| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Sir Winston Churchill
HET is bijna een onmogelijke taak nog iets toe te voegen aan al wat gedurende de laatste dagen geschreven en gezegd is n.a.v. het overlijden van sir Winston Churchill; alle aspecten van dit 20e eeuwse genie, dat in de ochtend van 24 januari overleed na zijn laatste strijd, nu gedurende tien dagen met de dood, te hebben verloren, zijn opnieuw naar voren gebracht. Reeds tijdens zijn leven was zijn moed legendarisch geworden, maar o.i. heeft men daarbij te eenzijdig gekeken naar die omstandigheden, waarin deze moed voor iedereen duidelijk zichtbaar was, zoals het zich begeven temidden van een hem vijandige menigte of het tijdens de Duitse bombardementen op Londen bezoeken van de getroffen wijken. Te weinig werd de aandacht gevestigd op de enorme geestelijke moed, die Churchill wist op te brengen in zijn meest eenzame uren; de uren, die hij tijdens de oorlog doorbracht in zijn werkkamer, wanneer zo veel mogelijk alle gegevens over de toestand bekend waren, alle adviseurs en ministers hun standpunt hadden uiteengezet en de prime-minister tenslotte moest beslissen tussen de vaak tegenstrijdige adviezen; het tegen elkaar afwegen van de belangrijkheid van het ene of het andere front; een beslissing, waarvan het lot van de democratische vrijheid afhing, waarmee mensenlevens gemoeid waren; die beslissingen, waarvan Churchill zelf zei: ‘Geve God, dat het de goede is’. Wij mogen dankbaar zijn - en de wereld heeft getoond het te zijn tijdens zijn ziekte en bij de begrafenis -, dat in de grootste bedreiging van de vrijheid een Churchill aanwezig was, die de moed had de verantwoordelijkheid op zich te nemen in het volle bewustzijn van de ontzaglijke last, die deze met zich bracht.
| |
Verenigde Naties
Na tweemaal te zijn uitgesteld kwam op 1 december 1964 de Algemene Vergadering der Verenigde Naties bijeen. Was de reden voor het eerste uitstel van praktische aard, omdat 15 september onaanvaardbaar was i.v.m. een conferentie van de niet-gebonden landen in Caïro in de maand oktober, die voor het tweede uitstel was meer een principiële kwestie. Zij was gelegen in het geschil tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over het stemrecht van landen, die achterstallig zijn in hun betalingen aan de Verenigde Naties. Rusland en enkele andere landen waaronder Frankrijk weigeren n.l. bij te dragen aan de onkosten van de V.N.-operaties in het Midden-Oosten en Kongo. Het geschil is eigenlijk van principiële aard, want er is aan de orde de vraag of slechts de Veiligheidsraad bevoegd is te besluiten tot een dergelijke actie of ook de Algemene Vergadering, m.a.w. kan het veto-recht van een van de grote Vijf in de Veiligheidsraad omzeild worden door een beslissing van de Algemene Vergadering? De Verenigde Staten staan op het laatste standpunt en dringen nu aan op toepassing van het artikel, waarin staat dat aan landen, die meer dan het dubbele van hun normale contributie achterstallig zijn, het stemrecht in de organisatie
| |
| |
kan worden ontnomen. Er is voor en na 1 december druk onderhandeld om een compromis te vinden, maar tot nu toe is dit niet gelukt; inmiddels is ook Frankrijk in dezelfde omstandigheden als Rusland gekomen.
Deze kwestie leidde tot enkele vreemde manipulaties; men zag zich n.l. gedwongen om elke stemming te vermijden; zo werd bij acclamatie een voorzitter, de Ghanees A. Quaison-Sackey, gekozen en werden eveneens bij acclamatie drie nieuwe leden toegelaten. Moeilijker werd het bij de verkiezing van 4 nieuwe niet-permanente leden van de Veiligheidsraad. Deze bestaat nog uit 5 permanente en 6 niet-permanente leden, maar er is een voorstel om deze laatste groep te brengen op tien; de Sovjet-Unie heeft als eerste grote mogendheid op 18 december meegedeeld deze uitbreiding goed te keuren en men verwacht, dat de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk dit in de loop van dit jaar ook zullen doen; het wachten is dan op de goedkeuring van het vijfde permanente lid, nationalistisch China, en tenslotte op een twee-derde meerderheid in de Algemene Vergadering. Zou de uitbreiding nu aan de orde zijn geweest, dan was een stemming wel onvermijdelijk; nu het echter ging om de vervanging van 4 leden wist Oe Thant deze nog te ontwijken. De delegaties gaven aan de voorzitter hun voorkeur te kennen en de vergadering bekrachtigde bij acclamatie het resultaat hiervan. Zo werden tot leden ‘gekozen’ Nederland en Uruguay voor 1965 en 1966, Maleisië voor 1965, waarna Tsjecho-Slowakije de zetel zal bezetten, terwijl Jordanië en Mali de vierde zetel zullen delen. Alles met alles een weinig fraaie oplossing.
De verkiezing van Maleisië bleek gevolgen te hebben. Vanaf het ontstaan van deze staat, gevormd uit de delen Malakka, Singapore, Serawak en Sabah op Noord-Borneo, in 1963 heeft de Indonesische president zich er tegen verzet; hij beweert hierin een poging van Engeland te zien om na deze gebieden onafhankelijk te hebben verklaard langs een andere weg de oude Engelse overheersing te handhaven en hij verwijt Londen voortdurend - ook andere mogendheden maken zich hier aan schuldig - een vorm van neo-kolonialisme, waartegen alle nieuwe krachten zich moeten verzetten; in dit verband pleitte Soekarno reeds lang voor een samenwerking tussen de ‘new emerging forces’, de nieuw opkomende machten, die het grootste deel van de wereldbevolking omvatten. Soekarno heeft in het afgelopen jaar herhaaldelijk geprobeerd de normale ontwikkeling van Maleisië onmogelijk te maken; er zijn verschillende pogingen gedaan om het conflict bij te leggen, echter zonder resultaat en tenslotte ging Soekarno over tot een politiek van confrontatie, waarbij hij zich liet ontvallen, dat Maleisië voor 1 januari 1965 zou zijn verpletterd. In de verkiezing van dit te verpletteren land tot lid van de Veiligheidsraad vond hij de aanleiding om uit de Verenigde Naties te treden; hij wenste verder ook geen contact meer met welke organisatie van de Verenigde Naties ook en wees daarmee elke hulp van die zijde af. Indonesië was volledig in staat zichzelf te helpen! Men heeft enige tijd in twijfel verkeerd of dit alleen maar in een opwelling van woede was gezegd of dat de president het werkelijk meende. De reacties waren n.l. niet erg gunstig; het was de eerste maal in de 20-jarige historie der Verenigde Naties, dat een lid bedankte, en Soekarno heeft natuurlijk niet kunnen menen, dat er algemene toejuichingen zouden volgen; een waarschuwing van de V.N.-secretaris-generaal evenals talrijke vermaningen van de Verenigde Staten, Australië, Japan e.a. waren te
verwachten. Maar ook talrijke niet-gebonden mogendheden o.a. Joego-Slavië en vrijwel alle Afro-Aziatische landen gaven te kennen, dat
| |
| |
Indonesië verkeerd handelde en drongen er op aan het besluit te herroepen. Officieel gaf Moskou geen commentaar, maar wel gaf het Djakarta duidelijk te kennen, dat men meende, dat door deze stap de spanningen in de wereld vergroot werden; er was sprake van, dat Moskou zelfs zou hebben gedreigd met een stopzetten van de economische en militaire hulp aan Indonesië. De houding van de Sovjet-Unie in dezen staat natuurlijk in verband met het feit, dat praktisch de enige belangrijke mogendheid, die het uittreden goedkeurde, communistisch China is; men is doodsbenauwd, dat Soekarno nu hij zich volkomen gaat isoleren, totaal onder invloed van Peking zal komen en al hebben de nieuwe machthebbers in Moskou hun uiterste best gedaan het Russisch-Chinees conflict niet op de spits te drijven, een versterking van de macht van Peking zien zij in elk geval niet graag. Rood-China, dat vele jaren geprobeerd heeft de zetel van Tsjang Kai Tsjek in handen te krijgen, schijnt nu alle interesse in het lidmaatschap te hebben verloren en zou Soekarno tot deze stap aangezet hebben. In de laatste weken van januari is eindelijk de officiële mededeling van het uittreden in New-York binnengekomen en in dezelfde tijd was de Indonesische minister van buitenlandse zaken, Soebandrio, in Peking voor besprekingen; aan het einde hiervan heeft hij zich nogal enthousiast uitgelaten over de gezamenlijke kracht van beide Aziatische mogendheden, ten gevolge waarvan het idee van een as Peking-Djakarta in het Westen steeds scherper werd geformuleerd. Men meende, dat beiden een nieuwe organisatie van ‘emerging forces’ zouden gaan vormen, dus pogingen zouden doen om ook andere Aziatische, Afrikaanse en eventueel Zuid-Amerikaanse staten over te halen de Verenigde Naties de rug toe te draaien en een concurrerende bond op te richten. De vraag was echter of dit voor genoemde staten wel lucratief zou zijn. Inmiddels heeft Indonesië verklaard geen nieuwe bond
te willen en slechts tot een hervormde V.N.-organisatie te willen terugkeren.
| |
Zuid-Vietnam
De situatie in Zuid-Oost-Azië is hierdoor allesbehalve verbeterd; Soekarno is nu ook bezig met wijziging te brengen in zijn tot nu toe goede diplomatieke betrekkingen met Portugal en men houdt in Lissabon rekening met een actie in verband met het Portugese deel van Timor, waar Soekarno zijn binnenlands prestige mogelijk zou kunnen verbeteren. Een de laatste tijd voortdurend gestelde vraag is die over de opvolging van Soekarno en die naar de groeiende invloed van de communistische partij in Indonesië; de laatste bleek weer eens op 17 december, toen de Soekarnoïstische beweging, waarin anti-communistische elementen zich begonnen te verenigen om bij een eventueel verdwijnen van de leider te verhinderen dat de communisten de macht zouden grijpen, door Soekarno werd verboden omdat zij onenigheid in het land veroorzaakte.
Verder vraagt in Zuid-Oost-Azië de ontwikkeling in Zuid-Vietnam nog steeds de aandacht. Men is zo langzamerhand de tel kwijt geraakt bij de opeenvolgende staatsgrepen; het lijkt wel of alle militaire leiders in Saigon vertoeven om elkaar politieke vliegen af te vangen en geen van hen eigenlijk beseft, dat hun eerste taak is het leger aan te voeren; resultaat een intense chaos in het politieke leven en een mislukking van de strijd in de guerilla-oorlog tegen de Vietcong. Kan Washington elke volgende regering blijven steunen? Bij de laatste staatsgreep richtten de boeddhistische leiders zich niet alleen tegen de eigen regeerders,
| |
| |
maar ook tegen de ambassadeur van de Verenigde Staten en zijn bemoeienis met wat de binnenlandse politiek van Zuid-Vietnam wordt genoemd. Bovendien schijnt Moskou de laatste tijd te proberen zijn aanzien in Noord-Vietnam te herstellen en al zal dit vervelender zijn voor Peking, ook de Verenigde Staten zullen er veel last van kunnen ondervinden.
| |
Europa
Na 21 stemmingen slaagde men er in Italië eindelijk in een nieuwe president te kiezen als opvolger van de christen-democraat Segni, die om gezondheidsredenen was afgetreden. Dertien dagen lang demonstreerde de Democrazia Christiana, de grootste politieke partij, haar machteloosheid een in bredere kringen aanvaardbare figuur naar voren te schuiven en zelfs bij de laatste stemming, toen de sociaal-democraat Saragat 646 van de 927 uitgebrachte stemmen kreeg, gebeurde dat, omdat Saragat de steun kreeg van de communisten, terwijl nog altijd een honderdtal christen-democraten blanco stemden. Het lag voor de hand, dat het prestige van deze partij sterk daalde, dat de regeringscoalitie van centrum-links gevaar liep en dat men in de rest van de wereld begon te zinspelen op het gevaar voor het parlementaire stelsel in Italië en verwees naar de gebeurtenissen in de vierde Franse republiek tussen 1944 en 1958.
Ook in Engeland waren verkiezingsmoeilijkheden; prime minister Wilson had reeds in zijn schaduwkabinet voor de verkiezingen van 15 oktober Gordon Walker opgenomen als minister van buitenlandse zaken; op die datum echter werd Walker in zijn kiesdistrict, Smethwick, verslagen en daar een minister lid van het Hoger of Lager Huis moet zijn en voor de minister van buitenlandse zaken het eerste niet gewenst is, had Wilson een zogenaamd veilig labourdistrict uitgekozen, waarvan hij de afgevaardigde promoveerde naar het Hoger Huis. Dit hebben een aantal kiezers blijkbaar niet genomen en Labour leed in Leyton een nederlaag, zodat Walker de politieke woestijn moest worden ingezonden. Bij een gelijktijdige tussentijdse verkiezing elders behaalde de labourcandidaat wel de overwinning, maar deze was aanzienlijk kleiner dan op 15 oktober. De meerderheid van Wilson is nu nog drie zetels. Zal hij nog dit jaar nieuwe verkiezingen gaan houden? Tot nu toe houdt hij zich staande dank zij de liberale aversie van de conservatieven. Maar met zo'n geringe meerderheid is een stabiele regering onmogelijk en daaraan heeft Engeland in de huidige wereldtoestand het meest behoefte.
Er worden n.l. in Europa en daarbuiten verschillende besprekingen gevoerd, waarbij de positie van Engeland mede in het geding is. Het is natuurlijk belangrijk, dat Wilson een vriendelijk onthaal vond tijdens zijn eerste officiële bezoeken aan Washington op 7 en 8 december en dat hij daar enig gehoor vond voor zijn afwijkende mening over de MLF en voor zijn daartegenover geplaatst plan van een Atlantische kernmacht, maar er zijn tekenen, die er op wijzen, dat president Johnson bezig is zijn politiek meer te oriënteren op Parijs. Tenslotte weet de Gaulle wat hij wil en bovendien hoe hij zijn doel zo dicht mogelijk kan benaderen. In de laatste 2 maanden heeft hij zijn contacten met de landen achter het ijzeren gordijn weer uitgebreid door economische en culturele verdragen met Roemenië en Hongarijë.
Belangrijker was het bezoek van de West-Duitse bondskanselier Erhard op 19 en 20 januari aan de Gaulle. In het afgelopen laatste halfjaar was er een verkoe- | |
| |
ling tussen de twee vastelandsmachten ontstaan. Twee der geschilpunten waren echter al tot op zekere hoogte tot een oplossing gekomen; in een marathonzitting van de ministerraad van de EEG in december 1964 kwam men tot overeenstemming over de eenmaking van de graanprijzen binnen de gemeenschap dank zij verregaande concessies van Bonn, waardoor tegemoet werd gekomen aan het Franse standpunt; toen door bovengenoemd nieuw Brits plan de MLF praktisch begraven werd, was ook deze steen des aanstoots verdwenen en kon er geprobeerd worden de vriendschapsbanden weer aan te knopen. Vooral Erhard had hier behoefte aan, daar het in verband met de a.s. verkiezingen in West-Duitsland dringend gewenst was een of ander succes te behalen. Men houdt rekening met de mogelijkheid, dat Erhard medewerking van de Gaulle heeft gekregen voor een nieuw plan voor samenwerking in Europa naast de vage Franse toezegging steun te verlenen aan het tot stand brengen van de Duitse eenheid. De nieuwe Europese plannen zullen wel niet overeenkomen met de opvattingen van de Nederlandse regering, die steeds geijverd heeft voor een politiek evenwicht; daar Engeland echter geweigerd heeft op tijd deel te nemen, zullen de kleine leden van het kleine Europa weinig anders kunnen doen dan te proberen de schade voor zich zo beperkt mogelijk te houden.
4-2-65.
J. Oomes
| |
België
Verkiezingen en grondwetsherziening
Alles wijst erop dat de wetgevende verkiezingen plaats zullen hebben op 23 mei. De regering Lefèvre zal haar wettelijke termijn dan volledig uitgedaan hebben, iets wat de jongste tijd geen enkele regering meer gepresteerd had.
Van een gezamenlijk standpunt van de drie traditionele partijen inzake de grondwetshervorming is, in tegenstelling tot de verwachtingen, niets terecht gekomen. Nadat de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang lange tijd deel had genomen aan de beraadslagingen, verklaarde zij zich, onder invloed van haar Brusselse vleugel, niet bereid een tekst goed te keuren waarin o.m. het vastleggen der grenzen van de Brusselse agglomeratie en een ingewikkeld stelsel van gekwalificeerde parlementaire meerderheden voorzien werden. Nu hebben alleen de Christelijke Volkspartij en de Belgische Socialistische Partij de algemene grondslagen van de grondwetsherziening vastgelegd in een akkoord, dat ze als een leidraad willen beschouwen voor hun deelname aan de grondwetgevende vergadering.
Zeker in Vlaanderen zullen zij daarbij nog op veel verzet stoten. Velen vrezen immers dat het stelsel van de gekwalificeerde meerderheden tot gevolg kan hebben dat de democratische meerderheid geneutraliseerd wordt door de minderheid, dat de Waalse minderheid een grendel in de hand gespeeld wordt om de ontplooiing van de Vlaamse gemeenschap te verhinderen. Het argument, dat ook de Vlamingen over deze grendel kunnen beschikken, wordt niet aanvaard, omdat de Vlaamse gemeenschap nog veel te veroveren heeft en vele voorbijgestreefde delen van de wetgeving nog in Vlaanderens voordeel dienen gewijzigd. De hegemonie van de Franssprekenden daarentegen kan door een stoer status quo bestendigd worden. Het immobilisme van de nieuwe grondwet speelt in hun voordeel.
| |
| |
Er zitten nog andere nadelen aan dit stelsel vast. Een meerderheid, vereist om echt ingrijpende hervormingen door te voeren, kan in de toekomst nog slechts bereikt worden indien én de C.V.P. én de B.S.P. aan de regering deelnemen. Alleen dan bestaat er enige waarborg dat de meerderheid én bij de Vlaamse én bij de Waalse parlementaire fracties groot genoeg zal zijn om niet door het systeem der gekwalificeerde meerderheid in een van de volksgroepen overspeeld te worden. M.a.w. er wordt een soort perpetueel karakter gegeven aan de B.S.P.-C.V.P.-coalitie. De twee grote partijen geven de indruk, een grondwet te wensen die moet dienen om hun politieke banden in lengte van jaren te consolideren en hen van de andere partijen onafhankelijk te maken. Om dit stelsel in de nieuwe grondwet te doen opnemen is het alleen maar nodig dat na de eerstvolgende verkiezingen de twee grote partijen samen over de twee derden van Kamer en Senaat beschikken. Daartoe achten zij zich blijkbaar zo goed in staat, dat ze weinig gehoor verlenen aan allerlei waarschuwingen, waaraan het de jongste weken toch niet ontbroken heeft.
| |
Universitaire expansie
De regering heeft thans de laatste hand gelegd aan haar wetsontwerp inzake de universitaire uitbreiding. Op dit ogenblik ligt het project voor bij de Raad van State. Wanneer deze voorbereidende fase van de wetgevende procedure haar beslag heeft gekregen, zal het ontwerp ingediend worden bij de Senaat. Tot zolang lijkt het voorbarig er een definitieve opinie over te vormen.
Bij de studenten is er echter reeds verzet tegen het ontwerp waar te nemen; in januari hadden zelfs herhaaldelijk studentenstakingen plaats als protest tegen het systeem der gespreide kandidaturen, waaraan het regeringsontwerp een begin van uitvoering wil geven.
Om over de grond van de zaak uit te weiden zal er later nog gelegenheid genoeg zijn. De inschakeling van de universitaire jeugd en haar actievermogen tegen een ontwerp van de regering wijst echter op de voor de wetgever soms hinderlijke buitenparlementaire oppositiemethodes waarmee in de toekomst wellicht nog meer zal moeten afgerekend worden. Elke sociale groep schijnt het tegenwoordig vanzelfsprekend te vinden dat zij met een tactiek ‘sui generis’ en steeds buiten parlementair verband de oriëntering van een nieuwe wetgeving tracht te beïnvloeden. Dit biedt niet altijd veel waarborgen van sereniteit. Het bewijst anderzijds echter toch ook weer dat de zo vaak aan de kaak gestelde onverschilligheid van de massa en meer bepaald van de jeugd tegenover het politieke leven niet zo algemeen is als men soms zou denken.
| |
Kongolees-Belgische overeenkomst
De eerste week van februari stond vooral in het teken van de Kongolees-Belgische onderhandelingen over de sedert geruime tijd hangende financiële geschillen. Op 7 februari werd te Brussel door premier Tsjombe en minister Spaak en hun voornaamste medewerkers een akkoord geparafeerd dat in grote lijnen niet veel verschilt van een vroeger met de regering Adoela gesloten overeenkomst. Het nieuwe akkoord bevat twee delen. Het eerste regelt de overdracht van de zogenaamde ‘koloniale portefeuille’ aan de Kongolese Staat. Het tweede voorziet een regeling van de vroegere koloniale obligatieschuld, die sedert Kon- | |
| |
go's onafhankelijkheid een onduidelijk statuut had: er werd noch rente, noch delging meer betaald.
De oorsprong van de koloniale portefeuille is alleen te verklaren in de historische context. Volgens een in die tijd niet ongebruikelijk proces had Leopold II aan enkele grote koloniale maatschappijen voorrechten verleend die soms veel verder reikten dan de louter particuliere sector. Het Comité Spécial du Katanga b.v. had prerogatieven verkregen die een deel van de staatssouvereiniteit omvatten. Zo was het mogelijk dat in de portefeuille van zulke ‘charte-maatschappijen’ allerlei participaties berustten in vele koloniale vennootschappen voor de oprichting waarvan de grote, half-souvereine maatschappijen (Compagnie du Katanga, Compagnie des Chemins de Fer du Congo Supérieur aux Lacs Africains, e.a.) hun toestemming gegeven hadden in ruil voor een aantal aandelen. Bij de onafhankelijkheidsverklaring was er tussen de maatschappijen en de nieuwe Kongolese bewindvoerders geen akkoord bereikt over het statuut van deze maatschappijen, noch over de eigendomsverhoudingen van de aandelenportefeuilles. Ook de portefeuille die eigendom was van de Belgische Staat zelf, werd aanvankelijk niet overgedragen aan de Kongolese Staat, al heeft België principieel-juridisch nooit betwist dat deze portefeuille naar de Kongolese Staat moest gaan. Op 29 november 1964 had Tsjombe tenslotte de ontbinding van enkele grote Belgische maatschappijen met uitgebreid Kongolees aandelenbezit gedecreteerd.
Door de jongste overeenkomst wordt de betwiste portefeuille nu in rechte en in feite overgedragen aan de Kongolese Staat. Voortaan zal deze over de stemen beheerdersrechten kunnen beschikken welke aan deze maatschappelijke aandelen verbonden zijn. M.a.w. Kongolese, door de Kongolese Staat aangewezen beheerders zullen voortaan in vele beheerraden van belangrijke maatschappijen van Kongolees recht zetelen. Het zal nu moeten blijken of ze ook een positieve bijdrage zullen leveren tot de ontplooiing van het inlandse bedrijfsleven. Afgezien van deze onzekere kant van de oplossing, dient onderstreept dat de toestand die nu bestond niet ten eeuwigen dage kon gehandhaafd blijven. In vele maatschappijen kon de beheerraad geen trouwe weergave meer zijn van de rechten en de tendensen van de aandeelhouders: aanzienlijke paketten aandelen waren nog in het bezit van Belgische rechtspersonen die de daaraan verbonden rechten niet meer konden uitoefenen, terwijl van de andere kant de Kongolese rechthebbenden daar al evenmin toe in staat waren.
Wat de omzetting van de vroegere koloniale obligatieleningen in één enkele geconverteerde titel betreft: een nieuwe instelling - het Belgisch-Kongolese Fonds voor delging en beheer - zal belast worden met de emissie van een geconverteerde obligatie met een rente van 3,5%, evenals met de uitkering van de jaarlijkse rente en met de aflossing van de schuld gedurende een termijn van ten hoogste 40 jaar. Daarmee zou er een einde komen aan het jarenlang aanslepende rechtsgeschil tussen de Belgische Staat en een aantal houders van koloniale renten, die van mening waren dat heel de koloniale schuld door de Belgische Staat gewaarborgd was. De ministers van financiën hebben dit standpunt steeds bestreden. De middelen waarmee het autonome Belgisch-Kongolese Fonds zich van zijn verplichtingen moet kwijten, zullen onder de vorm van jaarlijkse dotaties door de Belgische en Kongolese Staat beschikbaar worden gesteld.
Indien dit akkoord nu door de Belgische en Kongolese parlementen wordt goedgekeurd en in deze vorm kan uitgevoerd worden, zouden België en Kongo
| |
| |
hun financiële samenwerking dus nog ongeveer een halve eeuw voortzetten. Niet iedereen gelooft dat dit inderdaad mogelijk is.
| |
Stakingen bij Ford in Limburg
De sociale spanningen, die een ruime plaats innamen in onze vorige kroniek, hebben ook in januari en februari het openbare leven beziggehouden.
Aan de staking van de havenkapiteindiensten te Antwerpen kwam een eind, maar de betrokkenen gingen sedertdien over tot een op dit ogenblik nog steeds voortdurende ‘langzaam-aan’-actie. De sfeer is in de nationale haven nog niet opgehelderd.
In Limburg werden in de Fordfabrieken ‘schokstakingen’ georganiseerd. Ook hier kwam de belangrijkste rol toe aan de christelijke vakcentrale. Minister Spinoy reageerde erop met de onverwachte mededeling dat de Forddirectie om wille van de stakingen besloten had van alle verdere uitbreiding in Limburg af te zien en het aantal tewerkgestelden dus niet op zou voeren van 6.000 tot 12.000. Deze verklaring wekte nogal wat verbazing. Een minister pleegt in dergelijke aangelegenheden doorgaans een grotere reserve aan de dag te leggen en bovendien werd het probleem aldus toch wat eenzijdig belicht.
Om de Forddirectie ertoe te bewegen nieuwe bedrijfsinstallaties in Limburg te vestigen, hadden de provinciale autoriteiten en de gewestelijke vakbondsleiding van Limburg allerlei vormen van medewerking in het vooruitzicht gesteld die misschien nadien niet volledig in de werkelijkheid konden worden omgezet (o.m. dat er de eerste vijf jaar niet zou gestaakt worden). Wat daar ook van zij, ook in Limburg is, net zoals in de rest van Vlaanderen, de spanning op de arbeidsmarkt zeer groot en wordt het moeilijk nog arbeidsreserves te ontdekken en te mobiliseren. Soms zijn er de pendelarbeiders en -arbeidsters nog talrijk, maar de heroriëntering van deze arbeidskrachten naar een produktieplaats dichter bij hun woonplaats is niet eenvoudig. In die voorwaarden is het moeilijk te geloven dat de Fordfabrieken, ook als deze stakingen er niet geweest waren, tot zeer ruime nieuwe uitbreidingen in Limburg zouden kunnen overgaan zonder de spanningen op de arbeidersmarkt nog te vergroten.
8-2-65
H. de Bruyne
|
|