel, de letter, de illustraties, zij zijn allen van superieure kwaliteit, een dergelijke uitgave waardig.
Blijvende aandacht verdienen twee andere series van goedkopere uitgaven, omdat het jammer zou zijn indien men deze alleen als voor de student in de Engelse letterkunde van belang zou beschouwen. Writers and their Work, uitgegeven door Longmans in samenwerking met The British Council en The National Book League, nadert nu snel zijn honderdtachtigste deeltje. Het net wordt ver uitgeworpen; de serie bestrijkt het gehele terrein van Engelse literatoren, terwijl een enkele keer een soort dwarssectie als onderwerp wordt genomen. In de jongste uitgaven worden besproken Robert Southey door G. Carnall, John Webster door Ian Scott, Sir Walter Ralegh door Agnes Latham, Collins door O. Doughty, John Gay door O. Warner, en John Ford door C. Leech, Thomas More geschreven - natuurlijk - door E.E. Reynolds, terwijl Langland's Piers Plowman door N. Coghill wordt behandeld. Tot het tweede type behoren boeken als The Detective Story in England door J. Symons, The English Short Story door T. Beachcroft, English Travellers in the Near East door R. Fedden, War Poets: 1914-1918 en Poets of the 1939-1945 War, door resp. E. Blunden en R. Currey; de jongste additie hier is Three Women Diarists, verzorgd door Margaret Willy. De drie vrouwen zijn Celia Fiennes die in 1662 werd geboren en in 1741 stierf, en van wie wij te voren nog nimmer hadden gehoord, Dorothy Wordsworth en Katherine Mansfield. De uitgaven zijn uitstekend als een eerste oriëntatie, en zijn ook als zodanig bedoeld, zoals blijkt uit de compositie van deze schetsen: een korte levensbeschrijving wordt gevolgd
| |
| |
door een behandeling van de geschriften met kritische waardering hiervan terwijl een bibliografie het boekje sluit (ieder deeltje bevat ongeveer veertig pagina's; 2 sh. 6 d.). Twee maal zo duur en drie maal zo lang zijn de uitgaven in de serie Writers and Critics (Oliver and Boyd, Edinburgh and London). Prijs en lengte van een boek zijn natuurlijk wel de allerslechtste maatstaf om het te beoordelen en te waarderen. In dit geval zijn deze twee wel erg misleidend. Hun bijzondere verdienste is dat zij voornamelijk moderne auteurs tot onderwerp hebben, en als regel ook vele zakelijke gegevens verschaffen zowel omtrent het leven als het schrijven van deze literatoren, die voor een juist begrip van de mens en de schrijver van belang zijn, gegevens die men anders vaak moeizaam van links en rechts bijeen moet schrapen. De vier jongste uitgaven bespreken Auden (door Barbara Everett), Beckett (door R. Coe), Evelyn Waugh (door M. Bradbury) en Angus Wilson (door J. Halio). De kritische waarde van deze deeltjes alsook van andere, reeds verschenen, loopt nog al uiteen, en is soms teleurstellend; destijds lieten we ons ongunstig uit over hetgeen D. Pryce-Jones omtrent Graham Greene te vertellen had; de kritische waardering van Waugh en van Angus Wilson kunnen ons deze keer maar weinig bekoren. Mogelijk dat we onze eisen te hoog stellen waar het hier immers gaat om een inleiding meer dan om een kritisch oordeel.
Ons nog even bewegend op het gebied van de Engelse letteren lazen we met gemengde gevoelens Selected Essays, een keuze van W.H. Auden uit eigen werk (Faber, 7 sh. 6 d.). De opstellen over Othello, Shylock, Robert Frost, Dickens, D.H. Lawrence en Ibsen zijn natuurlijk het lezen waard; in zijn essays van meer beschouwende aard ontmoeten we een zekere ontgoocheling en zelfs cynisme dat onplezierig aandoet, soms ook onecht klinkt, en dat we graag op rekening schuiven van de jonge Auden: helaas heeft hij de gekozen essays niet gedateerd. Vanzelfsprekend krijgt Auden een belangrijke plaats in Poetry in the Thirties, een Penguin Book door Robin Skelton ingeleid en samengesteld (5 sh.). Tesamen met de drie andere leden van het toentertijd beroemde of beruchte quartet, te weten C. Day Lewis, Stephen Spender en Louis MacNeice, eist hij bijna een derde van de in deze bundel opgenomen gedichten voor zich op. De samensteller heeft getracht de gedichten naar hun thema te rangschikken; de basis is hierbij meer vernuftig dan overtuigend.
Ofschoon wij ons als regel onthouden van het vermelden en bespreken van romans in goedkope uitgaven verschenen, zullen lezers bij tijd en wijlen dankbaar zijn wanneer hun aandacht op bepaalde uitgaven, om welke reden dan ook, wordt gevestigd. Zo werd J.D. Salinger's Franny and Zooey gepubliceerd door Penguin Books (2 sh. 6 d.) hetgeen doet vermoeden dat in de nabije toekomst diens Raise high the roofbeam, carpenters ook in goedkope uitgave zal verschijnen. Met The Old Men at the Zoo (Penguin; 5 sh.), dat drie jaar geleden gepubliceerd werd, voltooit zich de pocket-uitgave van Angus Wilson's romans. Een heerlijk boek is William Saroyan's Little Children (Faber; 6 sh. 6 d.), een verzameling korte verhalen over kinderen: men zij echter op zijn hoede, de kinderen zijn niet zo jong als de titel aangeeft. Saroyan is wat men noemt ‘an old hand’, en genoemde verhalen dateren uit de jaren dertig, uit de tijd dat John Updike in hetzelfde Amerika geboren werd. Zijn naam is de laatste jaren naar voren gekomen, en het is met hoop en spanning dat men zich aan het lezen zet van een jong auteur die door anderen hoog wordt aangeslagen. Nu Rabbit, Run als Penguin book verschenen is (4 sh.), hebben we ons aan
| |
| |
het lezen gezet, maar zowel thema als vorm zullen de lezer maar weinig bevredigen. Het thema wordt aangeduid in de titel, zodra men zich realiseert dat Rabbit een eigennaam is van een pas getrouwde knaap van zesentwintig. Met opzet spreken we van knaap, en niet van man, en geen wonder dat hij wegloopt voor de harde realiteit van het leven: m.a.w. het thema van de hopeloos onvolgroeide man ligt ten grondslag aan deze roman. Dit is geen nieuw thema, en de roman herinnerde herhaaldelijk aan dingen die we al meer tegengekomen waren in moderne fictie. Naar de vorm en dictie is het rauw, hortend en stotend, oneffen en dit alles natuurlijk met opzet; de kwestie blijft dat kunst juist bestaat in het verbergen van het kunstige: ars est celare artem. Dit geldt nog meer van de trilogie van Anthony Burgess, wiens geromantiseerd verhaal over Shakespeare's liefdesleven wij onlangs in dit tijdschrift bespraken. De drie delen zijn getiteld: ‘Time for a tiger’, ‘The enemy in the blanket’, en ‘Beds in the east’ (Pan books; 7 sh. 6 d.). Het verhaal speelt zich af in Malaya en periodiek werden wij herinnerd aan Gods Geuzen, om dan tegelijkertijd te ontdekken dat Jan de Hartogs boek van een veel hogere klasse is.
We willen nog even terugkomen op de hierboven even vermelde Angus Wilson. Mercury books heeft een goedkope uitgave (7 sh. 6 d.) verzorgd van een inleidende studie op de romans van Emile Zola. Wie de wordingsgeschiedenis gelezen heeft van Wilsons eigen romans zoals hij hiervan zelf verhaalt in The Wild Garden or Speaking of Writing, zal weinig verbaasd staan wanneer hij in dit boek over Zola dezelfde preoccupatie tegenkomt met psychische gecompliceerdheden die alleen een roman zouden verklaren. Ook in deze opstellen valt het ons weer op hoe moeizaam Wilson schrijft, ofschoon men zou verwachten dat het thema van Zola's schrijversbestaan zich leende tot wat eenvoudiger stijl en heldere dictie.
Deze sectie moge besloten worden met vermelding van een waardevolle collectie essays van Helen Gardner, getiteld The Business of Criticism (Oxford; 5 sh.). Voor de literaire student geven de eerste drie opstellen of lezingen een zakelijk sobere uiteenzetting van ‘the profession of a critic’, die doortrokken is van gezond verstand en een ‘no nonsense’ houding; het tweede drietal lezingen draagt als titel ‘the limits of literary criticism’; de titel is wat misleidend omdat de schrijfster zich voornamelijk bezig houdt met de toepassing van de beginselen der literaire kritiek op de Bijbel.
We zullen slechts een viertal boeken vermelden van godsdienstige inhoud, stuk voor stuk van bijzonder gehalte. De bekende Oxford Professor Zaehner voegt aan het groots opgezette seriewerk ‘Fact and Faith Books’ van Burns and Oates toe een bevattelijke studie over de vier wereldgodsdiensten, te weten Christendom, Islam en de godsdiensten die we direct associëren met India en China en Japan (The Catholic Church and World Religions; 9 s. 6 d.). De Cambridge Professor David Knowles geeft een goedkope editie van zijn The English Mystical Tradition (Cardinal Books, Burns and Oates; 10 sh. 6 d.). Destijds bij het eerste verschijnen in 1961 bespraken we deze verzameling opstellen, waarvan de meesten tot onderwerp hebben een der grote mystici uit de latere Engelse Middeleeuwen, zoals Richard Rolle, Walter Hilton, Juliana of Norwich, Margery Kempe, terwijl Augustine Baker een beetje een nakomertje is in dit gezelschap. Het boek is van een voortreffelijke eenvoud.
Het derde boek is The Church of England (Penguin; 4 sh. 6 d.). De Anglikaanse Kerk staat de laatste jaren erg in het nieuws, maar deze studie, indien
| |
| |
dit woord hier gebezigd mag worden, werd door een complete buitenstaander geschreven, door een niet-christen zelfs. Paul Ferris is journalist; misschien is het juister te zeggen dat hij zich toelegt op reportage. Hij heeft hierbij moeite noch reizen gespaard en geeft ons zijn ervaringen bij het bekijken van deze kerk zoals zij zich toont in stad en dorp, bij bisschoppen en de eenvoudige clergé, in statistieken en officiële documenten, niet het minst in onderlinge wrijvingen en botsingen. Het is een boek dat degene die zich interesseert voor het wel en wee van de Engelse Staatskerk niet ongelezen mag laten. Zijn laatste kritiek zal wel zijn dat het een zeer verdienstelijk werk is, maar dat de moed van de journalist-rapporteur niet geëvenaard wordt door inzicht in wat veel meer is dan een club of instituut.
Dit gebrek aan diepte-visie op een kerk valt aanstonds op wanneer men er bij leest, Preparing for the Ministry of the 1970s, waaraan hebben meegewerkt H. Herklots, J. Whyte and R. Sharp, respectievelijk een kanunnik in de Staatskerk, een dominee uit de (presbyteriaanse) kerk van Schotland en een methodist (S.C.M. Press; 7 sh. 6 d.). De drie opstellen zijn van zeer ongelijke lengte; de Staatskerk krijgt negentig pagina's toegemeten, de kerk van Schotland twintig, terwijl de Vrije Kerken aan dertig bladzijden toekomen. Gezien zoveel hedendaagse problemen niet zo zeer die van een of andere christengemeenschap zijn, maar veeleer in allernauwst verband staan met het christenzijn zelf in de Westerse maatschappij, zal de katholieke lezer herhaaldelijk zich zelf vrij persoonlijk aangesproken weten, en zal hij zeer geïnteresseerd kennis nemen van de wijze waarop men zich in andere kerken bezig houdt om in de nabije toekomst tot een effectief brengen van de blijde boodschap te komen. De bittere toon die men in eigen vaderland maar al te veel beluistert in geschriften die over vernieuwing en aanpassing van de Kerk handelen, ontbreekt hier gelukkig; hetgeen het betoog een sereniteit geeft die veel meer vruchten draagt dan onrustig geschrijf elders.
Van de Engelse Kerk naar de Engelse Staat is op papier slechts een enkele stap. Een hoogst nuttig boek lijkt ons Government and Parliament, a survey from the inside (Oxford; 10 sh. 6 d.). De insider die aan het woord is, is de beroemde Labour-man Herbert Morrison, vele jaren lid van het Parliament, en minister zowel in het oorlogskabinet van Churchill, als in de na-oorlogse kabinetten van Attlee. Wie precies wil weten wat nu een chief whip is en wat zijn taak, welke de verhouding is tussen house of commons en house of Lords, hoe het er op een kabinet-meeting aan toe gaat, hoe een wet tot stand komt, wat question hour is, enz. enz. vindt het antwoord in dit boek van bijna vier honderd vrij dicht bedrukte bladzijden; hij wordt hierbij geholpen door een volledige index. Een leraar die zijn leerlingen meer bijbrengt dan alleen maar grammatica en woordenkennis, met misschien nog wat summiere literatuurgeschiedenis, zal moeilijk buiten dit boek kunnen.
Grote verwachtingen koesterden wij toen wij Rebirth of Britain in handen kregen (Pan books; 5 sh.). Gebeurtenissen der laatste maanden als het plotseling verhogen van de rentevoet en het al even plotseling verhogen van de invoerrechten, maatregelen van een nieuw Labour-bewind, suggereren iets van ‘de zaken eens degelijk aanpakken’, van een hergeboorte. Een boekje over rebirth neem je dan vanzelf in hand. We werden teleurgesteld. Het bevat een achttiental opstellen die allen economisch van inhoud zijn, en allen door beroepseconomen geschreven. Ze veronderstellen een lezer die behoorlijk op de
| |
| |
hoogte is van economische beginselen. We geloven echter niet dat er van hergeboorte van Engeland sprake zal zijn wanneer de hele zaak economisch wordt uitgezuiverd. Tenzij men hieronder ook verstaat dat er in Engeland eenvoudig harder gewerkt moet worden.
Komen we ten slotte tot enkele pockets die niet onder een speciale groep worden ondergebracht maar het vermelden zeker waard zijn, ook al zal zich slechts een gespecialiseerde groep voor de uitgave interesseren. In Great Composers geeft Gervase Hughes vijfendertig schetsjes van grote componisten, van Palestrina tot Strauss, een gemiddelde van zeven bladzijden voor iedere componist. Men zal zeggen dat de gegevens in iedere encyclopedie te vinden zijn; dit is waar, maar lezing van een schets uit dit boek met daarna of ervoor een artikel over dezelfde componist in een encyclopedie doet het hemelsbreed verschil direct uitkomen. Het is een goed boek om in de buurt van radio- of televisietoestel, of platencollectie te hebben (Pan; 3 sh. 6 d.). Een andere uitstekende Pan uitgave is getiteld The Treasures of Time (5 sh.); de ondertitel maakt duidelijk hoe verrassend van inhoud deze uitgave is: ‘Firsthand accounts by famous archaeologists of their work in the Near East’. De geschiedenis van opgravingen kan hier uit eerste hand vernomen worden; men wordt er onwillekeurig veel meer bij betrokken dan wanneer men leest van de resultaten van het moeizame graafwerk.
Soviet Education werd voor Penguin books geschreven door Nigel Grant (3 sh. 6 d.) en behandelt vrijwel het gehele gebied van het onderwijs in Rusland; zelfs wanneer men slechts hier en daar wat grasduint in deze pocket, zal men vele ideeën over wat er nu precies in Rusland gebeurt moeten herzien. Angstwekkend is Tom Stonier's Nuclear Disaster (Penguin; 4 sh.). Hier is een expert aan het woord, die niet tevreden is met te zeggen wat er bij een kernbom-explosie gebeurt, maar ook waarom het gebeurt, en welke de uiteindelijke resultaten zijn op velerlei gebied als dat van de feitelijk aangerichte schade, van een ontwrichte samenleving, van radio-actieve uitstraling, enz.
We willen deze keer eindigen met het spel waarmede Amerikanen zich aan het einde van het jaar vermaken door de vader en moeder, de voetballer, het boek, de film van het jaar te kiezen; we willen het pocketboek van het afgelopen jaar deze eer te beurt laten vallen. De keuze valt dan op The Rise and the Fall of the Third Reich. Het werd door de Amerikaanse journalist Walter Shirer geschreven en verscheen in 1960. De pocket-uitgave is een Pan book van niet minder dan 1436 bladzijden; dit is een record. De prijs ligt begrijpelijk wat hoger: twaalf en een halve shilling, maar het boek is iedere penny hiervan waard. Destijds werd dit boeiend verhaal algemeen geprezen; intussen is het bijna klassiek geworden. We behoeven hier niets aan toe te voegen tenzij de bemerking dat met name voor een nu wat ouder geslacht, dat intens bij de geschiedenis van het Derde Rijk betrokken is geweest en vooral tijdens de oorlog slechts uiterst moeizaam waarheid en luid verkondigde leugens kon onderscheiden, en vaak in het geheel niet, dit boek het antwoord geeft op vele vragen: van het hoe er in de vernietigingskampen inderdaad vernietigd werd, tot het wie de ovens leverde en hoe Rommel precies aan zijn einde kwam.
Hier hebben we een boek waarvan gezegd moet worden dat het werkelijk moeilijk is het ‘eenmaal begonnen’, neer te leggen. Het verhaal sleept de lezer mee, en het klinkt ons ongelooflijk; toch maakten we het allemaal mee, en de ruim geciteerde bronnen nemen alle twijfels weg.
|
|