Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 605]
| |
ForumTentoonstellingen in BelgiëPop art anno 1965 - De unieke tentoonstelling Pop art nieuw realisme.... enz. (Brussel, Paleis voor Schone Kunsten) valt juist tussen de plooien van onze kroniek. Op 1 maart werd ze gesloten. Het was goeddeels dezelfde als die verleden zomer te Den Haag werd georganiseerd, maar op haar reis over We-nen, Berlijn en München had ze zoveel metamorfosen ondergaan dat er van een nieuwe tentoonstelling kon gesproken worden. Vooral de specifieke popartisten als Claes Oldenburg, Roy Lichtenstein en Martial Raysse, die in Den Haag niet zo treffend vertegenwoordigd waren, deden het in Brussel bijzonder goed. Enkele Belgische namen waren erbij gekomen: Marcel Broodthaerts, André Bogaert, Marcel Mayer, Pol Mara. Paul van Hoeydonck en Vic Gentils toonden nieuw werk. In het oktobernummer van Streven hadden we het uitvoerig over deze vorm van hedendaagse kunst, zodat we hier met een verwijzing naar dat artikel kunnen volstaan én met de vaststelling dat pop art het anno 1965 beter maakt dan ooit. Door hun evolutie bewijzen verschillende kunstenaars dat hun werk veel minder beperkt is dan het aanvankelijk scheen.
Van Gogh en de schilder in zijn wereld. - De twee tentoonstellingen die momenteel in België een bezoek waard zijn, hebben we in de vorige kroniek reeds voorgesteld. Op Van Gogh (Gent, tot 21 maart) hoeven we niet meer terug te komen. Bij de tentoonstelling De schilder in zijn wereld (Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, tot 14 maart) past een kleine aanvulling op hetgeen we in het februarinummer schreven. Bij haar overbrenging immers van Delft naar Antwerpen heeft ze veel van haar aantrekkelijkheid ingeboet. Het is onbetwistbaar een verzameling van belangrijke schilderijen en tekeningen die men niet zo licht te zien krijgt: het prachtige portret van Joos van Cleve uit de collectie Thyssen, dat van Lucas van Ley-den uit Brunswijk, dat van Rubens uit Wenen en wij zouden er meer kunnen noemen. Maar al die meesterwerken bij elkaar maken nog geen goede tentoon-stelling. De tentoonstelling zelf moet ergens blijk geven van creativiteit, een inwendige noodzaak manifesteren. Ergens moet de reden evident worden waarom ze werd opgezet, zoals in een boek moet blijken waarom het werd geschreven. Ergens ook moet ze in ons hedendaags bewustzijn een aanzet vinden. Dat is met deze tentoonstelling niet het geval. We mogen ze niet op één lijn stellen met die van Van der Weyden te Doornik (Sireven, jan. 1965, p. 381-385), maar ze is evenzeer als deze een bewijs van de lethargie van het kunstbeleid in België. We zijn des te gevoeliger voor de middelmatigheid van dergelijke manifestaties omdat het hier gaat om de enige kunstgebeurtenis van formaat in het Antwerpse winterseizoen. | |
[pagina 605]
| |
Tegelijkertijd met De schilder in zijn wereld is ook nog de tentoonstelling Marino Marini als schilder uit Rotterdam naar Antwerpen overgekomen. Ook zij geeft de indruk een zwerfsteen te zijn, maar dan van een nog vreemder soort, die toevallig in de vredige Antwerpse museumsfeer beland is. Ook hier mist men elk aanknopingspunt bij een volgehouden activiteit. In de cafetaria wordt, als toemaatje, voor het eerst werk getoond van Celestine, ‘de enige, werkelijk naieve kunstenares’ in België: enkele kleine, maar felle bladen met kleurpotloden bewerkt. Ze werden toevallig ontdekt door Albert Dasnoy. Van het leven van deze kunstenares weten we zo goed als niets. Haar werk echter verraadt een pijnlijke, haast ziekelijke, toeleg; een psychische dwang om innerlijke dwangbeelden in concrete figuren of abstracte arabesken neer te schrijven. Celestine's tekeningen tonen meer een geschonden dan een naief beeld van de wereld. G. Bekaert | |
Tentoonstellingen in NederlandAmsterdam - Het ‘nieuwe’ Stedelijk. Ruim twee jaar geleden werd jonkheer | |
[pagina 606]
| |
Willem Sandberg gepensioneerd als direkteur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, toen onbetwist het belangrijkste museum voor moderne kunst in Nederland. Zijn vertrek was voor hem geen afscheid van de kunst: Sandberg werd benoemd tot direkteur van het Nationaal Museum te Jeruzalem, waar hij met steun van de staat Israël, van Amerika en van veel kunstenaars druk bezig is met het opbouwen van een grootse afdeling moderne kunst. In Amsterdam werd hij opgevolgd door mr. E.L.L. de Wilde, eerder direkteur van het Van Abbemuseum in Eindhoven. De opvattingen van Sandberg en De Wilde lopen sterk uiteen. Sandberg zag het moderne museum vooral als een dynamisch doorgangshuis voor een groot aantal wisselende tentoonstellingen (‘een omgeving waar de voorhoede zich thuis kan voelen’) en veel minder als een statisch verzamelcentrum. De Wilde legt de nadruk op de eigen kollektie (Van Abbe gaf in zijn tijd een uitvoerige catalogus met historische beschouwingen en met beschrijvingen en afbeeldingen van de eigen kollektie uit, getiteld ‘De Verzameling’). De Wilde hecht ook grote betekenis aan de retrospectieve funktie van het museum. Sinds het vertrek van Sandberg is het museum duidelijk veranderd. Het drukwerk draagt niet langer het stempel van Sandberg, die persoonlijk zeer veel catalogi en affiches ontwierp, maar van Wim Crouwel, die vroeger al vorm gaf aan het drukwerk van Van Abbe (restanten affiches uit de tijd van Sandberg worden nu op de reproduktie-afdeling voor een paar kwartjes uitverkocht). Tentoonstellingen worden op een minder spectaculaire manier ‘gebracht’, kunstwerken worden op een wat conventioneler wijze opgehangen, de gezellige zitjes en de vele planten zijn voor een deel verdwenen, er worden geen geluidsbanden met muziek meer afgedraaid, het is rustiger in de Paulus Potterstraat, het museum doet veel musealer aan. Ook de aard van de exposities is gewijzigd. Er is een ruimer plaats ingeruimd voor de eigen kollektie. De vele, elkaar snel opvolgende wisseltentoonstellingen, die steeds de nadruk hebben gelegd op het signaleren van de voorhoede, op het brengen van kunstenaars liefst nog vóórdat anderen ze ontdekt hadden, hebben plaats gemaakt voor overzichtstentoonstellingen, aanzienlijk minder in getal, langer durend, vaak veel omvangrijker. De getoonde kunstenaars komen soms nog wel voor het eerst op grotere schaal in Nederland, maar zijn duidelijk geaccepteerd, steeds aan de veilige kant (Matta, Mataré, Saura, Herbin, Masson, Nanninga, Jensen, Hundertwasser, Dubuffet, Jorn, Arman, Michaux enz.). Ter verduidelijking van het verschil in opvatting tussen Sandberg en De Wilde dit voorbeeld: in juni 1962 haalde Sandberg vier Amerikaanse pop-art kunstenaars naar Amsterdam. Voor het eerst waren Jasper Johns, Stankiewicz, Alfred Lesley en Rauschenberg in .ons land te zien. Nederland kende nog geen pop-art. Er werd fel tegen geageerd. Precies twee jaar later nam De Wilde een door Hultén van het Stockholmse Moderna Museet georganiseerde tentoonstelling van Amerikaanse pop-art overGa naar voetnoot1). Pop-art was toen geaccepteerd. In het Stedelijk Museum hebben het avontuur en het risiko van Sandberg plaats gemaakt voor de beschouwing en de bespiegeling van De Wilde. Tot 15 maart kunt u in het Stedelijk Museum schilderijen zien van Hans Hofmann en tot 28 maart van Morris Louis (in 1962 op vijftigjarige leeftijd overleden). De kleur neemt bij beide schilders een centrale plaats in. Morris Louis (nog geen twintig grote doeken in de ‘Breitnerzaal’ en rond de trap) gaat vaak uit van de kleuren zoals ze in het spectrum naast elkaar liggen (‘unfolded light’). Soms laat hij grote delen van zijn schilderijen wit, de kleur brengt hij steeds transparant aan. Het werk is plezierig voor het oog, maar heeft weinig te zeggen. Hans Hofmann is 84 jaar. Hij wordt beschouwd als de nestor van het abstract expressionisme en staat bekend als kunstpedagoog. Zijn invloed op de naoorlogse Amerikaanse kunst is onmiskenbaar. Hij gebruikt heldere, primaire kleuren. De | |
[pagina 607]
| |
struktuur van de verf is meestal duidelijk waarneembaar. Zijn werk is in mijn ogen ronduit lelijk. Amsterdam - Stedelijk Museum: grafiek. De reproduktie-afdeling van het Stedelijk Museum biedt niet alleen onderdak aan kleurige reprodukties van impressionisten, Chagall, Van Gogh of Appel, maar ook aan originele grafiek, doorgaans van jonge kunstenaars. Jarenlang was deze grafiek te vinden op een daartoe speciaal gebouwde galerij, te bereiken via een stalen wenteltrap. Nu hangen op deze galerij tientallen reprodukties op een manier die de reproduktie-afdeling een wat kermisachtig uiterlijk geeft. Maar gelukkig is de originele kunst niet verdwenen. Tot 17 maart exposeren Marianne Haselhoff, Hans Bishoff, Paul Hugo ten Hoopen, Ben Ikelaar en Leo Poelmeijer. De twee laatsten zijn naar mijn gevoel de besten: als kunstenaar en als vakman. Leo Poelmeijer toont prachtige, sympathieke etsen van (Zaanse) landschappen. Hij woont in Westzaan en had vorig jaar een grote eenmanstentoonstelling in het prentenkabinet van ‘Aemstelle’ te Amstelveen. Van Ben Ikelaar zijn er eveneens etsen, wat forser van opzet misschien dan die van Poelmeijer. Ikelaar is nu 32 jaar (een jaar of tien ouder dan Poelmeijer), woont in Amsterdam en exposeerde o.a. in Ierland, bij Kunsthandel Ina Broerse te Amsterdam en in ‘De Drommedaris’ te Enkhuizen. Hij werkt o.m. voor de Topografische Atlas van Amsterdam. Let u vooral op zijn gezicht op de Amstel en z'n haven van Ameland. De prijzen zijn - dank zij rijkssubsidie - verheugend laag: ze komen nergens boven 52 gulden.
Hilversum - Kantine De Jong: verzameling Kelly. Steendrukkerij De Jong staat tot ver buiten onze grenzen bekend om de hoge kwaliteit van het geleverde werk (o.a. affiches voor een groot aantal kulturele evenementen). Maar er is meer. Sinds 1955 geeft De Jong naar idee en ontwerp van esthetisch adviseur Pieter Brattinga de z.g. Kwadraatbladen uit, die (gedrukt in vier talen) op onregelmatige tijden verschijnen en worden toegezonden aan zakenrelaties, vrienden en belangstellenden. De Kwadraatbladen zijn voortreffelijk verzorgde experimenten in druk op het gebied van de grafische vormgeving, beeldende kunst, literatuur, architektuur en muziek. Zo verscheen o.a. een essay van J.J. Beljon over Chagall (met een litho van deze kunstenaar), een artikel over de beroemde geodetische koepels van Buckminster Fuller, de beginselverklaring ‘nu’ van Sandberg, Ton de Leeuw's ‘Muziek en Techniek’ en twee uitgaven met schrijvershandschriften. Bovendien organiseert De Jong sedert 1954 een reeks exposities, gehouden in het fraaie kantine-zaaltje aan de 's-Gravelandseweg 19, dicht bij de Kei. Tussen de middag eten hier medewerkers van Steendrukkerij De Jong hun brood op, daarvoor en daarna (10-11.30 en 2-5) is de tentoonstelling voor het publiek geopend. Een handvol eerder gehouden exposities ter illustratie: de typografie van Sandberg, beelden van Tajiri, tekeningen van Opland, typografie van Piet Zwart, oude en moderne speelkaarten, ‘Man in Moskou’ (foto's van Eddy Posthuma de Boer), 500 omslagen van Dick Bruna (‘Zwarte Beertjes’), speelgoed uit Japan, afdrukken van putdeksels en foto's van Paul Huf. Nu zijn er dan afdrukken van houten letters uit de verzameling Kelly (t/m 4 maart). Rob Roy Kelly is een Ierse Amerikaan met een passie voor de ambachtelijke letter. Hij trok met een grote stationwagen door Amerika om bij kleine drukkerijtjes oude, houten drukletters te kopen, gebruikt voor 19e eeuwse scheepsberichten, spoorwegdienstregelingen, veiling-aankondigingen en theater-biljetten. Voor deze letters werd vooral hout van de Amerikaanse eik gebruikt: bevroren, in plakken gezaagd, gedroogd en gedurende een vol jaar gestoomd in ovens, daarna bewerkt met een mengsel van puimsteen en lijnolie. De intensieve speurtocht van Kelly leverde hem een grote verzameling gladhouten letters op, die alfabet na alfabet opgeborgen in ontelbare stoffige dozen zijn huis tot bijna aan de nok toe vult. De expositie van afdrukken van door Kelly bijeengebrachte houten drukletters is een hoogst curieuze. | |
[pagina 608]
| |
Slot Zeist - Ferdinand Kriwet. Slot Zeist, gebouwd in 1686 voor Willem van Nassau is in later tijden danig in verval geraakt. De gemeente Zeist is nu echter volop bezig met de restauratie, die over twee jaar voltooid moet zijn. De linker vleugel van het slot is al gereed. Sedert 1963 huist daarin de Nederlandse Kunststichting (oorspronkelijk gevestigd te Amsterdam), die in de veertien jaar van haar bestaan meer dan 650 tentoonstellingen heeft georganiseerd in binnen- en buitenland, variërend van kantine-exposities tot de jaarlijkse beeldententoonstelling tussen de bloembollen van de Keukenhof. De zolder van de smaakvolle, gastvrije kasteelvleugel heeft men ingericht tot een uiterst eenvoudige, maar heel plezierige expositie-ruimte. Daar hangt momenteel werk van Ferdinand Kriwet. Kriwet is een nog zeer jonge man, die o.m. heeft deelgenomen aan de grote tentoonstelling ‘Schrift en Beeld’ (Stedelijk Museum, Amsterdam). Hij houdt zich bezig met, wat hij noemt, Sehtexte, optisch waarneembare literatuur. Naar buiten toe dienen deze Sehtexte zich aan als grote panelen, dicht ‘beschreven’ met fotografisch vergroot, deels door elkaar getikt schrijfmachineschrift of als cirkelvormige, soms draaibare schijven, boordevol grote en kleine drukletters; woorden en fragmenten van woorden. Ze doen denken aan werk van de Dadaïst Kurt Schwitters. Er is bij Kirwet geen sprake van schilderkunst, ook niet van literatuur in de gebruikelijke zin van het woord. Er treedt een soort versmelting op, waarvan de zin mij vooralsnog ontgaat. Het werk van Kriwet is wel interessant en integer, maar de vorm die bijv. Paul van Ostayen aan z'n gedichten gaf, ligt mij nader aan het hart. Tot 8 maart.
Verder koos ik nog:
- Amsterdam - Galerie Espace (Keizersgracht 548): gouaches van Jef Diederen (3 maart). Arnhem - Gemeentemuseum: schilderijen van Kees Verwey en beeldhouwwerk van Charlotte van Pallandt (28 maart). Delft - Ethnografisch Museum (St. Agathaplein 4): Indonesische kunst (voorlopig). Oostpoort: Jan Rijnders (voorlopig). Gouda - Catharina Gasthuis: Haagse aquarellisten (15 maart). 's-Gravenhage - Gemeentemuseum: Marcel Duchamp (15 maart); Jaap Wagemaker (29 maart); Juwelen van Georges Braques (22 maart). Zie ‘Streven’, nr. 5, februari, ‘Tentoonstellingen in België’. Groningen - Groninger Museum: Reinder Juurt Draijer (8 maart). Haarlem - Frans Halsmuseum: Tekeningen, aquarellen, pastels en grafiek van Isaac Israëls (5 april). 's-Hertogenbosch - Provinciaal Museum: schilderijen, gouaches, tekeningen, litho's, foto's, gedichten van Lucebert (21 maart). Hilversum - Goois Museum: Frits Klein (8 maart). Maastricht - Galerie Artischunk (Jodenstraat 28): 1/2 Artishock (voorlopig). Rotterdam - Galerie Delta (W. de Withstraat 35a): Constant Nieuwenhuis (7 maart). Terschelling: Het Behouden Huys: Sundrum (Midwinterfeest op Oster Schelling) (1 oktober). Paul Mertz | |
Proletarische literatuur in OostduitslandGa naar voetnoot1)De belletrie uit communistische landen stelt de criticus vaak voor het probleem, welke maatstaven hij moet aanleggen. Indien hij zich tot een zuiver literaire beoordeling beperkt, kan hij veelal met enkele regels volstaan. En wanneer hij zich aan een meer sociologische benadering waagt, komt hij voor problemen te | |
[pagina 609]
| |
staan die niet alleen de ideologie, maar ook een proletarisch sentiment raken. Drie recente literaire uitgaven uit Oostduitsland bewijzen, dat dit proletarisch sentiment vaak niet, maar soms ook wel samen kan gaan met literaire waarde. Het betreft hier een roman van Hans Marchwitza, de verzamelde gedichten van Louis Fürnberg, en - eveneens van Fürnberg - een geïllustreerde novelle. De bijna 75-jarige Hans Marchwitza is zonder enige twijfel het prototype van de proletarische schrijver. Toen hij in 1924 als schrijver debuteerde, was hij al vier jaar lid van de Partij. Zijn vooropleiding - lagere school en mijnwerker - maakte hem echter weinig geschikt voor het schrijversschap. Dat hij niettemin in Oostduitsland nog steeds tot de belangrijke literatoren gerekend wordt, is louter en alleen te danken aan het proletarisch sentiment, waarvan zijn romans overlopen. Dit blijkt opnieuw uit zijn roman Die Heimkehr der Kumiaks, waarin de lotgevallen worden beschreven van een arbeidersbuurt in het Roergebied ten tijde van de crisisjaren en de opkomst van Hitler. De - zelfs voor dit genre nog overdreven - zwart-wit-tekening wordt bovendien aangevuld door een maximum aan menselijke ellende en een superheroische strijdbaarheid van de gehele arbeidersklasse. Reeds meer dan dertig jaar geleden heeft Lukács, toen nog een erkend oprecht marxist, dit soort literatuur veroordeeld: ‘Wensen en verlangens van de schrijvers worden in de realiteit geprojecteerd en in de literaire verslagen worden de krachtverhoudingen in de Duitse klassestrijd van de arbeidersklasse vertekend weergegeven’. Slechts een enkele schrijver heeft zich deze kritiek aangetrokken, Willi Bredel. Marchwitza daarentegen is rustig doorgegaan. Evenals Marchwitza behoorde ook Louis Fürnberg tot de redactie van Die Linkskurve, een communistisch literair maandblad, dat in 1928 werd opgericht. Samen met Kisch en Weiskopf behoorde hij tot de groep Duitse literatoren die op Tsjechische bodem woonden. De moeilijkheden in Bohemen en Duitsland dreven veel van deze schrijvers in de emigratie, en Fürnberg kwam onder meer in Belgrado en Jerusalem terecht. Zijn verzamelde gedichten beslaan de jaren 1927-1946, die verschrikkelijke jaren die vooral op Duitse schrijvers zulk een onuitwisbare indruk hebben gemaakt. Fürnbergs poëzie is dan ook een neerslag van het politieke en vaak misdadige gebeuren. De bundel is zoveel mogelijk chronologisch opgebouwd, en daardoor krijgt de lezer een inkijk in Fürnbergs geestelijke ontwikkeling. Aanvankelijk schrijft hij nog rustige, humane poëzie, welke soms zelfs religieus geïnspireerd is, zoals bijvoorbeeld een parafrase van het Hooglied. De politieke verwarring en vervolging drijft hem echter steeds meer in de armen der marxisten. Zijn poëzie wordt strijdbaar, de Sowjet-Unie wordt het grote paradijs, de vijanden van de arbeidersklasse worden met een nietsontziende ironie gehekeld. Zijn strijdbaarheid gaat tenslotte geleidelijk over in verbittering, wanneer hij zijn vrienden in de concentratiekampen terecht ziet komen, wanneer hij de ellende van de arbeiders en van nationale minderheden meemaakt, wanneer hij het moorden van de Spaanse burgeroorlog ziet, wanneer hij in de emigratie nog verraad meemaakt, en wanneer hij - met zijn rode bril - ‘de politieke schanddaden van de Engelsen’ beoordeelt. Steeds meer schaart hij zich blind in de rijen der communisten. Veel van deze verzen zijn slechts gemaakt voor de propaganda. Op zich behoeft dat nog niet zonder inspiratie te geschieden. De grote propagandadichter Majakovskij getuigde zelfs in zijn versregels op toffeepapiertjes en lucifersdoosjes nog van een grote poëtische kracht. Bij Fürnberg ontbreekt die kracht vaak. Maar soms breekt die kracht ook bij hem door. Het proletarisch sentiment raakt dan op de achtergrond, en de geïnspireerde schrijver komt naar voren. Dat Fürnberg veel meer schrijver is dan Marchwitza blijkt ook uit de Mozart-Novelle, waarin een korte episode uit Mozarts leven wordt beschreven. Aan de vooravond van de première van ‘Don Giovanni’ verblijft hij in Praag bij zijn vriend Duschek. Mozarts leven is op dat moment vol onzekerheden: is Konstanze hem wel trouw? Zal hij zijn positie aan het Weense hof niet verliezen door de | |
[pagina 610]
| |
intriges van Salieri? In de gastvrije salon van Duschek ontmoet hij de beroemde verleider Casanova. Het is een ontmoeting tussen twee tijdperken, twee principieel tegengestelde opvattingen van het leven en van de kunst staan lijnrecht tegenover elkaar. Fürnberg heeft deze passage uit Mozarts leven op uiterst subtiele wijze beschreven. Hij veroordeelt Casanova natuurlijk en zijn sympathie gaat volledig naar Mozart uit. In zekere zin gaat het ook hier weer om een zwart-wit-tekening. Maar de kracht van Mozarts levensoptimisme klinkt zó sterk door, dat het zwarte en het witte op de achtergrond geraken. En op het eind van de novelle kan men zelfs een medelijdende sympathie voor Casanova hebben. Ditzelfde levensoptimisme klinkt aanvankelijk ook in Fürnbergs verzen door. Maar op het eind van zijn leven is hij een geslagen man, vol verbittering; hij kan alleen maar de gewelddadige revolutie prediken. Van medelijdende sympathie met zijn tegenstander is geen sprake meer. Het proletarisch sentiment heeft hem tenslotte overwonnen. In de meeste gevallen deed dit ook afbreuk aan zijn poëtische uitdrukking. De ideologie en het proletarisch sentiment blijken dan ook meestal een verwoestende invloed te hebben op de creativiteit van de schrijvers. Want het Duitse verleden van Marchwitza en Fürnberg komt in grote lijnen toch overeen met het Duitse verleden van Heinrich Böll en Günther Grass. Maar deze laatste schrijvers hebben zich niet laten overspoelen door een ideologie, noch door een sentiment. Hun werken hebben dan ook een literaire top kunnen bereiken in het naoorlogse Duitsland. In Oostduitsland zijn die hoogtepunten veel zeldzamer. J.P. Schuyf |
|