| |
| |
| |
Communisme en democratie: een Joegoslavisch experiment
J.P. Schuyf
HET lijkt een bijna onmogelijke opgave om twee begrippen als communisme en democratie met elkaar in verband te willen brengen. Het communisme heeft immers ‘de dictatuur van het proletariaat’ in haar banier geschreven, en volgens een goede definitie van Abraham Lincoln betekent democratie: ‘bestuur van het volk, voor het volk, door het volk’. Wanneer men de communistische staatsvorm van het stalinistische type vergelijkt met de democratische gemeenschappen zoals die b.v. in de angelsaksische landen tot stand zijn gekomen, dan is het zonder meer duidelijk, dat er een onoverbrugbare afstand bestaat tussen de communistische dictatuur en de democratische vrijheid.
De communistische terminologie kan in dit opzicht echter grote verwarring wekken. Het woord democratie komt immers ook in de communistische woordenboeken voor. Men spreekt over de ‘democratische sector’ van Berlijn, waarmee Oostberlijn bedoeld wordt. En vele staten in Oosteuropa noemen zich bij voorkeur ‘volksdemocratieën’. Ook de communisten kennen het begrip democratie dus blijkbaar een grote waarde toe. Maar zelfs bij een oppervlakkige beschouwing is het al duidelijk, dat zij aan dit begrip een andere inhoud geven.
De kwestie wordt echter nog ingewikkelder wanneer men beseft, dat onze ‘westerse democratie’ een veelzinnig begrip is. De democratie heeft in het Frankrijk van de Gaulle een heel andere betekenis dan in Nederland. De Italiaanse democratie verschilt in talloze opzichten van het Engelse aequivalent.
Bovendien is de democratie voor velen een vraag geworden. De kaders van onze politieke partijen bezinnen zich geregeld over het vraagstuk van de democratie. Want men begint langzamerhand te vermoeden, dat het misschien wel niet juist is om overal een democratische staatsvorm in te voeren. Men denke daarbij vooral aan de exkoloniale ontwikkelingslanden. In zo goed als geen der nieuw ontstane staten is het gelukt een democratische staatsvorm volgens ons westers patroon in te voeren. En waar men er toe overging om verkiezingen te houden gebeurde dit in de meeste gevallen op volstrekt ondemocratische wijze. Wat kon men ook anders verwachten? De invoering van de democratie veronderstelt op zijn minst twee verworvenheden: redelijke welvaart en politieke rijpheid. Waar op grote schaal armoede heerst, kan men noch politieke rijpheid, noch democratie verwachten. Met een hongerige maag wordt men anarchist, en men is dan beslist niet geneigd tot volwassen politiek denken.
Zo het begrip democratie ons al voor problemen stelt, de communistische ‘dictatuur van het proletariaat’ doet op zijn minst evenveel vragen opkomen. Wij hebben niet meer te doen met een monolytisch wereldcommunisme van stalinistisch patroon. China, Rusland, Polen, Hongarije, Joegoslavië, Cuba, het zijn allemaal verschillende verschijningsvormen van het communisme. De sterk centraliserende tendensen van het communisme zijn bijna overal in mindere of meerdere mate aan het verzwakken. In de meeste gevallen vindt dit zijn oorzaak in een druk van onderen, van het volk. Dit garandeert nog geenszins, dat onze opvatting van democratie in de communistische landen nu reële kansen zal
| |
| |
krijgen. Maar het is wel van belang, dat wij deze ontwikkeling nauwlettend volgen en analyseren.
| |
De afstervende staat
De basis van de communistische staatsleer wordt gevormd door de these van Karl Marx en Friedrich Engels: iedere staat is altijd een klassenstaat geweest; er zijn heersende klassen geweest, die zich van de staatsmacht meester maakten en daarmee hun heerschappij vestigden. De nieuwe, communistische staat, welke geconditioneerd is door de economische ontwikkeling, onderscheidt zich van andere staten doordat de laagste klasse nu de macht overneemt, de andere klassen van hun macht berooft, zodat er nog maar één klasse zal bestaan en er een einde is gekomen aan de klassenstrijd. Wanneer men uitgaat van de stelling dat iedere staat altijd een klassenstaat is geweest, dan volgt daaruit, dat de staat moet afsterven, zodra het proletariaat de macht heeft overgenomen, omdat er dan geen andere klassen meer bestaan.
Deze opvatting van de afstervende staat was tot de eerste wereldoorlog de algemene opvatting in de communistische literatuur. Men beweerde zelfs, dat de huidige maatschappij-vormen niet de mogelijkheid tot persoonlijke ontwikkeling boden, en de belangrijkste taak van de communistische staat bestond derhalve in het bevorderen van deze persoonlijke ontwikkeling.
Juist op dit punt heeft men de leer van Marx en Engels een utopie genoemd. De toekomstige communistische gemeenschap zou zich immers op de grens van democratie en anarchie bevinden. Niemand zou enige verantwoording voor het geheel hebben. De gemeenschap zou zichzelf moeten besturen, doch zonder gebruik te maken van daartoe dienende bestuursorganen. Marx en Engels vertrouwden op de goede wil van het proletariaat. Maar toen deze leer in praktijk moest worden gebracht, zag men al spoedig in, dat men op deze goede wil maar niet al te veel moest vertrouwen. De leiders van de Russische revolutie lieten de leer van de afstervende staat dan ook vallen.
| |
De Russisch revolutie
Op 7 november 1917 deden de communistische bolsjewisten onder leiding van Lenin en Trotzky een staatsgreep. Daarbij werd echter geenszins het tsaristisch regiem met zijn lijfeigenschap en grootgrondbezit omvergeworpen. Dat regiem bestond toen al niet meer. De lijfeigenschap was bovendien al in 1861 afgeschaft en de kroondomeinen van de tsaar waren al vóór 1910 voor een groot deel aan de boeren in eigendom of erfpacht geschonken, terwijl het overige grootgrondbezit door een staatsbank werd opgekocht.
Hetgeen de communisten omverwierpen was de staatsvorm van de ‘kleine luyden’, die zich rond Kerensky hadden verzameld. Kerensky had de tsaar uitgerangeerd en het Russische volk een aantal democratische vrijheden geschonken: godsdienstige gewetensvrijheid, vrijheid van onderwijs, vrijheid van drukpers, recht van vereniging en vergadering, gelijkheid voor de wet, erkenning van het stakingsrecht, kiesrecht voor mannen en vrouwen, een onafhankelijke rechtspraak, parlementaire verantwoordelijkheid van het kabinet, afschaffing van de doodstraf.
Na de bolsjewistische machtsovername werden deze verworvenheden uiteraard
| |
| |
met de term bourgeois gedoodverfd. Daarvoor in de plaats kwam nu de proletarische vrijheid. En wat deze inhield vindt men duidelijk geïllustreerd in artikel 125 van de grondwet van de Sowjetunie: ‘In overeenstemming met de belangen van de arbeiders en met het doel om het socialistisch systeem te grondvesten, wordt aan de burgers van de Sowjetunie door de wet gegarandeerd: vrijheid van spreken, persvrijheid, vrijheid van vergaderen, vrijheid om optochten en demonstraties te houden. Deze burgerrechten worden gegarandeerd doordat aan de arbeiders en hun organisaties de drukkerijen, papiervoorraden, openbare gebouwen, de straten, het post- en telegraafwezen en andere materiële voorwaarden, die voor de uitoefening van deze vrijheden noodzakelijk zijn, ten gebruike worden afgestaan’.
Wanneer men de laatste alinea van dit artikel analyseert, kan men concluderen dat hier inderdaad sprake is van een stuk democratische vrijheid: iedere onderdaan kan gebruik maken van de communicatiemiddelen. Doch beschouwt men de eerste alinea van dit artikel, dan blijkt, dat aan de uitoefening van deze voorrechten een voorwaarde wordt gesteld: in overeenstemming met het belang van de arbeidende klasse en met het doel om het socialistisch systeem te grondvesten. In zijn boek The Law of the Soviet State erkende Wysjinski dan ook: ‘In onze staat kan er geen plaats zijn voor de vrijheid van het woord voor de vijanden van het socialisme’.
| |
Communistische democratie
Bij een dergelijke stand van zaken kan men nog moeilijk van democratie in onze zin spreken. Niettemin hebben de Russische communisten toch een leer over de democratie ontwikkeld. Zij staat uitvoerig beschreven in het in 1960 in Moskou verschenen boek Osnovy marksizma-leninizma (Beginselen van het marxisme-leninisme).
Volgens de communistische ideologie betekent de overwinning van de arbeidersklasse tevens het einde van de burgerlijke democratie. Dat was immers een democratie voor de rijke minderheid, terwijl de arbeiders en boeren altijd buitengesloten waren. De nieuwe verhoudingen scheppen een democratie van een nieuwe, hogere orde, de proletarische democratie. Dit is hetzelfde als de dictatuur van het proletariaat, zoals de burgerlijke democratie de dictatuur van de bourgeois betekende. Men kan daar natuurlijk tegen in brengen, dat dictatuur en democratie elkaar uitsluiten. Doch volgens de communistische interpretatie van de geschiedenis is de situatie altijd aldus geweest: dictatuur ten opzichte van de ene klasse betekent democratie ten opzichte van de andere klasse. De burgerlijke democratie is de heerschappij van de minderheid over de meerderheid. De proletarische democratie is democratischer, omdat het hier gaat over een heerschappij van de meerderheid over de minderheid. In de communistische gedachtenwereld spreken dictatuur en democratie elkaar niet tegen. Wanneer men bovendien bedenkt, dat het bestaan der klassen slechts tijdelijk is, en dat het uiteindelijke doel wordt gevormd door de klassenloze maatschappij, dan is het duidelijk dat de dictatoriale kanten steeds meer verdwijnen, omdat er geen object meer voor is, terwijl de democratische kanten steeds meer veld zullen winnen.
In een dergelijk systeem is natuurlijk geen plaats voor een oppositie die de beginselen van het communisme niet zou aanvaarden. De communisten beschou- | |
| |
wen bovendien de democratie van het westerse type als een pure formaliteit. Uiteindelijk - zo zeggen zij - is het niet het volk, dat regeert. De werkelijke macht wordt uitgeoefend door de kapitaalbezitters die kunnen doen wat zij verkiezen. Daartegenover wordt dan de kracht van de proletarische democratie benadrukt, welke met name daarin bestaat dat het om de werkelijke belangen van het volk gaat.
Het behoeft geen commentaar, dat een dergelijke starre dogmatiek tenslotte toch op dictatuur neerkomt. Dit is dan ook de praktijk geworden van bijna alle communistische staten. Het beginsel van de afstervende staat (zeer democratisch, maar, consequent doorgevoerd, ook buitengewoon utopisch) kwam nergens meer ter tafel. En voor de communistische staten werd de sterke centralisatie juist het typische. Alle gebieden van het maatschappelijke leven werden vanuit het ene centrum gedirigeerd. Dit centralistische systeem bereikte een hoogtepunt tijdens de stalinistische periode, waarin de absolute macht in de hand van één man lag. De na Stalins dood gelanceerde idee van het collectieve leiderschap beantwoordt meer aan de opzet van Marx en is democratischer dan het absolute leiderschap van één persoon. Doch inzoverre ook het collectieve leiderschap nog star vasthoudt aan sterke centralisatie kan men amper het woord democratisch gebruiken. Ook onder het collectieve leiderschap blijft de dictatuur typerend voor de communistische staatsvorm. Slechts waar de decentralisatie begint door te breken kan men ook van democratisering spreken. Op het ogenblik gebeurt dat in een aantal Oosteuropese staten op economisch gebied. Vooralsnog zijn er echter geen aanwijzingen, dat de collectieve leiders de economische touwtjes uit handen zullen geven. Men laat de touwtjes alleen wat vieren.
| |
De Joegoslavische these
De breuk tussen Tito en Stalin dwong de Joegoslavische communisten om hun beleid te herzien, eerst wat betreft de buitenlandse politiek, later ook wat betreft de binnenlandse structuren. 1950 werd het jaar van de grote liberalisering. Niet alleen werden de excessen van een politiestaat uit de weg geruimd, maar er kwam ook een aantal fundamentele hervormingen, waardoor het Joegoslavische communisme een geheel ander aanzien kreeg. Men dient hierbij te beseffen, dat de Joegoslavische liberalisering door de partijleiders werd geproclameerd, op eigen initiatief. Waar in andere Oosteuropese landen een - veel geringere - mate van liberalisering tot stand komt, geschiedt dit onder druk van onderen af, van het volk, dat ontevreden is. In Joegoslavië daarentegen werd de ideologie zelf herzien. De door Lenin en nog meer door Stalin op de achtergrond geschoven these van de afstervende staat werd door de Joegoslavische communisten opnieuw ontdekt. De nieuwe Joegoslavische conceptie luidde als volgt: de revolutie en de daarop volgende machtsovername brengen vanzelf met zich mee, dat er een periode ontstaat waarin de dictatoriale kenmerken de overhand hebben. De waarden van de proletarische revolutie moeten immers verdedigd worden tegen degenen die deze waarden vijandig gezind zijn. De jonge revolutionaire orde moet verdedigd worden. Maar deze fase brengt ook ernstige gevaren met zich mee: er kan verstarring in bureaucratische en centralistische vormen optreden, waardoor op de duur de verworvenheden van de revolutie verloren kunnen gaan. Het apparaat van de proletarische staat kan een zelfstandige macht gaan vormen, waarbij de volksmassa wordt uitgebuit. Men
| |
| |
wees daarbij natuurlijk op het staatskapitalisme, dat voor het Stalinistische Rusland zo kenmerkend was. Om dit alles te voorkomen zagen de Joegoslavische communisten slechts één oplossing: de marxistische these over de afstervende staat moest op de praktijk worden toegepast: de proletarische staat moest zichzelf overbodig maken. Of, met andere woorden, de communisten moeten zich zo spoedig mogelijk inzetten voor het tot stand komen van de klassenloze maatschappij, welke per definitie geen staatsorganisatie meer nodig zal hebben, daar immers elke staat een instrument van de klasseheerschappij is.
Aldus kwamen de Joegoslaven tot hetgeen zij noemen ‘het zelfbestuur van het werkende volk’. In 1950 maakten zij een begin met het verwerkelijken van deze theorie op economisch, maatschappelijk en politiek gebied. De belangrijkste maatregel was de wet op de arbeidersraden, waardoor aan de arbeiders het beheer van de bedrijven werd overgedragen. De directeur, die vroeger - en in andere Oosteuropese staten nu nog - een staatsambtenaar was, werd voortaan door de arbeiders aangesteld. Ook op de scholen, universiteiten, in toneelgezelschappen en andere culturele instellingen werden collectieve beheersorganen ingesteld, naar het voorbeeld van de arbeidersraden. En ook de wijk- en gemeenteraden kregen een grote mate van zelfbestuur.
Dit nieuwe politiek-sociale bestel in Joegoslavië werd gekenmerkt door decentralisatie en een voortschrijdende democratisering. Aldus trachtte men een echte volkssouvereiniteit te verwezenlijken.
Men kan zich hierbij natuurlijk afvragen, of men in Joegoslavië werkelijk denkt de utopie van de afstervende staat te kunnen realiseren. Een consequent doorgevoerde democratisering, socialisering en decentralisatie zou op de duur tot het verdwijnen van de partij en de staat moeten leiden. Zo ver wil men echter niet gaan. Men blijft er aan vasthouden, dat publieke functies, die voor de hele gemeenschap van belang zijn, steeds door centrale organen zullen moeten worden verricht. Men wil immers ook anarchie voorkomen.
Op zich beschouwd staat deze theorie zeer dicht bij het in de katholieke sociale leer bekende subsidiariteitsbeginsel, volgens welk de hogere organen geen functies moeten verrichten welke ook door lagere organen kunnen worden uitgeoefend.
Nog interessanter is de functie van de communistische partij. Waar de partij in de oude, stalinistische theorie de absolute leider moest zijn, kreeg zij in de Joegoslavische visie een meer politiek-opvoedende functie. Daarom werd de naam van de ‘Communistische Partij van Joegoslavië’ ook al spoedig gewijzigd in ‘Bond van communisten van Joegoslavië’, waarmee men wilde aangeven, dat Joegoslavië naar een partijloze democratie streefde, en dat de communisten slechts de taak hadden om het volk op te voeden tot het zelfbestuur dat men zich had voorgesteld.
| |
Democratisering in praktijk
Het zelfbestuur van het werkende volk vindt in Joegoslavië zijn meest concrete - en tevens meest aantrekkelijke - uitdrukking in de ondernemingen. Het hoogste bestuursorgaan wordt gevormd door de arbeidersraad. Hij waakt over het statuut van de onderneming, regelt werktijden, arbeidsbeloningen, secundaire arbeidsvoorwaarden, het produktieplan, de jaarlijkse balans en beslist ook over de investering van het kapitaal en over eventuele fusies met andere ondernemingen.
| |
| |
De centrale regering stelt slechts minimumlonen vast, welke als basis dienen voor de loonberekeningen welke de arbeidersraden voor hun eigen bedrijf maken. Al naar gelang een bedrijf wel of niet floreert kunnen de lonen derhalve verschillende niveaus bereiken binnen dezelfde bedrijfstak. Ook binnen één bedrijf zijn er natuurlijk loon verschillen: een directeur verdient nu eenmaal meer dan een ongeschoold arbeider. Op de geneesmiddelenfabriek Galenika in Beograd-Zemun (welke fabriek wij als basis voor ons onderzoek gebruikten) waren de loonverschillen in een verhouding van 1: 5. Er zijn echter ook bedrijven waar de verhouding 1: 7 is. De arbeidersraad stelt de lonen vast volgens een soort werkclassificatie-systeem.
Het aantal leden van de arbeidersraad varieert van 15 tot 120, afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Ondernemingen met minder dan dertig arbeiders hebben geen arbeidersraad. De functie van de raad wordt dan door het gehele collectief uitgeoefend.
De leden van de arbeidersraad worden gekozen door middel van algemene, directe, geheime verkiezingen. Alle arbeiders en employees van de onderneming hebben actief en passief kiesrecht.
Een van de belangrijkste taken van de arbeidersraad is het kiezen van een bestuurscommissie, waarin drie tot elf leden zitting kunnen hebben. De directeur van de onderneming is krachtens zijn functie permanent lid van deze commissie. Dit orgaan vormt het dagelijks bestuur van de onderneming, doch het kan alleen maar besluiten uitvoeren welke door de arbeidersraad zijn besproken en goedgekeurd. Met uitzondering van de directeur kan niemand langer dan twee jaar lid zijn van de bestuurscommissie. De leden van de commissie kunnen tijdens hun zittingsperiode niet ontslagen worden, tenzij in het geval dat zij een misdaad begaan.
Zowel de leden van de arbeidersraden als de leden van de bestuurscommissie mogen voor hun werk in deze bestuurslichamen geen enkele geldelijke vergoeding ontvangen. Zij blijven ook normaal op hun afdeling of sectie doorwerken, en slechts in urgentiegevallen worden er bijeenkomsten tijdens de normale werkuren gehouden. De meeste vergaderingen vallen buiten de werktijd.
Merkwaardig is de positie van de directeur in de onderneming. Hij wordt aangesteld door het volkscomité van de wijk waarin de onderneming gelegen is. De kandidaten die zich voor het directeurschap aanmelden moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Op de fabriek Galenika bestonden die voorwaarden uit een universitaire studie plus een tienjarige ervaring in hogere functies. De keuze van de directeur wordt voorbereid door een speciale commissie welke bestaat uit vertegenwoordigers van het bedrijf en vertegenwoordigers van het volkscomité van het district waaronder dit bedrijf ressorteert. De inschakeling van dit volkscomité mag op het eerste gezicht misschien bevreemding wekken, in feite is het vermoedelijk een heel verstandige maatregel. Er kunnen immers conflicten ontstaan tussen de directeur en de arbeidersraad. Het volkscomité vervult dan een bemiddelende functie. Er is bovendien ook een natuurlijke band tussen de onderneming en de wijk, inzoverre bijna alle grote ondernemingen een gedeelte van het kapitaal investeren in de bouw van huizen voor hun arbeiders. Deze huizen worden zoveel mogelijk in de buurt van de onderneming gebouwd, en het betreffende volkscomité beschermt derhalve de mens als bewoner en als arbeider. Op deze wijze vormt het bedrijf in Joegoslavië een zeer zelfstandige eenheid zonder banden met staatsorganen. Wel bestaan er enige algemene richt- | |
| |
lijnen betreffende investeringen en werktijden, doch ook in dit opzicht is nog een grote mate van vrijheid. Het staat de onderneming bij voorbeeld vrij te investeren in de uitbreiding van het bedrijf, in de bouw van huizen voor de arbeiders of in de bouw van vakantietehuizen aan zee of in de bergen.
| |
Zelfbestuur in discussie
Hierboven hebben wij enkele aspecten geschetst van het zelfbestuur in de onderneming. Het zou te ver voeren, wanneer wij ook nog zouden ingaan op het maatschappelijke en politieke zelfbestuur. Uit bovenstaande zal echter duidelijk geworden zijn, dat de arbeider in Joegoslavië een veel grotere invloed op het algemeen beleid kan hebben dan in andere communistische staten. Datzelfde geldt ook voor het maatschappelijke en politieke vlak, hoewel met name wat dit laatste betreft de staat en de partij nog voldoende vingers in de pap hebben.
Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke ‘revolutie’ binnen een communistische staat niet van de ene dag op de andere succes kon hebben. Aanvankelijk ging de instelling van het ‘zelfbestuur van het werkende volk’ dan ook met grote moeilijkheden gepaard. Voor grote lagen van de bevolking was de overgang te abrupt, en de nieuwe situatie werd door velen verkeerd begrepen. Wanbeheer van de collectieve beheersorganen leidde hier en daar tot een chaos, waarbij hele fabrieken en ondernemingen te gronde dreigden te gaan. Dat waren de kinderziekten van het nieuwe systeem, dat zich bovendien moest ontwikkelen in een land, dat in 1950 op bijna alle gebieden nog onderontwikkeld was. En zelfs wanneer men nu, vijftien jaar na datum, de situatie overziet, kan men nog niet zeggen, dat het systeem overal perfect functioneert. De Joegoslavische leiders geven dat zelf toe, maar zij wijzen er daarbij op, dat dit onder meer verband houdt met het feit dat Joegoslavië nog steeds een relatief onderontwikkeld land is. En juist door de leiders worden de vele negatieve verschijnselen sterk bekritiseerd. Wanneer men bovendien bedenkt, dat na de oorlog slechts 25% van de Joegoslaven tot de stadsbevolking behoorde, en dat dit percentage in 1964 al 50 bedroeg, dan beseft men dat ook de urbanisatie grote problemen op het gebied van het zelfbestuur met zich meebrengt. Het zal dan ook geen verwondering wekken, dat de politiek-opvoedende taak van de Bond van Communisten steeds meer wordt benadrukt. Zij moet de negatieve verschijnselen als willekeur, onbekwaamheid, egoïsme en gebrek aan socialistisch bewustzijn uit de weg ruimen.
Het systeem van de arbeidersraden heeft echter bewezen, dat het goed kan functioneren. Dit geldt ook voor de andere organen, waar men het ontstaan van de directe democratie heeft bevorderd.
Niettemin bestaat er nog steeds een discrepantie tussen theorie en praktijk. De reden hiervan is wel, dat de theorie (: het verdwijnen van de staat) op een utopie berust, en dat de praktijk deze theoretische consequentie nooit zal kunnen waarmaken. De Joegoslavische communisten hebben een ‘zwevende’ theorie opgesteld waarbij zij steeds het juiste midden moeten zoeken. Dit is ook de reden van het feit, dat er binnen de Joegoslavische Bond van Communisten grote meningsverschillen bestaan. Vooral het afgelopen jaar werden deze meningsverschillen duidelijk uitgesproken. Het merkwaardige daarbij was echter, dat deze discussies op bijna volstrekt democratische wijze verliepen. Want zelfs toen eigenlijk het bestaansrecht van de Bond van Communisten in twijfel werd
| |
| |
getrokken, werden er geen autoritaire maatregelen genomen, al kan men niet ontkennen dat er op papier een felle tegenaanval werd ingezet, waarbij de zeer progressieven er van werden beschuldigd, dat zij abstract-humanistisch dachten.
In het nieuwe partij-statuut, dat mede naar aanleiding van de discussies is ontstaan, werd echter voor een deel tegemoet gekomen aan de progressieve denkers. Met name werd nu aan de leden het recht toegekend om op eenmaal genomen beslissingen terug te komen.
Het is in ieder geval duidelijk, dat de Joegoslaven serieus van plan zijn op de ingeslagen weg van democratisering voort te gaan, ook al gaat dit proces gepaard met een frequent vallen en opstaan. Dat het uiteindelijke doel het verdwijnen van de staat zal zijn, gelooft intussen wel niemand meer.
| |
Communisme en democratie
Wanneer men de Joegoslavische samenleving vergelijkt met de Sowjetrussische, blijken er grote verschillen te bestaan. Toch beroepen de communisten van beide landen zich op Karl Marx. En dan dringt zich de vraag op: wie heeft er nu gelijk? En vervolgens: zijn communisme en democratie begrippen, die men onder één noemer kan brengen? Men kan echter ook de vraag stellen: zijn christendom en democratie te verenigen? Het antwoord luidt dan: dat hangt er van af. Een bepaald soort negentiende eeuws christendom ontkende ten stelligste dat democratie een grote waarde was. Voor de middeleeuwse christenheid was democratie een onbekend probleem. Voor ons hedendaagse christendom is democratie bijna tot dogma verheven. In ieder geval kan men zeggen, dat democratie heel wel te rijmen is met de christelijke inspiratie.
Maar hoe is dat bij het communisme? Karl Marx en Friedrich Engels hadden wel enig begrip van democratie, maar zij verstonden er toch iets anders onder dan wij. Enerzijds hadden zij de utopie, dat de democratie zich vanzelf zou ontwikkelen zodra de klassenloze maatschappij een realiteit was geworden. Anderzijds stelden zij de democratische gedachte altijd weer in het perspectief van de revolutie der proletarische klasse. Zij legden bovendien meer de nadruk op de economische dan op de politiek-parlementaire zijde van de democratische idee. Deze ideeën van Marx en Engels zijn door de Joegoslavische communisten overgenomen. Maar zij hebben daarbij ook ontleend aan Westerse voorbeelden van democratisering. In de praktische uitwerking hebben de Joegoslaven veel van het utopische achter zich gelaten, en dat biedt in zekere zin de garantie, dat hun maatschappelijk systeem in de toekomst voortreffelijk zal gaan functioneren, mits.... ja, mits de leiders, die uiteindelijk toch zullen blijven bestaan, dezelfde soepelheid zullen bezitten als de huidige leiders.
En dat wil zeggen, dat de democratie tenslotte toch weer afhankelijk is van de mensen die haar constitueren. Tolerantie en democratie beschouwt men vaak als een onverbrekelijk verbonden erfenis van onze humanistische traditie. De theorie van het communisme biedt weinig aanknopingspunten voor deze tolerantie. Het communisme beschouwt zichzelf immers als de enig juiste - en nog wel wetenschappelijk bewezen - leer. Voor het christendom ligt dit overigens niet veel anders.
De Joegoslavische leiders zouden beslist niet graag zien, dat hen het epitheton communistisch werd ontnomen. En terecht. Niettemin blijken zij een tolerante houding te hebben. Hun instelling is althans niet minder tolerant dan bijvoor- | |
| |
beeld de instelling van president de Gaulle. Men moet natuurlijk toegeven, dat in Frankrijk de democratische gedachte niet volmaakt gerealiseerd is, maar er is toch wel sprake van democratie. Zo kan men ook niet ontkennen, dat in Joegoslavië een soort democratie aanwezig is. Het gaat daar bovendien om een ‘groeiende democratie’, in een land dat nog nooit in de geschiedenis democratisch bestuurd is. Joegoslavische ideologen blijken zelfs bereid te zijn om een eventuele oppositie te dulden, mits deze oppositie een socialistische signatuur draagt en derhalve niet er op uit is om ‘het kapitalistische verleden te restaureren’.
Communisme en democratie (in welke vorm dan ook) blijken in ieder geval niet altijd en overal onverenigbare begrippen te zijn. Tot nu toe is Joegoslavië het enige voorbeeld van een communistische staat, waarin de democratie een zekere functie heeft, al geschiedt dit dan ook nog met veel voorbehouden.
Dit voorbeeld van Joegoslavië blijkt ook voor andere communistische staten aantrekkelijk te zijn. Met name de instelling van arbeidsraden heeft in landen als Hongarije en Polen enige weerklank gevonden. Daar werd echter nog niet die onafhankelijkheid bereikt welke de onderneming in Joegoslavië heeft ten opzichte van de staat. In genoemde landen blijft de staat de alles dominerende factor. Maar een zekere flirt met de idee van de democratisering kan men er af en toe wel waarnemen.
Zeer onlangs zijn er zelfs in de Sowjetunie democratiserende tendensen zichtbaar geworden. Dat geschiedde toen voor het eerst een officiële kandidatenlijst in het district Leningrad na felle discussie werd afgewezen. Tot dan toe was een - door de partij opgestelde - kandidatenlijst altijd definitief. Nu blijkt men deze ijzeren wet doorbroken te hebben, terwijl tegelijkertijd in de Kommunist (een officieel orgaan van de Sowjetrussische Communistische Partij) een soort pleidooi voor democratisering gehouden werd. Vermoedelijk zal dit pleidooi weer felle discussies uitlokken, zoals ook de liberale economische ideeën van professor Liberman al enige jaren stof leveren voor een fel debat. Ook dat zijn verschijnselen die wijzen op een doorbreken van democratische ideeën.
Bovendien zal men ten aanzien van de Oosteuropese landen moeten bedenken hetgeen wij in het begin van dit artikel opmerkten: de invoering van de democratie veronderstelt op zijn minst twee verworvenheden: redelijke welvaart en politieke rijpheid. Het is opvallend, dat in die Oosteuropese landen waar de welvaart langzamerhand een redelijk peil begint te bereiken, het liberaliseringsproces het verst gevorderd is. Democratie is dat nog niet, maar het is er wel de voorpost van. Men kan in die landen trouwens moeilijk een democratie volgens angelsaksisch patroon verwachten. Ook het politieke verleden weegt immers zwaar, en de geschiedenis van Oosteuropa is een geheel andere dan de geschiedenis van Engeland of Amerika.
Wèl mag men hopen, dat in Oosteuropa het Joegoslavische voorbeeld gevolgd zal worden. Want daar is althans een stuk democratie gerealiseerd; misschien moet men daar aan toevoegen ‘ondanks het communisme’, maar dat zullen de Joegoslavische communisten nooit toegeven. Wellicht hebben zij gelijk.
|
|