Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 490]
| |
Toneelkroniek
| |
[pagina 491]
| |
De voorstelling is op de eerste plaats een welverdiend persoonlijk succes voor van Dalsum geworden. Hij speelde de titelrol zeer ingetogen en naar binnen gekeerd, maar tekende ook duidelijk de ontwikkeling van de trotse, wispelturige en soms dwaze koning door de scènes van zijn vernedering, zijn toch nog bewust doorleefde krankzinnige smart naar de zachtmoedige wanhoop en het in loutering weervinden van de rust. Door zijn verschrikkelijke vernederingen heen blijft de majesteit voelbaar, waaraan zich tenslotte tederheid paart in het prachtige slot, dat het hoogtepunt werd van de opvoering. Daar heeft deze onbeheerste mens de les van het leven geleerd en de levenswijsheid gevonden, die hij als koning zozeer miste. Daarnaast viel op de wonderlijk melancholieke nar.
Toen Schiller, Duitslands grootste toneelschrijver en met Goethe de voornaamste vertegenwoordiger van het in dit land laat ontstane (neo)-classisme en tevens romanticus, zijn Maria Stuart schreef, stond hij op het hoogtepunt van zijn werken als kunstenaar. Het is niet verwonderlijk, dat hij zich heeft aangetrokken gevoeld tot het leven van deze ongelukkige Schotse koningin. Met de geschiedenis veroorlooft de dichter zich terecht grote vrijheden om deze aan zijn ideeën en aan het toneel dienstbaar te maken. Zo ontstond een dramatisch en daarom boeiend verhaal met een groot aantal krachtige speelscènes, enige grote rollen en een romantisch sentiment. Twee vrouwenkarakters, die elkaar als twee polen afstoten, staan tegenover elkaar. In dit volgens klassiek patroon gaaf en sterk gebouwde stuk kon hij ook de zedelijk hoge idealen trouw blijven, die hij zich in zijn voordracht over Die Schaubühne als eine moralische Anstalt betrach-tet als programma had gesteld. Elisabeth overwint als koningin maar verliest als mens. Maria boet de zonden van haar jeugd uit door onverdiend de dood te ondergaan. En de dichter weet dat met de moord op haar de onaantastbaarheid van het koningschap te gronde is gegaan en dat daaraan deze daad haar grote historische betekenis ontleent. Met een moderne kijk op het stuk heeft Ton Lutz het geregisseerd en misschien enkele dingen uit het werk willen halen die er niet in te vinden zijn. Met name ook ontbrak wel eens de majesteit die het stuk toch ook eigen is. Maar met Ank van der Moer als Elisabeth en Ellen Vogel als Maria Stuart, beiden prachtig gespeeld, is het een succesvolle voorstelling geworden, die gelukkig in staat bleek ook een publiek van onze tijd te boeien.
De Meeuw, spel van mislukte en nutteloze levens, is niet Tsjechows beste werk, maar de tweede opvoering ervan in 1898 betekende een keerpunt in het leven van de schrijver en zijn toneel. Het is niet gemakkelijk in het stuk een komedie te zien. Eerder lijkt ons hier de alledaagsheid een tragedie geworden, een innerlijk drama, dat zich afspeelt onder de oppervlakte. Met een grote en begrijpende liefde echter ziet Tsjechow als dichter de broze, breekbare schoonheid van deze figuren en hun roerend geloof, waardoor zij wel machteloos blijven, maar niet uitzichtloos. Als humorist heeft hij echter ook oog voor hun belachelijke kanten. Uit vele vroegere opvoeringen van Russische stukken weten wij dat als geen ander Peter Scharoff in staat is de sfeer, poëzie, milieu- en karaktertekening tot stand te brengen die deze stukken eisen. Dit keer was de voorstelling enigszins teleurstellend. Niet alle spelers hadden blijkbaar het talent om zijn intenties te | |
[pagina 492]
| |
verwezenlijken. Wel werd met fijne trekjes menig detail verzorgd, maar niet altijd ontkwam men aan de indruk, dat hierdoor de dienst aan het grote geheel in het gedrang was gekomen. De poging om een stemming van ‘een wereld, waarin men zich verveelt’ te bereiken, wordt te duur betaald als deze verveling zich ook tot de zaal begint uit te strekken. De echte sfeer werd zeker getroffen door Sigrid Koetse als Nina, het argeloze meisje, dat met verwondering tegen het leven opziet en zich stoot aan de banaliteit er van, terwijl zij voortdurend aarzelt haar roeping als actrice te volgen. Prachtig was ook Jan Retèl als Trigorin, die wel als schrijver succes heeft, maar zelf spot met dit geslaagde kunstenaarschap, waarvan hij de slaaf is geworden, omdat hij in alles wat hij beleeft enkel nog de gelegenheid ziet om notities te maken voor een verhaal dat er over geschreven kan worden. Ook het ‘mannetje’ Medwedjenko kan men zich in zijn hulpeloosheid en onbeduidendheid moeilijk markanter getypeerd denken dan Dick Scheffer dit deed.
Leonid Andrejew is in ons land als toneelschrijver vrijwel onbekend. Vroeger is van hem De man die de klappen kreeg gespeeld, Centrum brengt nu De gedachte. Het stuk lijkt veel op een bedenksel, maar de opvoering levert een avond adembenemend toneel door het spel van Guus Hermus, Elisabeth Andersen en André van den Heuvel. Fascinerend speelde de eerste de zeer begaafde dokter, die overtuigd is van de macht van het denken en zich daarom verheven voelt boven zijn medemensen en boven alle conventies en erkende moraal. Hij speelt met allerlei mogelijkheden tot op de grens van de waanzin toe en bekijkt dan zichzelf in deze toestand. Haatdragend en wraakzuchtig geworden jegens een vroegere vriend, aan wie het meisje dat hij liefhad, boven hem de voorkeur gegeven heeft, wendt hij krankzinnigheid voor of meent dit te doen om hem ongestraft te kunnen vermoorden. Is hij gek of niet? Hij zelf weet daarop niet het antwoord en ook waarschijnlijk de schrijver niet. In fraai contrast met de hoofdrol speelde van den Heuvel de vriend, een aanstellerige en niet al te slimme romanschrijver. Zeer gevoelvol, genuanceerd en met veel sfeer gaf Elisabeth Andersen zijn vrouw. Ook hier plaatst het stuk, dat duidelijk aan een novelle ontleend is, ons voor een raadsel. Brengt deze vrouw aan de dokter in het krankzinnigengesticht een bezoek omdat zij berouw heeft of om hem door twijfel wanhopig te maken? Onder de in haar geheel goede bezetting mag Bep Dekker genoemd worden als een verpleegster, die door haar eenvoud rustbrengend werkt.
Het laatst, maar daardoor misschien het best op tijd, heeft Theater door de opvoering van Eva Bonheur een bijdrage geleverd tot de Heijermans herdenking van dit jaar. Drie december 1864 immers is de belangrijkste toneelschrijver in onze letterkunde van de nieuwere tijd geboren. Op het idee van dit stuk was hij gekomen door een vriendin, die hem geld geleend had voor zijn vestiging in Berlijn. Van tijd tot tijd kwam zij eens kijken of met dit geld niet al te royaal werd omgesprongen. De schrijver noemt dit stuk een ‘genoeglijk toneelspel’ en de reacties van het publiek bij een voorstelling bewijzen gewoonlijk, dat het deze benaming zonder ironie opvat. Het gezin Jasper vormt een gelukkige familie. De kreupele vader, handelaar in instrumenten en opgezette dieren, heeft zijn levenswijsheid wel duidelijk uit boeken gehaald, maar is zuiver van hart. Zijn dochter Miep | |
[pagina 493]
| |
heeft een aard naar haar vader. Mist deze een been, haar verloofde Nanning mist een ziel. De bij de familie inwonende lastige en eenzame weduwe, die de ironische naam Eva Bonheur draagt, ziet zijn karakter helemaal niet verkeerd. Hoofdinhoud van het stuk naast het conflict tussen de verloofden, is optreden en gedrag van Eva Bonheur, die geld heeft geleend aan de vrouw van Jasper, waarmee deze ongelukkig heeft gespeculeerd. Meer vinnig dan boosaardig verdedigt zij haar klein geluk, wordt eigenares van het huis waarin zij wonen, maar, niet onverstandig en tenslotte goedhartig, verzoent zij zich met de familie en niet alleen uit angst voor onweer en ratten. Onder de kundige regie van Wim Kouwenhoven, die zich blijkbaar terecht niet veel had aangetrokken van de nogal ernstige toelichting op het programma, kwam een ‘genoegelijke’ voorstelling tot stand met een sterk gespeelde titelrol van Enny Mols-de Leeuwe. Evenals het verhaal zelf kwam ook Bernard Droog in de rol van Jasper wat moeizaam op gang, maar voldeed verder zeer goed. Heijermans' sterk gevoel voor wat toneel is blijkt in staat ook een uiterlijk wat verouderd stuk boeiend te maken.
Theater had Uburleske van Alfred Jarry nogal met enige ophef aangekondigd. Het zou een voorloper zijn van het moderne toneel, wat niet voor het moderne toneel zou pleiten. Het zou huivering en schokeffecten te weeg brengen. Ook dit is niet het geval. Ook in de latere bewerkingen van de schrijver zelf en anderen blijft het wat het oorspronkelijk was: een grap van kostschooljongens op een leraar die zij verfoeien en waarin zij alle slechte eigenschappen verenigd vinden die zij aan het gezag toeschrijven. Het is dan ook grof in taalgebruik en situaties, vol goedkope parodieën, eerder kinderachtig dan kinderlijk, meer dwaas dan geestig. De hoofdfiguur is natuurlijk een wanstaltige karikatuur. Lezen van het stuk kan men nauwelijks tot het einde volhouden. Door de opvoering was heen te komen, dank zij een virtuoze vertaling van Dolf Verspoor, een bijzonder vindingrijke regie van Hans Croiset, en Hans Tiemeijer, die met enthousiasme de vermoeiende hoofdrol speelde.
Meer elementen van het moderne toneel kan men vinden in Onze Stad van Thornton Wilder, waarvan de Nieuwe Komedie een reprise gegeven heeft. Er is geen decor, nauwelijks een verhaal, er wordt een sterk beroep gedaan op de mimische kwaliteiten van de spelers, een wat men later vervreemdingseffect heeft genoemd wordt bereikt door o.a. een verteller, die soms ook een kleine rol voor zijn rekening neemt. Verrassingen zijn er daardoor weinig meer. Blijft de milde poëzie in de episoden van het gewone leven in een klein Amerikaans stadje, de vreugden, moeilijkheden en het verdriet van het dagelijks leven. Het eerste bedrijf trekt, het tweede geeft beter liefde en huwelijk, het derde blijft een zeer geslaagde vondst. De eenvoud treffen en de onbevangen toon, die hier worden vereist, is niet gemakkelijk. In deze voorstelling was dit over het algemeen gelukt. Te noemen lijken mij zeker Jan van Kas teren als de regisseur, Ine Veen als Emily en vooral Paul van Gorkum, die in een kleine rol heel de tragiek van het mislukte leven van de zwaarmoedige en aan de drank geraakte organist wist op te roepen. Een reprise is ook de opvoering van Anouilh's Gasten op het kasteel, waarin deze geboren toneelschrijver een oud motief, de verwarring, die tweelingen kunnen veroorzaken, virtuoos behandelt. Het navertellen van de intrige maakt | |
[pagina 494]
| |
het geval niet duidelijker, op het toneel echter ontwikkelt de zaak door alle moeilijkheden heen zich als vanzelf tot een oplossing waardoor alle bij elkaar passende paren elkaar vinden. Coen Flink speelt de tweeling zeer kundig en zonder overdrijving met enige nadruk op Horace, die zeker van zichzelf Isabelle voor zijn eigen doeleinden gebruiken wil, terwijl de verlegen Frédéric haar toch tenslotte voor zich weet te winnen. Het geheel echter kreeg iets van een aantal solo-nummers, waarvan vooral de kluchtige scènes veel succes hadden. Het bal waarop de gebeurtenissen zich afspelen, kwam niet tot zijn recht.
Onder de nieuwe stukken trekt zeker Na de zondeval van Arthur Miller de meeste aandacht. Deze schrijver is bekend geworden door een aantal stukken met een sociale inslag. Daarna heeft hij acht jaar gezwegen. Na de zondeval is een diepe val, waarmee Miller zeker niet zichzelf en zijn publiek nauwelijks een dienst heeft bewezen. Zijn biecht is een uitbuiten van eigen en ander er ellende geworden met veel betuigingen van spijt, aanklachten tegen anderen en algemeenheden. Dit gewetensonderzoek, eerder een zelfbeklag, lijkt verward, gezwollen, onbelangrijk en toch zeer pretentieus. Hoe langer Quentin, alter ego van Miller, niet alleen letterlijk in de ruimte praat, des te holler, gezwollener en banaler begint het te klinken. En reeds het decor, door Miller uitvoerig omschreven, beheerst door een wachttoren van Mauthausen, moet symbool zijn voor de collectieve schuld van de mensheid in deze tijd. Een pretentie, die het stuk niet kan waar maken, en een misbruik van de ellende der concentratiekampen, dat pijnlijk aandoet. In een aantal soms zeer korte scènes, gegeven als flash-backs, die dikwijls meer de aandacht afleiden dan hulp bieden tot het begrijpen van de tekst, vertelt Quentin zijn leven. De relaties tot en in zijn ouderlijk huis, zijn eerste huwelijk met een koele en hooghartige vrouw en de belevenissen van hem en zijn vrienden gedurende de McCarty-periode. Door dit alles is onze held aardig neurotisch geworden. Een grote scène in het tweede deel, waarin de schrijver zijn procédé vergeet en wij iets van werkelijk toneel krijgen, behandelt zijn tweede huwelijk met Maggie, alias Marilyn Monroe, een hartelijke maar nogal ordinaire telefoniste, die als zangeres van schlagers een ster wordt, aan de drank raakt en zelfmoord pleegt. De grote liefde is in grote ellende veranderd, wat bij deze pathologische gevallen geen bijzondere verwondering wekt. Derde gegadigde is Holga, een Oostenrijkse archaeologe, overigens zo volmaakt, dat zij iemand op zijn zenuwen begint te werken. Paul Steenbergen, die ook de zware regie voerde, speelde de moeilijke rol van Quentin, die niet van het toneel afkomt, zo ingetogen, dat hij daardoor tenminste nog enige sympathie voor het geval wist te winnen. In de rol van Maggie vond hij in Myra Ward een waardige tegenspeelster.
Vercors, schuilnaam van Jean Bruller, is vooral bekend door zijn verzetsnovelle Le silence de la mer. Van een later boek Les animaux dénaturés heeft hij een toneelstuk gemaakt, Zoo of de menslievende moordenaar. Zijn afkeer van rassendiscriminatie heeft hem tot een mal bedenksel geleid, waarin de vraag wordt gesteld, waar de grens ligt tussen mens en dier. In de dankbare vorm van een rechtszaak wordt deze vraag behandeld, omdat de jonge journalist Douglas Templemore met opzet een ‘tropi’, een soort wezen, bij een expeditie op Nieuw Guinea ontdekt, heeft gedood. Er is een soort klucht ontstaan met een | |
[pagina 495]
| |
ernstig uitgangspunt, een verward betoog met weinig diepte. Vele getuigen worden gehoord en onder hen geven enigen aanleiding tot grappige scènes, met name twee professoren en Pop, een als franciscaan geklede benedictijn. Het gezochte geval werd amusant en goed gespeeld zonder dat men nu groot succes er voor zal voorzien.
De rosse bietser is een verzameling vloeken, grofheden en blasfemieën. Een misgreep van Studio.
* * *
Op Nieuwjaarsdag brengt wel ongeveer elk gezelschap een première. Vroeger was dit ook tegen de Kerstdagen de gewoonte. Nu heeft alleen de Haagse Comedie dit gedaan. Bob de Lange houdt van Feydeau. Hij heeft diens De Methode Ribadier vertaald en geregisseerd en speelt er de hoofdrol in. Alle blijspelen van deze schrijver handelen over hetzelfde onderwerp: het bedriegen van vrouwen door hun mannen of omgekeerd en de pogingen daartoe. Maar Feydeau heeft daarbij het alibi van een goed geweten. En hij stevent eerlijk en zonder omwegen op de klucht af, waarbij hij bewijst een groot gevoel en handigheid te bezitten voor wat toneel is. Het nu gespeelde stuk is niet zijn beste werk, maar het publiek vermaakte zich. En het slagen van dit soort stukken eist juist als sommige kermisvermaken, dat het publiek zich bereidt toont mee te doen. |
|