| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Vietnam
OP 1 november behaalden de Vietcong-rebellen een voor hen mooi resultaat bij hun plotselinge aanval op de luchtmachtbasis Bien Hoa, vlak bij Saigon, waarbij een aantal Amerikaanse bommenwerpers werd vernietigd of zwaar beschadigd. Nog duidelijker dan vroeger bleek bij deze gelegenheid dat de Verenigde Staten slechts zeer weinig of liever geen vorderingen maken bij de bestrijding van de inmenging van Noord-Vietnam. Deze nederlaag bracht opnieuw speculaties mee over de vraag of de Verenigde Staten er toe zouden overgaan de strijd naar Noord-Vietnam te verplaatsen. In de volop aan de gang zijnde verkiezingsstrijd voor het presidentschap had Goldwater herhaaldelijk aangedrongen op een krachtiger optreden en zowel de regering Kennedy als die van Johnson laksheid en zwakte verweten; Nixon, die zich geheel achter Goldwater had gesteld, vergeleek deze nederlaag zelfs met die van Pearl Harbor in 1941. President Johnson beheerste zich echter; hij herstelde de schade zo snel mogelijk, maar breidde de oorlog niet uit. Deze houding werd niet alleen bepaald door het feit, dat hij zijn eventuele opvolger niet wilde belasten met de gevolgen van een zo belangrijke beslissing, maar zeker ook door de vraag hoe zich de verhouding tussen Peking en Moskou zou ontwikkelen.
| |
Rusland-China
Ter gelegenheid van de 47e verjaardag van de oktoberrevolutie waren dit jaar weer eens alle communistische landen met uitzondering van Albanië in Moskou aanwezig; voor het eerst sedert enkele jaren was er ook een delegatie uit Peking en nog wel onder leiding van premier Tsjoe En-lai. Na de verdwijning van Chroesjtsjow waren er al snel tekenen van een verbeterde verstandhouding tussen beide communistische grootmachten en het was te verwachten, dat er pogingen zouden worden ondernomen om de gerezen geschillen bij te leggen. Bij de besprekingen die volgden op de officiële viering, heeft Tsjoe natuurlijk ook de situatie in Zuid-Oost-Azië ter sprake gebracht en daarbij geprobeerd te weten te komen hoe de Russen zouden handelen bij een eventuele uitbreiding van de strijd in Zuid-Vietnam. Met of zonder uitbreiding van deze oorlog zou een mislukking van de politiek der Verenigde Staten een overwinning betekenen voor Peking; mede hierdoor zou China zich gemakkelijker kunnen ontwikkelen tot een grote militaire en industriële mogendheid. En dat is precies waarvoor Moskou zo benauwd is. In dit verband hecht men veel waarde aan de redevoering van Brezjnew op 6 november, waarin hij verklaarde, dat de Sovjet-Unie vasthield aan de politiek van vreedzame coëxistentie, en aan een artikel in de Prawda van 13 november - de dag waarop de besprekingen werden besloten - waarin geschreven werd dat de Sovjet-Unie de huidige politieke atmosfeer niet wil vertroebelen en er speciaal op gewezen werd, dat zij tegenover India een vriendschappelijke politiek wil voeren; wat hier wordt gezegd t.a.v. de rust in India is ook van toepassing op Vietnam ca. Men heeft de indruk, dat Moskou
| |
| |
op geen enkel essentieel punt aan Peking heeft toegegeven. Wel ziet men af van de door Chroesjtsjow bijeengeroepen voorbereidende conferentie en wil men komen tot een heropening van de onderlinge besprekingen over de ideologische geschillen, maar het lijkt onmogelijk, dat Moskou zich volledig achter de opvattingen van Peking zal stellen. Het is overigens ook opvallend, dat Albanië op 13 november de polemiek tegen de Sovjet-Unie weer voortzette.
| |
President Johnson
Het spreekt vanzelf, dat de president van de Verenigde Staten bij de bepaling van de politiek in Zuid-Vietnam rekening zal houden met deze ontwikkeling. Dit presidentschap zal de komende jaren niet worden vervuld door Goldwater. Op 3 november behaalde de democratische kandidaat, de huidige president Johnson, een overweldigende meerderheid onder de kiesgerechtigden nl. 61,3%, de grootste die ooit werd verkregen. In 44 staten plus het district Columbia, waarin Washington ligt en dat dit jaar voor het eerst meestemde, kreeg Johnson de meerderheid; dit betekent, dat hij straks de beschikking heeft over 486 kiesmannen tegenover 52 voor Goldwater, die slechts in 6, alle in het Zuiden gelegen, staten een overwinning wist te behalen. De overwinning van Johnson lijkt ons niet te danken aan de persoon van de huidige president; hij mist de kwaliteiten die iemand populair maken. Zijn overwinning is gedeeltelijk te danken aan de populariteit van zijn voorganger, Kennedy, en nog veel meer aan de ultra-conservatieve opvattingen van zijn republikeinse tegenstander, Goldwater; daarnaast genoot hij de steun van de overgrote meerderheid van de negerbevolking, althans voorzover deze het kiesrecht bezat. Sedert ruim een eeuw geleden Abraham Lincoln president werd had de republikeinse partij - toen voorstandster van de afschaffing van de slavernij - steeds haar sterkste aanhang in het N.O., terwijl de democraten konden rekenen op de Zuidelijke staten. Nu zien wij bij deze verkiezing een totale verschuiving; de republikein Goldwater kreeg 6 Zuidelijke staten achter zich, voornamelijk als gevolg van zijn tegenstand tegen de civil rights bill, terwijl daarentegen het vanouds republikeinse N.O. en M.W. nu koos voor de democratische presidentskandidaat. Dit hoeft echter niet te betekenen, dat de partijverhoudingen nu grondig gewijzigd zijn; wel heeft Goldwater verschillende anderen in zijn val meegesleept, maar er zijn verschillende staten waar men de democratische president
prefereerde, maar een republikeinse gouverneur koos. Misschien vindt men betere aanwijzingen voor het antwoord op de vraag hoe groot de aardverschuiving nu eigenlijk is, bij een verdere analyse van de gelijktijdige verkiezing voor het Huis van Afgevaardigden. De democraten behaalden hier een winst van 36 zetels, zodat zij nu beschikken over een stevige meerderheid van 293 tegen 138; men hoopt, dat de coalitie tussen Zuidelijke democraten en conservatieve republikeinen, die vroeger bijna steeds in staat was een vooruitstrevende regeringspolitiek onmogelijk te maken, nu gebroken is. De republikeinse partij zal moeten zorgen voor een spoedig herstel, maar deze taak zal toch wel niet weggelegd zijn voor de zo reddeloos verslagen Goldwater. Wie het wel zal doen? Nixon heeft zich weer druk in het strijdgewoel begeven, maar schaarde zich daarbij volledig achter de presidentskandidaat, waardoor hij nu zelf voor velen geen persona grata is geworden; het is jammer, dat enkele gematigde figuren in de partij bij deze verkieginen de nederlaag hebben geleden; een verzwakking van de anti-Goldwater-vleugel binnen de
| |
| |
partij is niet alleen nadelig voor de republikeinen, maar in verband met een gezonde werking van de democratie ook voor het gehele land.
| |
Europese eenheid en M.L.F.
Bij gelegenheid van een bezoek van president de Gaulle aan Bonn in juli van dit jaar verklaarde de West-Duitse regering met nieuwe voorstellen te willen komen ter bevordering van de Europese eenheid. Bonn heeft daarna druk geconfereerd met de vijf andere regeringen en eindelijk werd het plan op 12 november gepubliceerd. De Bondsregering wil in twee fasen komen tot een grotere politieke samenwerking; eerst zou deze moeten worden voorbereid en zouden tevens de voorwaarden moeten worden vastgesteld voor toetreding van andere Europese landen - dit laatste speciaal in verband met de door verschillende partners gewenste aansluiting van Engeland; men hoopt verder te komen tot een gezamenlijk standpunt in buitenlands politieke kwesties, defensie en culturele aangelegenheden. Vervolgens zou men kunnen overgaan tot het sluiten van een staatsverdrag over een politieke unie. Daarnaast werd gesproken over een grotere economische eenheid, waarbij de binnentarieven voor industriële en landbouw-produkten op 1 januari 1965 met 20% zouden worden verlaagd en de resterende rechten op beide tussen 1967 en 1970 ineens of geleidelijk zouden verdwijnen. Dat deze vondst geen ei van Columbus was bleek uit het op 1 december door Italië gelanceerd nieuw plan over de politieke eenheid; de bedoeling hiervan was om te komen tot een democratisch Europa, verbonden met de Verenigde Staten en waarborgend de nationale soevereiniteit; de politieke eenwording zou volgens de Italiaanse plannen op 1 januari 1968 voltooid moeten zijn. Men ziet in dit plan een poging om te proberen de tegenstellingen binnen de E.E.G. over landbouw- en defensie-problemen enigszins te verzachten - Italië heeft binnen de E.E.G. vaker een bemiddelende rol gespeeld tussen Frankrijk en West-Duitsland - en tevens om de Engelse belangen meer in overeenstemming te brengen met die van de Verenigde Staten.
De Engelse regering blijft intussen op twee gedachten hinken. Nadat Wilson c.s. nog tijdens de verkiezingscampagne herhaalde malen hun afkeer van wat zij noemden ‘Balkan-Europa’ hebben te kennen gegeven, tappen zij, nu zij regeringsverantwoordelijkheid hebben, uit een ander vaatje. Volgens een mededeling van de nieuwe minister van buitenlandse zaken, Gordon Walker, op de vergadering van de W.E.U. te Bonn op 16 en 17 november wil Engeland van het begin af aan deelnemen aan de besprekingen over de vorming van een Europese politieke unie en verwerpt het toetreding tot de E.E.G. niet helemaal. Wilson heeft bovendien gemerkt, dat Engeland dit Europa soms erg hard nodig heeft; om de economische positie van Engeland weer gezond te maken heeft hij vorige maand een extra-invoerrecht van 15% geheven, dat op hevig verzet stuitte ook en vooral bij de E.V.A.-partners; om deze van de noodzakelijkheid van de genomen maatregel te overtuigen schijnt hij op een conferentie te Genève de toestand zo somber te hebben voorgesteld, dat men in verschillende kringen een devaluatie van het pond vreesde en dit werd onder een zeer zware druk geplaatst. De Engelse regering besloot onmiddellijk tot een drastische verhoging van het disconto en toen dit niet voldoende bleek te zijn werd er een internationale hulpactie op touw gezet, waarbij de centrale banken van elf landen, waaronder acht Europese, drie miljard dollar ter beschikking stelden. Mogelijk wordt het hier- | |
| |
door ook in Engeland weer duidelijker dat de Europese landen elkaar nodig hebben.
Op een daadwerkelijke samenwerking zal echter nog wel ‘even’ gewacht moeten worden. Er zijn te veel problemen - of men maakt van te veel kwesties even zovele problemen - dan dat overeenstemming spoedig is te verwachten. Binnen de E.E.G. is er de kwestie van de graanprijzen. West-Duitsland voelt weinig voor een beslissing op dit ogenblik, daar de prijs lager zou komen te liggen dan de huidige prijs in Duitsland en vlak voor een verkiezingsjaar wil Erhard de boeren niet voor het hoofd stoten. Wij vrezen, dat eigenlijk ook de Gaulle niet gecharmeerd is op een prijsvaststelling, daar deze bijna zeker hoger zou liggen dan de huidige Franse; hij zou dan zijn prijsstabilisatie in gevaar brengen. Toch dringt de Gaulle aan en dreigt zelfs - overigens weer tegengesproken - dat de regeling voor 15 december moet tot stand zijn gekomen, anders zou Frankrijk geen belang meer hechten aan de E.E.G. Deze felle reactie hangt waarschijnlijk samen met de moeilijkheden over de multilaterale kernmacht. Frankrijk heeft hier nooit veel interesse voor gehad; de Gaulle wilde een eigen atoomzwaard, niet omdat hij bij een eventueel uitbreken van een groot conflict vreesde, dat de Verenigde Staten hun macht niet volledig zouden inzetten, maar omdat hij er niet zeker van was, dat de Verenigde Staten zich niet zouden laten verleiden om te weinig aandacht te besteden aan kleinere lokale moeilijkheden en geneigd zouden zijn hierover tot een akkoord te komen met de Sovjet-Unie buiten Europa om. De Gaulle kon Bonn niet verbieden wel belangstelling te hebben voor het plan van Washington; wel kende men in Parijs de angst, dat West-Duitsland daardoor te veel zou gaan steunen op de Verenigde Staten en zo minder ontvankelijk zou zijn voor de Franse plannen t.a.v. Europa en voor de verwezenlijking van de Frans-Duitse vriendschap. Ook de Engelse regering heeft bezwaren tegen de M.L.F.; zij wil een kleinere vloot met polaris-raketten, maar daarnaast zou de M.L.F. ook luchtmachteenheden
en raketbases moeten omvatten. Begin december zullen Wilson en Gordon Walker hierover besprekingen voeren te Washington en zij kennen reeds de opvattingen van Bonn over hun plannen. Moskou heeft zich overigens reeds herhaalde malen een fel tegenstander verklaard van de M.L.F.; ook de nieuwe Russische leiding ziet hierin een versterking van het Duitse militarisme en een poging om West-Duitsland tot atoommacht te promoveren; alle verklaringen van Westelijke zijde, dat het juist een poging is om te voorkomen dat het aantal atoommogendheden groter wordt, worden door Moskou ter zijde geschoven.
| |
Kongo
Het optreden van de Verenigde Staten, Engeland en België in Kongo heeft vele pennen in beroering gebracht. Belgische parachutisten, door vliegtuigen van de Verenigde Staten overgebracht naar het Engelse eiland Ascension, intervenieerden in de Kongo op verzoek van de wettige regering Tsjombe om een aantal blanke gijzelaars te redden uit handen van de opstandelingen in Stanleystad en andere plaatsen. Op een enkele uitzondering na waren alle Afrikaanse regeringen woedend, misschien meer uit haat tegen Tsjombe dan om welke andere reden dan ook; Peking reageerde uiterst fel, want het zag er een mogelijkheid in om de Chinese invloed in Afrika te vergroten, terwijl de Kongolese opstandelingen reeds volledig door Mao werden gesteund; ook Moskou oreerde tegen dit
| |
| |
imperialistisch-neo-kolonialistisch optreden met volledige miskenning van het humanitaire karakter van de Belgische actie, dat geaccentueerd werd door het onmiddellijk terugroepen van de parachutisten, toen het gestelde doel was bereikt. Terecht heeft men het risico van de communistische woede genomen en de actie is geslaagd voorzover dit praktisch mogelijk was. De Gaulle schijnt in de ontwikkeling in Kongo de kans te zien zijn invloed in Afrika te vergroten; bij het bezoek van Tsjombe aan Parijs eind november heeft hij zich bereid verklaard deskundige hulp aan Kongo te geven om het land administratief en economisch op de been te helpen, doch hij wilde geen militaire adviseurs zenden. De Franse president zou voor Kongo denken aan neutralisering, zoals hij ook voor Vietnam voorstelde, doch niet het plan, maar de verwezenlijking van dit plan is belangrijk. Wij moeten helaas beide partijen vragen naar de waarborgen die gegeven zullen worden voor de naleving van de gemaakte afspraken.
6-12-1964
J. Oomes
| |
België
De Sofina-affaire
De Bank Lambert heeft in november een bod gedaan op 250.000 aandelen van de N.V. Sofina, een holding waarin de portefeuillemaatschappij van Lambert, de Compagnie d'Outremer, reeds een participatie had. Lambert wilde in de Sofina de meerderheid verwerven. Zo ver is het echter niet gekomen. De bank trok haar openbaar aanbod in en gaf de mandaten op die zij in de raad van beheer van Sofina bezette. Op het ogenblik dat we dit overzicht afsluiten, loopt een bod van 100.000 Sofina-aandelen uitgaande van de Société Générale, mede namens de Union Financière Boël en de Luxemburgse maatschappij Omnilux. De Société Générale zal ook 100.000 Sofina-aandelen overnemen van de groep Lambert en aldus Sofina helemaal beheersen.
Het zuiver financiële aspect van deze in België ongewone operatie laten we hier buiten beschouwing. Er zitten echter ook politieke kanten aan vast. Aanvankelijk scheen de groep Lambert in haar bedoelingen te zullen slagen. Maar spoedig greep de Bankcommissie in, zich beroepend op wetteksten die haar bevoegdheid bepalen o.m. in het geval van een openbaar bod op effecten. De Bankcommissie dient in zulke gevallen om advies gevraagd te worden. Dit was niet gebeurd. Daarenboven werd door een beslissing van het Comité der Noteringen te Brussel en te Antwerpen de notering van Sofina op de openbare effectenbeurzen praktisch een hele week lang geschorst. Op die manier kreeg de Société Générale de tijd om zich in de ontwikkeling in te schakelen en zelf een bod te doen, nadat Lambert zich ertoe verbonden had het hare terug te trekken.
Het feit dat de eerste-minister in de dagen dat deze zaak haar beslag kreeg, de leiding van de Bankcommissie en van de Nationale Bank ontving, bewijst voldoende dat hier ook politieke factoren in het spel waren. Op het Congres van het Algemeen Christelijk Vakverbond, later in november, heeft Voorzitter Cool de controle op de holdings behandeld en ook door de socialistische pers werd
| |
| |
dit oude, maar sinds enige tijd op de achtergrond geraakte thema opnieuw naar voren gehaald. Men verwacht nu dat de partijen in hun verkiezingsprogramma wel een en ander te zeggen zullen hebben over de concentratie van de financiële macht aan de top en over de manier waarop de overheid de belangen van de gemeenschap kan beveiligen.
Door heel deze ontwikkeling is een aspect van de economische wetgeving in de actualiteit geraakt dat door de wetgever reeds eerder had aangepakt moeten worden. De Bankcommissie, de beurs, het bankwezen, het spaarwezen: de wettelijke regeling van al deze fundamentele instellingen dateert van de jaren 1935-1936. Wat er later aan toegevoegd is, bleef binnen het toen uitgezette bestek. Dertig jaren zijn daar overheen gegaan en in de gespecialiseerde milieus weet men al lang dat de tijd gekomen is om een en ander aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Er zijn daaromtrent reeds vele rapporten en voorstellen uitgewerkt, o.m. inzake het vennootschapsrecht. Deze maand kwam weer een nieuw rapport in omloop van de Commissie Bank-Beurs-Onderneming, die opgericht is op initiatief van de Belgische Vereniging der Banken. Maar in partijpolitieke kringen scheen tot nog toe de energie te ontbreken om de wetgeving te herzien. De door de Sofina-affaire gewekte belangstelling zal misschien een aansporing zijn om dit probleem eens ernstig aan te pakken.
| |
Kongo
De zaak Sofina werd weer uit de krantentitels verdrongen door de dramatische gebeurtenissen in Kongo. In samenwerking met de Verenigde Staten stuurde België valschermspringers naar Stanleystad om de gijzelaars van Belgische en andere nationaliteiten te bevrijden. Meer dan honderd blanken konden echter niet gered worden en ook de materiële schade in het door de rebellen beheerste gebied is zeer aanzienlijk. De operatie heeft de macht van de regering Gbenye-Soumaliot niet direct gebroken. Dat was ook de bedoeling niet.
Dank zij deze gebeurtenissen werd voor de publieke opinie een tipje opgelicht van de sluier die over de besprekingen lag welke de Belgische regering sedert enige tijd voerde met de Verenigde Staten. In augustus was onderstaatssecretaris Harriman te Brussel op bezoek geweest en had daar met Spaak gesproken over niet nader omschreven vraagstukken inzake technische hulp aan Kongo. In november had Spaak in Washington een ontmoeting gehad met staatssecretaris Rusk. In de eerste dagen van december was hij in Londen. Voor de Belgische buitenlandse politiek zijn dit blijkbaar weken van hoogspanning geweest. Om het militaire geheim niet voortijdig te verraden en het welslagen van de reddingsoperatie in Stanleystad niet in het gedrang te brengen, werd de voorlichting tot een minimum beperkt. Het nadeel van deze geheimhouding blijkt nu te zijn dat politiek geïnteresseerden moeite hebben om het Belgische optreden goed te verstaan.
De regering onderstreepte overvloedig dat het om een louter humanitaire actie ging en psychologisch scheen dit voor de bevolking beslist aanvaardbaar. Politieke implicaties waren echter niet te vermijden, niet zozeer wegens de vijandige reacties van de communistische en van de meeste Afrikaanse en neutrale landen (dat was te voorzien), maar omdat de operatie niet anders gezien kon worden dan in een diplomatieke context. De twee regeringspartijen zullen nu wel enige tijd nodig hebben om dit allemaal te verwerken. De B.S.P. heeft haar minister
| |
| |
van buitenlandse zaken gevolgd, maar uitdrukkelijk vastgehouden aan het beperkte, humanitaire en tijdelijke karakter van de militaire interventie. Meer was er van de socialisten zeker niet te verkrijgen en dit minimum zal al moeite genoeg gekost hebben. Ook de C.V.P. legde veel terughoudendheid aan de dag en werd daarin door haar conservatieve vleugel minder gehinderd dan men had kunnen verwachten.
Het kan paradoxaal lijken, maar een zo ingewikkelde diplomatieke en militaire onderneming als de raid op Stanleystad werd door de publieke opinie gemakkelijker aanvaard dan vele beperkte politiek-parlementaire initiatieven en de partijen als zodanig hebben er vrijwel niets over te zeggen gehad.
Deze Kongolese episode kreeg een onverwacht vervolg in de reis van Tsjombe naar Parijs en de daarna bekend gemaakte intrekking van de mijnenconcessies. Tsjombe ontbond het Bijzondere Comité van Katanga en dat van Kivoe - twee instellingen die juridisch de dragers waren van uitgestrekte mijnenconcessies en andere uitgebreide bevoegdheden, die in het westen meestal onvervreemdbaar aan de staatssoevereiniteit verbonden zijn en door de Staat niet overgedragen kunnen worden.
Over de praktische gevolgen van deze radicale opruiming van het uit de Belgische tijd stammende Kongolese mijnrecht kunnen we op dit ogenblik nog niet veel zeggen. Wel werd hiermee nog eens duidelijk, hoe nauw de Belgische kolonisatie verweven blijft met de Kongolese politieke en maatschappelijke werkelijkheden. Een aloud stuk Belgisch-koloniale wetgeving werd nu door de regering te Leopoldstad ongeldig verklaard. Hoe de aldus ontstane leemte gevuld zal worden, weet men op dit ogenblik evenmin.
Meteen kreeg het reeds lang aanslepende geschil over de zogenaamde ‘Kongolese aandelenportefeuille’ een nieuwe actualiteit. Deze omvat effecten ter waarde van vele miljarden - aandelen in Kongolese ondernemingen waarin de Belgische Staat destijds geïnteresseerd was of tot de oprichting waarvan hij op andere manieren had bijgedragen. Of de Belgische Staat destijds een samenhangend beleid gevolgd heeft inzake zijn talrijke participaties in koloniale ondernemingen, is een vraag waar we hier niet op ingaan. Juridisch kwam aan deze stand van zaken een eind in 1960. Onafhankelijk Kongo was de voortzetting van de rechtspersoonlijkheid van de vroegere kolonie, nam er alle activa en passiva en heel het patrimonium van over en kwam aldus in het bezit van de speciale portefeuille. De Belgische regering heeft dit recht nooit betwist, maar de overdracht van de portefeuille werd afhankelijk gemaakt van de bereidheid van Kongo om ook zekere verplichtingen te erkennen die uit de hele procedure voortvloeiden. Over deze voorwaarden waren Leopoldstad en Brussel het nog niet eens geworden.
Tsjombe tracht nu de oplossing van het geschil te bespoedigen door eenzijdig in te grijpen. Wat de grond van de zaak betreft zal hij in Brussel wel enig begrip vinden. Talrijke maatschappijen in Kongo konden niet normaal beheerd worden, noch door Belgische, noch door Kongolese gemandateerden. Verder zal iedereen begrijpen dat b.v. het Bijzonder Comité van Katanga zijn positie, die logisch gegroeid was uit de omstandigheden ten tijde van Leopold II, niet ten eeuwigen dage kon handhaven. Concessies en prerogatieven, door Leopold II aan financiële en industriële groepen en personen gegeven in ruil voor hun hulp bij de eerste ontginningspolitiek, konden vroeg of laat door een onafhankelijk Kongo niet meer aanvaard worden. Maar het ogenblik en de manier waarop Tsjombe
| |
| |
eenzijdig een oplossing wil forceren werd te Brussel alles behalve op prijs gesteld.
| |
Andere problemen
Er zijn opnieuw spanningen in de geneesherenwereld, ditmaal in verband met sommige regelingen betreffende de ziekenhuizen. Men begint te beseffen dat het korps der geneesheren langs zijn syndicale vertegenwoordiging om in de toekomst bij alle wettelijke regelingen betrokken zal moeten worden. Alle betrokkenen moeten leren wennen aan een bestendige samenwerking.
Kamer en Senaat hebben de door minister Vermeylen verdedigde ‘Lex Degrelliana’ goedgekeurd, waardoor de verjaringstermijn van vonnissen en arresten geveld wegens incivisme van 20 op 30 jaar wordt gebracht. Deze verzwaring van de repressie werd door de Vlaamse C.V.P.ers aanvankelijk niet aanvaard. Ze gaven toe onder druk van allerlei factoren die ze aan hun kiezers tot nog toe niet bekend hebben gemaakt. Andermaal een weinig fraaie episode van de binnenlandse politiek, een episode met bedenkelijke morele schaduwzijden.
De Waalse vleugel van de C.V.P. hield een apart congres, dat de eenheid van de C.V.P. wel niet in gevaar bracht, maar toch in een heel andere sfeer verliep en gedeeltelijk andere eisen stelde dan het congres van de Vlaamse vleugel eind september. De B.S.P. van haar kant worstelt met het probleem van de meer links en nationaal gerichte krachten in Wallonië en in Vlaanderen (La Gauche en Links). De partijleiding tracht deze uiterste vleugel nu voor een beslissende keuze te stellen door een formule van onverenigbaarheid die de homogeniteit van de partij misschien kan herstellen, maar totaal afwijkt van wat in dergelijke gevallen laten we zeggen de Britse Labour zou gedaan hebben.
In België verwijzen de twee regeringspartijen graag naar het tweepartijenstelsel in sommige andere landen. Maar te weinig wordt daaraan toegevoegd dat dit een passende inwendige opbouw van de partijen veronderstelt, met name een geestelijke beweeglijkheid binnen de partij waarvan men in België nog ver verwijderd is en die door de partijbesturen blijkbaar niet wordt gewenst noch nagestreefd.
7-12-1964
H. de Bruyne
|
|