Historisch hebben in het ontstaan van de katholieke verplegingsinstellingen echter ook nog twee andere, heel belangrijke, motieven meegespeeld. Gedreven door haar wezenlijke behoefte om getuigenis af te leggen van de liefde, heeft de Kerk haar zorg steeds bij voorkeur op die terreinen gericht waarop het burgerlijke gezag in gebreke bleef. Over dit in gebreke blijven willen we hier de staf niet breken: mede ten gevolge van de middeleeuwse twisten tussen Kerk en Staat heeft de burgerlijke maatschappij pas laat haar volwaardige zelfstandigheid kunnen verwerven. Het is aldus een feit, dat op het gebied van de ziekenverzorging het initiatief lange tijd overgelaten werd aan de Kerk. De caritatieve werkzaamheid van de Kerk had dan ook een tweevoudige betekenis: een suppletieve betekenis, waarmee bedoeld wordt dat de Kerk een taak op zich nam die door de Staat verwaarloosd of niet voldoende behartigd werd, en een exemplatieve betekenis, waarmee gezegd wordt dat de Kerk een voorbeeld wilde geven van de manier waarop gezondheidsproblemen opgelost dienden te worden.
Door de omstandigheden is dit ‘voor-doen’ echter vaak vergroeid tot een ‘zelf en alleen doen’. Omwille van de heersende mentaliteit is de vervangende activiteit dikwijls uitgegroeid tot een monopolie de facto.
En verder nog: gezien in het geheel van de toenmalige politiek van de Kerk, is het gemakkelijk te begrijpen dat het feitelijke monopolie stilaan beschouwd werd als een monopolie de jure. En dit vermeende monopolie is met de tijd zo sterk in de gedachten vastgeankerd, dat de oorspronkelijke exemplatieve en suppletieve bedoelingen in de vergeethoek zijn geraakt.
Toen die machtspositie psychologisch eenmaal verworven was, heeft men ze, vooral sedert het begin van de 20e eeuw, in de werkelijkheid willen omzetten: overal werden de katholieke verplegingsinstellingen vermenigvuldigd.
De laïciserende strekking van de Staat op het einde van de 19e en in het begin van de 20e eeuw heeft aan deze wil tot machtsvorming een motief van zelfbescherming toegevoegd. Het antikerkelijke liberalisme heeft gedeeltelijk een uitbreiding van het katholieke verplegingsfront uitgelokt.
De vermenigvuldiging van de katholieke verplegingsinstellingen is gebeurd in het wilde, zonder de minste planmatigheid. Nieuwe klinieken werden opgericht, niet alleen om de officiële instellingen te bestrijden, maar ook uit naijver tussen verschillende congregaties. Er werd gebouwd en verbouwd en uitgebreid zonder algemene opzet. De oversten van vele congregaties en hun respectievelijke kerkelijke overheid hebben zich in de voorbije decennia schuldig gemaakt aan een verspilling van