Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 590]
| |
Politieke Kroniek
| |
[pagina 591]
| |
nale gemeenschap, ontstaan er voortdurend ‘natie-staat’-explosies en volgen de identiteits-revoluties elkaar op in snelle sequentie. Bovendien wordt er een politieke wereldoorlog uitgevochten op een aantal niet-militaire slagvelden, hoofdzakelijk in termen van ideologieën en ideeën. Tenslotte moet de wereld rekening houden met de Organisatie der Verenigde Naties, een wereldforum dat met toenemende angst te weten tracht te komen hoe het probleem van de collectieve veiligheid verzoend kan worden met dat van een zwakke wereldautoriteit. Dit complex van krachten maakt een einde aan de ‘klassieke’ wereldpolitiek. Terwijl deze laatste gekenmerkt werd door een machtsschaarste, beleven wij nu een periode van machtssurplus, van potentiële ‘over-vernietiging’. Juist daarom zien de twee Grote Mogendheden zich verplicht hun voortvarendheid en machtspretenties onder controle te houden. De groep van Staten die men het democratische blok of de vrije wereld pleegt te noemen, wordt als het ware vastgehouden tussen een revolutionair nationalisme en een in elkaar gestorte oude orde in de ontwikkelingslanden, die (nog) niet over de nieuwe nucleaire wapens beschikken. Het communistische wereldblok daarentegen zit vastgeklemd tussen het grootse plan, het scheppen van een communistische wereldorde, en het gevaar voor het ontketenen van een nucleaire oorlog die het niet durft verhaasten. Het evenwichtsbeginsel (balance of power) in de internationale politiek werd aldus vervangen door een evenwicht van terreur (balance of terror), dat behoudens mogelijke misrekeningen of ongelukken enige maat van veiligheid biedt van maand tot maand en van jaar tot jaar. Maar elke maand maakt de verspreiding van de nucleaire wapens het waarschijnlijker dat ze ook wel eens zullen gebruikt worden. Overal in de wereld, aldus Lerner, worden de Naties voortgestuwd naar onbekende doeleinden met behulp van middelen waarvan zij de consequenties niet kunnen berekenen. In de communistische wereld werd aan de oude machiavellistische ‘raison d'état’ een ‘reason of history’ toegevoegd en de rivaliteit tussen Rusland en China doet beiden in concurrentie treden bij het aanstoken en steunen van revoluties, vooral in de ontwikkelingslanden. Op het Afrikaanse en Aziatische continent zijn er inderdaad een aantal nieuwe onafhankelijke Staten ontstaan die een volledige nationale souvereiniteit opeisen op een ogenblik dat het nationale souvereiniteitsbeginsel totaal onbruikbaar is geworden en gevaarlijk voor heel de wereld. De meeste van deze nieuwe Staten zijn niet eens bij machte hun economische onafhankelijkheid te verwezenlijken of zelfs maar een doeltreffend regeringsapparaat uit te bouwen. Zowel in Amerika als in Rusland is er een nieuwe wetenschappelijke militaire elite ontstaan, die in brede mate afhankelijk is van een gouvernementele elite; beiden staan in nauw en voortdurend contact met de leiders van de Staat, die de uiteindelijke beslissingen nemen; beiden bezitten ook een revolutionaire impuls, die in een tijdperk van potentiële over-vernietiging het gevaar voor het uitbreken van een nucleaire oorlog nog doen toenemen. Toch is men blijkbaar ernstig aan het zoeken naar een nieuw beginsel van wereldorde om het evenwichtsbeginsel in de internationale politiek te vervangen. Het oude machtsbeginsel is geen adequate basis meer voor de wereldorde; het is dat eigenlijk nooit geweest. Het probleem bestaat er niet in, nieuwe machtsconstellaties te scheppen; het is immers gebleken dat deze niet in staat zijn oorlogen te vermijden. Het gaat er evenmin om, een nieuw orde-beginsel | |
[pagina 592]
| |
uit te werken dat de betrekkingen tussen de Staten zou kunnen regelen. Het komt er op aan, een orde op transnationale basis uit te bouwen. Om dit doel te bereiken is het niet nodig een wereldstaat te scheppen. Minimum-vereisten zijn echter deze: er zou een algemene consensus moeten bestaan, die steunt op een algemeen aanvaard wereldrecht, die kan opereren door middel van een wereldpolitiemacht, die het monopolie bezit over het gebruik van nucleaire wapens, die elke georganiseerde militaire agressie de kop in kan drukken. Deze militaire wereldpolitiemacht moet geleid worden door een wereldorganisme, bestaande uit een groep van goed getrainde en onkreukbare internationale ambtenaren, die niet denken in functie van nationale loyaliteiten. Hoe ver afgelegen dit doel ook is, de wereldgemeenschap evolueert reeds in deze richting en zoekt het machtsbeginsel tussen Staten en blok-rivaliteiten te transcenderen. Lerner is zich wel degelijk bewust van de onvolledigheid van zijn overwegingen (hij schrijft zelf dat boeken al even snel verouderen als wapens), maar veel ervan is de moeite waard om er even bij stil te staan. Wij hebben het gevoel dat er in deze tijd een wereld sterft en een andere, een nieuwe, geboren wordt. Wij moeten afrekenen met de stervende wereld en verstaan wàt er geboren wordt. Vele enthousiaste profeten hebben al lang de dood aangekondigd van de Natie-Staat. Het is echter niet de Natie-Staat die aan het sterven is, maar zijn onbeperkte soevereiniteit en daarmee het historische patroon van de betrekkingen tussen de Natie-Staten onderling; niet de macht, doch het traditionele gebruik ervan, dat steunt op een nationale basis; niet de ideologieën, maar het hanteren van de macht in functie van de ideologie. Het is een geheel systeem dat aan het voorbijgaan is. Het klassieke systeem van de wereldpolitiek is dat van een wereld van Natie-Staten die aanspraak maken op nationale soevereiniteit en de dynamica van de wereldpolitiek draaide om de idee van het nationale belang. De animus van deze wereldpolitiek was competitief. Elke Staat streeft niet alleen naar meer macht voor zichzelf, maar wil ook voorkomen dat potentiële mededingers en vijanden meer macht verwerven. Macht en vijandschap vormen samen de kern van het systeem. De wereld wordt bijgevolg een wereld van tegenstanders en potentiële vijanden, van medestanders ook en potentiële bondgenoten. Vandaar het systeem der allianties in de klassieke diplomatie. Dit patroon werd verstoord vanaf het ogenblik dat er voldoende nucleaire wapens voorradig waren om te kunnen spreken van een afschrikmiddel (deterrence). Sedert de lente van 1960 is de voorraad van de twee Grote Mogendheden echter zo groot geworden, dat zij ieder levend wezen in de wereld vele malen kunnen vernietigen: dit is een middel van over-vernietiging (overkill) geworden. Lerners vraag is dan: welke zijn de consequenties van deze situatie op de wereldpolitiek? Het meest verreikende gevolg is, zoals we boven reeds zeiden, het feit dat de basispremisse van de klassieke wereldpolitiek, de machtsschaarste (power scarcity) ten minste wat de nucleaire naties betreft vervangen werd door de premisse van het machtssurplus. De Grote Mogendheden bezitten veel meer macht dan ze durven gebruiken zonder het risico te lopen zelf te worden vernietigd. Ze zitten bijgevolg vastgeklemd in de paradox van hun eigen overvloed aan vernietigingsmacht. Sedert Hiroshima en Nagasaki in 1945 werd het ritme van de bewapeningswedloop koortsachtig opgevoerd en adembenemend is het tempo | |
[pagina 593]
| |
waarmee deze wapens telkens weer verouderen. Toen rond 1955 de raketten werden geïntroduceerd, diende men rekening te houden met onverhoedse aanvallen; de snelheid van de wedervergelding moest worden opgevoerd, een nieuwe tijdsdimensie, gemeten met uren en zelfs minuten, kwam in het spel. Iedere technische ‘vooruitgang’ in over-vernietigings-capaciteit wordt omgezet in de bedreiging ze daadwerkelijk te gebruiken. De kern van deze symbolische oorlog ligt in het beginsel van het afschrikmiddel en in het concept van het evenwicht in de terreur. Het afschrikmiddel bevat een element van onmenselijkheid. Velen hebben het hele concept reeds met klem veroordeeld. De mislukking van de militaire strategen tot dusverre ligt echter in hun gebrek aan verbeeldingskracht: zij onderschatten de mogelijkheden van de Verenigde Naties, zij geloven niet in ontwapeningsovereenkomsten, zij hechten te weinig belang aan de voorstellen tot het oprichten van gedemilitariseerde en atoomvrije zones (b.v. het Rapacki-plan) en nemen elk initiatief voor het behoud of in het belang van de vrede veel te licht op. De militaire strategen zijn er niet in geslaagd, een nieuw veiligheidsbeginsel voor dit nieuwe tijdperk te ontdekken. Geleerden als Kahn en Kissinger maken zich weinig illusies omtrent de mogelijkheid een minimum van veiligheid te vinden voor de wereld van vandaag; zij zien het probleem vooral in functie van de tijd: hoe kan de mensheid het jaar 2000 of zelfs maar 1975 bereiken zonder in een alles vernietigende nucleaire oorlog gestort te worden? In termen van macht gezien bestaat de tragedie van deze tijd in het feit dat de oververnietigingswapens het klassieke systeem van machtsevenwicht archaisch hebben gemaakt, maar aangezien men er niet in geslaagd is dit evenwichtssysteem door iets nieuws te vervangen, moet men er rekening mee blijven houden. Dit kan niet anders dan door een angstaanjagende wedloop naar macht. De dringende noodzaak om uit deze impasse te geraken wordt duidelijk geïllustreerd door Lerners metafoor van de spiraal. Ieder van de twee grote machtsgroepen ‘verbetert’ voortdurend zijn wapenarsenaal of zijn politieke positie. Dit vermeerdert telkens het ressentiment, de spanning en de angst in het andere kamp, dat op zijn beurt dan weer aangespoord wordt om nog heroïscher inspanningen en hopelozer navorsingen te doen en nieuwe (biologische, chemische, radiologische) wapens te vinden, om nog strakkere allianties aan te gaan, nog verder reikende hulpverleningsprogramma's te organiseren, nog klinkender overwinningen te behalen in de Verenigde Naties. Daarbij gaat het niet alleen om een bewapeningsrivaliteit, maar om een complex van betrekkingen tussen een aantal op elkaar inwerkende factoren, die de hele wereldsituatie voortdurend verslechteren. Het is een syndroom, een complex van dodelijke ziekteverschijnselen. De angst - kunnen we het een eschatologische angst noemen? - is het centrale psychologische element in het hele proces. De mensheid wordt achtervolgd door het spook van de wereldwijde nucleaire bedreiging. De verspreiding van de nucleaire wapens is wel niet zo snel verlopen als oorspronkelijk was voorzien, maar men verwacht dat rond 1970 minstens tien mogendheden nucleaire wapens zullen bezitten. En wie zegt dat een nucleaire oorlog niet uit kan breken ten gevolge van 'n verkeerde berekening of een ongeluk? Sommigen zijn van mening dat men zich zulk een gemeenschappelijke zelfmoord gewoon niet voor kan stellen en dat ze alleen om die reden nooit plaats zal vinden. Doch het ondraaglijke, zegt Lerner, is niet onmogelijk; de geschiedenis laat maar al te | |
[pagina 594]
| |
duidelijk zien dat ook het onvoorstelbare vaak gebeurd is. Het kan nog wel eens gebeuren. Voor de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid liggen enorme krachten opgestapeld die niemand tot dusver heeft durven gebruiken. Maar de tijd waarin wij leven is vol van geweld, spanning, haat en bloedige gevechten; het is bijna een mirakel, meent Lerner, dat het kataklysme van de nucleaire oorlog nog niet is losgebroken. Is er dan nog een uitkomst en welke? Om aan het regime van de oververnietiging te ontsnappen, moeten we het machtsbeginsel transcenderen. Het helemaal negeren kunnen we niet. Macht is en blijft een dynamische factor in het leven van mensen en naties. Maar zij is niet de enige. Er zijn volgens Lerner drie imperatieven die ten grondslag liggen aan alles wat er in de wereld omgaat: macht, orde en creativiteit. Van deze drie is de creativiteit de belangrijkste. In de wereld van vandaag kan er echter geen creativiteit bestaan zonder een wereldorde en er kan geen wereldorde zijn zonder macht onder een of andere vorm. Onder welke vorm? Zeker niet de macht van de Natie-Staat en evenmin de imperialistische macht. De potentiële over-vernietiging heeft het machtsprobleem (als men wil het principe: si vis pacem, para bellum) volkomen getransformeerd. De Natie-Staat heeft geen toekomst meer; hij is geen leefbare eenheid meer waarop een wereldorde gevestigd kan worden; hij kan niet verder bestaan zonder zijn oorlogsmacht te tonen en dat durft hij niet meer. Buiten zijn diplomatieke betrekkingen en wellicht nog als lid van de Verenigde Naties en andere internationale lichamen, bestaat de Natie-Staat niet meer in de soevereine zin. Lerner suggereert echter niet dat het machtsbeginsel weldra kan of zal op zij geschoven worden: in de bewapeningswedloop, in de nucleaire diplomatie domineert het nog steeds en de staatslieden en leidende elites weten dit zeer goed. Doch dit geldt slechts in een korte-afstandsperspectief. Nu zitten de leiders van de wereld nog geklemd tussen de machtsrivaliteiten, maar - tegen alle verwachtingen in - hopen zij dat er zich op de een of andere manier een verandering voor zal doen en dat die nog op tijd zal komen. De volhardende droom van een wereldimperium biedt hier geen uitkomst. Het is steeds een verleidelijke droom geweest, de vrede te willen funderen op de macht van een universeel imperium (de Pax Romana, de Pax Britannica). Dit is nog steeds de enige soort van vrede die de voorstanders van de eenzijdige ontwapening logisch kunnen hopen: in dat geval kan het kamp dat niet ontwapent heel de wereld immers onder de voet lopen. Een universeel imperium kan in onze tijd slechts verwezenlijkt worden door een nucleaire wereldoorlog, en de vraag is dan weer voor wie er dan nog vrede moet zijn. Is het dan nooit mogelijk dat alle naties afstand doen van hun macht en vreedzaam samen leven zonder wapens en zonder oorlog? - In de loop der eeuwen is dit steeds de droom geweest van religieuze leiders en moralisten. Men vindt deze opvatting terug in de christelijke pacifistische bewegingen en sterker nog in de Hindu-Boeddhistische tradities in India en Zuid-Oost-Azië. De invloed van figuren als Gandhi en Schweitzer is overigens niet te onderschatten. Gandhi's leer van de Satyagraha, het gebruik van verstand en geest tegen de wapens van de dood, bezit de kracht van de logica, maar, zegt Lerner, ook niets méér. Gandhi werkte tegen de Europeanen in Zuid-Afrika, tegen de Britten in India, in beide gevallen tegen mensen die de traditie van het westerse christelijke geweten hadden overgeërfd. Tegen Hitler zou het beginsel niet effectief geweest zijn. Het is evenmin efficiënt tegen Rusland of China. Het werkt niet tegen | |
[pagina 595]
| |
regeringen: ‘it is only a one-way streef’, een weg met eenrichtingverkeer. Het is bovendien geen beginsel van wereldorde, omdat morele kracht in een of andere vorm van collectieve macht belichaamd moet zijn indien ze de nucleaire bedreiging het hoofd wil bieden. Lerner beseft heel goed dat hij de macht van de morele codes als beginsel van internationale gedraging of als macht in wereldaangelegenheden niet terzijde kan laten. Zelfs een wereldrecht zou volkomen waardeloos zijn als het niet gedragen werd door de morele overtuiging van de volkeren. Het eigenlijke probleem bestaat erin, een middel te vinden om de morele overtuiging te kanaliseren in een sterke wereldmacht. Maar zelfs als men daarin slaagt, kan ze slechts operatief zijn als er een machtsmotief achter het wereldrecht staat. De morele overtuiging is niet operatief uit zichzelf. De voorstanders van de eenzijdige ontwapening bewijzen de wereld zelfs een slechte dienst, omdat zij de morele macht afvoeren in plaats van ze naar een beweging van vrede door recht te draineren. Bertrand Russell's leuze: liever rood dan dood, vergiftigt de morele macht die nodig is om het probleem van de over-vernietiging op te lossen, in de bron: hij verwaarloost de vrijheidswil en de wil van het volk om als volk te overlevenGa naar voetnoot2). De voorstanders van een wereldimperium proberen het kwaad van de macht te genezen door nog meer macht; de moralisten zien heil in een inefficiënte moraliteit; de profeten van de eenzijdige ontwapening stellen de vrije wereld bloot aan de algehele vernietiging. Een vierde doctrine, die van de modus vivendi, is al even simplistisch. Waarom zouden de twee Grote Mogendheden hun macht niet samenbundelen, zodat niemand hun nog kan weerstaan en zij de wereld een Pax Eborica-Americana kunnen opdringen? Zulk een modus vivendi tussen de twee systemen is slechts mogelijk indien een overeenkomst betreffende een gecontroleerde ontwapening tot stand wordt gebracht. Doch we leven nog steeds onder het beginsel van het machtsevenwicht en de moeilijkheid bij de toepassing van dit beginsel is, dat het voortdurend aan verandering onderhevig is en dat er voor de machtigste partij een voortdurende verleiding bestaat, het evenwicht in zijn eigen voordeel te doen omslaan. Angst is een factor geworden in de wereldpolitiek. Voor de eerste keer in de geschiedenis heeft de angst uiterste, alles omvattende proporties aangenomen. De angst voor de vernietiging van de wereld is geen hersenschim, maar behoort tot de realiteiten en mogelijkheden. Het is een angst die juist omdat hij zo absoluut is, verlammend werkt en een totaal onvermogen teweeg brengt om de werkelijkheid in haar totaal verband onder ogen te zien. Het is ook een angst waaruit misschien een nieuwe consensus kan ontstaan om door een uiterste gemeenschappelijke inspanning de atoomdood te voorkomen. Uit angst is er een moreel absolutisme ontstaan ten overstaan van de oververnietigingswapens, gebaseerd op het postulaat dat zij een uiting zijn van de gedeshumaniseerde kapitalistisch democratische massacultuur, op het postulaat ook dat verstandige menselijke wezens er gewoon niet aan kunnen denken deze wapens ooit te gebruiken en dat dus alleen een eenzijdige kapitulatie de mens fysisch en moreel kan redden. De politieke redenering die achter dit standpunt | |
[pagina 596]
| |
schuilgaat, steunt op een te hoge waardering van het louter overleven en een onderschatting van de verschillen tussen de open democratische maatschappij en de totalitaire gesloten gemeenschappen, gezien in het licht van leven en dood van de mensheid. De voorstanders van het survivalisme en van het moreel absolutisme worden bewogen door een diepe morele afkeer voor de zinloze dwaasheid van de massadood, maar in politieke termen uitgedrukt komt hun houding neer op een overgave. Zij missen het tragische bewustzijn van de menselijke conditie. Niet zozeer een moreel absolutisme hebben wij nodig, maar een evenwichtig moreel systeem dat 's mensen diepste wezen dient: de wil tot overleven én de verdediging van de vrijheid. Omdat de bedreiging van de dood zo totaal is, moet ook het antwoord scherp en krachtig geformuleerd worden, maar het moet een antwoord zijn in samenhang met al de krachten die in de wereld werkzaam zijn en die we boven hebben beschreven. Freud heeft destijds geleerd dat naast de libido ook het doodsinstinct werkzaam zou zijn, niet alleen in het leven van de mens, maar in het hele universum. Impliciet leerde hij daarmee, dat precies zoals het leven van het individu, ook dat van de naties en de beschavingen steeds naar de dood en de vernietiging toe gaat. Aan Einstein schreef Freud: ‘Het is zeer onwaarschijnlijk dat de agressieve tendensen in de mensheid ooit onderdrukt kunnen worden’. Lerner noemt dit een pessimistische uitspraak, maar moet toegeven dat deze opvatting nog versterkt en bevestigd wordt door recente ontdekkingen in de prehistorie van de mens. ‘Wij zijn, zegt Ardrey, Kains kinderen en de dragers van Kains erfenis’. ‘En toch, zo eindigt Max Lerner zijn boek, schenken deze uitspraken mij geen voldoening. Wanneer ik de toekomst van de mens beschouw, dan denk ik noch aan pessimisme, noch aan optimisme, maar eerder aan een possibilisme. Het is een stoïsch en tragisch possibilisme, maar de ondergang is niet inherent af te lezen uit het getuigenis van de menselijke geschiedenis, wanneer men deze ziet als een creatieve ontplooiing van de menselijke mogelijkheden. De paleontologen en prehistorici zien de menselijke evolutie te veel vanuit het standpunt van zijn dierlijke afkomst. Er zijn echter andere perspectieven, die meer hoop geven’. Max Lerner staat blijkbaar achter deze laatste en leunt daarbij aan bij een Teilhard de Chardin. Maar zijn laatste hoofdstuk breekt hij abrupt af. |
|