Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
Literaire kroniek
| |
[pagina 359]
| |
hand dient, ontgaat mij, maar zeker is, dat Monseigneur een uitgelezen priester naar Villedieu, symbolische naam van de parochie in deze roman, stuurt. M. Delance is nu dertig. In hem leeft de deernis om de schapen, niet enkel uit de arbeidersmassa, maar uit ieder milieu, of het nu de bioloog Gallard is of diens maitresse, de modejournaliste Sophie, de technicus Béziquet of het nozemmeisje van veertien jaar, dat hem naar het treurige domein van de jeugdbacchanalen lokt. Hij is onkwetsbaar, omdat hij overal samen is met de Heer in gemeenzaamheid als een Emmausganger; omdat zijn priesterlijk bestaan cirkelt om de dagelijkse Mis; omdat hij zich onbewust een eigen stijl heeft geschapen, die zijn progressistische collegas prikkelt, maar de gelovigen langzaamaan van heinde en ver tot hem trekt. Dat is nu eenmaal de kracht van het charisma. Die begenadiging brengt hem in conflict met zijn confraters, zonder enige opzet van zijn kant. Maar zo moet hij leren lijden. Ook tot hem komt de bekoring om het werk vaarwel te zeggen en de stilte te zoeken, die even noodzakelijk is voor het gebed als voor de muziek. Hij weet echter wat gehoorzamen is en blijft. Als roman lijkt me dit boek niet geslaagd. Er is geen transpositie in een romaneske wereld met eigen leven en wet. Het staat te onmiddellijk bij de werkelijkheid; het is te zeer een apologie voor een bepaald standpunt omtrent de hedendaagse priester. Maar, als men die kritiek over het hoofd wil zien en een bewogen getuigenis wil lezen, waarin een leek, en waarachtig niet de eerste de beste, zijn onrust uitspreekt over de linkse vleugel van de contemporaine priesterschap, dan neme de lezer, vooral indien hij zelf priester is, dit boek ter hand. Het is een zwart-wit analyse inderdaad. Alle figuren krijgen echter hun kans. Er is er geen die zonder medeleven is geschetst. Michel de Saint Pierre schaart zich hier onder de schapen die hun herders weiden, iets dat vaker in de geschiedenis gebeurt. Maar luisteren de herders naar dat blaten? Het thema dat steeds naar voren komt is, dat wij in de priester niet alleen een mens willen vinden die als ieder ander is, maar juist iemand die anders is, omdat hij bij uitstek zout, licht, prediker, herder, niet alleen ambtsdrager, maar ‘een voorbeeld voor de kudde’ genoemd wordt. Als de nieuwe priesters waarnaar Gods volk uitziet, hun stijl van denken, spreken, handelen moeten wijzigen, dan is het in de richting van een diepere spiritualiteit. Dat is de enige these van dit boek, boeiend gebracht, met te schelle kleuren wellicht en op te luide toon. De waarlijk priesterlijke mannen die men in het leven mag ontmoeten, zijn stiller, rijper, gereserveerder dan de figuren van deze roman. Maar dat aandikken van kleur en toon wil nu eenmaal de optiek van het verbeeldingsgenre. Dat geldt eveneens van de mystieke vervoering die M. Delance ervaart. Michel de Saint Pierre's taal, zoals die van zijn oom Henry de Montherlant in Le Maître de Santiago en Port-Royal, doet dan aan als woordenkraam naast een bladzijde van Newman of François de Sales. Het zijn literaire pogingen om duidelijk te maken, dat nieuwe stijl in het priesterschap geen stijlloosheid mag zijn, een nieuwe beleving van de religie geen afschaffing van alle religieuze riten, voorschriften of gebruiken - elk geloof, ook het christelijke, moet zich daarin immers uiten -, een herbronning van het geloof, geen uitholling daarvan in communistische trant. De moeilijkheden in de Franse kerkprovincie liggen anders dan hier. Bij alle verschil van perspectief zijn er in de Nederlanden gelijke conflictsituaties als over de grenzen. ‘Geloof mij’, schreef een oude priester, ‘het belangrijkste waar het om gaat, is: leven. Dat blijft een moeilijke kunst. En toch: hoe kunnen wij anderen leren te leven als wij zelf die kunst niet verstaan? Neem dit aan van | |
[pagina 360]
| |
een oude vriend, die het pas laat heeft geleerd’. Bij het schrijven van zijn roman heeft Michel de Saint Pierre de hulp en de vriendschap ervaren van vele priesters en religieuzen, zonder wier hulp het boek nooit tot stand zou zijn gekomen. Aan hen werd het opgedragen. Omdat het zinvol is kritisch te luisteren naar de inbreng van een bezielde leek, wanneer het gaat over de levensstijl van zijn priesters, werd dit pleidooi geschreven. | |
Requisitoir door F. Van Bladel S.J.A ce relâchement dans le langage correspondait tragiquement un relâchement dans la spiritualité. HET is inderdaad zinvol ‘kritisch te luisteren naar de inbreng van een bezielde leek wanneer het gaat over de levensstijl van zijn priesters’. Maar terwijl ik het vriendelijke stuk van Pater Daniëls las, vroeg ik me af: als die leek zijn getuigenis meedeelt in de vorm van een roman, moet dat dan geen goede roman zijn? Ik ben bang dat ik anders naar zijn getuigenis helemaal niet luister, dat het me integendeel wrevelig stemt en ergert. Les nouveaux prêtres is, ook volgens P. Daniëls, geen goede roman. Het is, geloof ik, niet eens een roman, maar een reportage en zelfs dat niet eens, maar een onrechtvaardig eenzijdig pamflet. Een zin van P. Daniëls parafraserend zou men kunnen zeggen: ‘bij alle toewijding, een geschrift zonder vreugde, die toetssteen van het Evangelie; zonder hoffelijkheid, die bloesem van de naastenliefde; zonder nuance, dat kenmerk van de wijsheid’. Het mist precies die deugden welke de auteur de ‘nieuwe priesters’ verwijt niet te bezitten. Michel de Saint Pierre heeft het recht, te staan waar hij staat, niet alleen als gelovige maar ook als auteur. Als gelovige heeft hij het recht te waarschuwen tegen alles wat volgens hem de Kerk van vandaag bedreigt; hij heeft het recht te denken en te verkondigen dat de vernieuwingen in de clerus, in de liturgie, in de sacrale kunst, in de theologie, in de pastoraal en noem maar op, gevaarlijk zijn, zo al niet ‘ketters’. Maar als zijn integrisme niet veel meer dan een heftige terugkeer naar de antimodernistische Syllabus van 1864 blijkt te zijn, dan kan ik niet goed meer volgen. Als auteur heeft hij recht de personages en conflicten uit te beelden die hij verkiest. Wie zal ontkennen dat de overgangscrisis welke de Kerk op dit ogenblik doormaakt de stof kan leveren voor een aangrijpende roman? En voor mijn part kan ook een conservatieve of zelfs een integristische priester daar heel goed de hoofdfiguur van zijn. De ‘Curé de campagne’ is tenslotte ook (maar) een Curé d'Ars. Michel de Saint Pierre is echter geen Bernanos. Nogmaals, wat ik hem verwijt, is niet de keuze van zijn standpunt, zelfs niet zijn partijdigheid. Maar alleen het feit dat hij er geen goeder oman van heeft gemaakt. Als hij de nieuwe pastorale methoden van de Franse clergé belachelijk maakt door er alleen maar de kinderachtige uitwassen van te laten zien, dan zondigt hij niet alleen tegen de objectiviteit en de rechtvaardigheid en verdient hij inderdaad de terechtwijzing welke de bisschop van Parijs hem heeft toegediend, maar - wat van het standpunt dat ons hier bezighoudt nog veel erger is - hij zondigt ook tegen de literaire waarachtigheid. Met zulke simplistische zwart-wit tekeningen kan men alleen nog een thesisroman maken die nergens meer de werkelijkheid raakt en dus helemaal geen werkelijkheid herschept. De dramatische conflicten bewegen zich hier uitsluitend op het plan van de ideeën van de schrijver | |
[pagina 361]
| |
(en dat zijn dan meestal nog slechts citaten), nergens op dat van de existentie van de personages. Deze zijn slechts spreekbuizen van de auteur, leiden geen eigen leven, bezitten geen eigen bewustzijn, laat staan dat zij er in zouden groeien. Ze zijn slechts exponenten van een probleem en zulke karikaturale exponenten dat het probleem er zelf door in het belachelijke wordt getrokken. En ik vrees dat Paul Delance, de ‘goede’ priester uit het boek, en meteen het hele getuigenis van Michel de Saint Pierre daar mede het slachtoffer van zijn. Want dit is mijn vraag: mág men, zoals P. Daniëls voorstelt, het feit dat dit boek formeel gesproken (qua stijl, compositie, bewustzijnsstructuur enz.) een onbeduidende of slechte roman is ‘over het hoofd zien’ en dan freewheelend gaan pleiten voor een deel van de ‘inhoud’ ervan, in dit geval de spiritualiteit waarvan een van de personages toch de drager is? Dat waar mijn opponent in dit vriendenpolemiekje voor pleit is zo'n goede zaak, dat men er graag iedere gelegenheid voor te baat neemt. Maar deze keer lijkt me de aanleiding toch een beetje verdacht. Als romancier, wiens communicatiemiddel de taal is, weet Michel de Saint Pierre dat er een inherente samenhang bestaat tussen vorm en inhoud, taal en boodschap, tussen stijl en spiritualiteit. Wanneer hij in Les nouveaux prêtres verslag uitbrengt over een bijeenkomst van ‘nieuwe priesters’, die meer over hun syndicale actie spreken dan over apostolaat en daar het in hun mond ietwat groteske jargon van hun arbeiderskameraden voor gebruiken, noteert de auteur: ‘A ce relâchement dans le langage correspondait tragiquement un relâchement dans la spiritualité’. Inderdaad, verslapping, slordigheid, ontbinding in de taal gaan gepaard met verslapping, slordigheid, ontbinding in de spiritualiteit, en omgekeerd. Wat gebeurt er echter als ik met dezelfde maat waarmee Michel de Saint Pierre de ‘nieuwe priesters’ meet, ook zijn roman en zijn getuigenis ga meten? Niet alleen constateer ik dan dat, net zoals zijn vooruitstrevende priesters een progressistisch jargon gebruiken, zijn eigen taal en stijl op vele plaatsen tot een onuitstaanbare integristische fraseologie vervallen, maar ik zou principieel willen stellen: in de mate dat zijn roman als roman niet geslaagd is, faalt ook zijn probleemstelling, zijn getuigenis en heel de spiritualiteit waar hij voor pleit. En tot op zekere hoogte is dat tragisch. Het is tragisch omdat ik uit wat de schrijver er over vertelt graag wil geloven dat dit boek uit een eerlijke bezorgdheid en met liefde is geschreven, maar in het resultaat geen eerlijke roman kan zien en dus niet voldoende liefdeGa naar voetnoot1). Het is tragisch omdat het conflict dat in deze roman behandeld wordt en dat ons allen aangaat - het conflict in de Kerk tussen behoudsgezinden en vooruitstrevenden - voor een groot deel een taalconflict is: we verstaan elkaar niet meer, we spreken niet meer dezelfde taal. En een roman, een taalwerk dus, waarin precies de taal (en daarmee bedoel ik alles wat van een roman een roman maakt) in gebreke blijft, kan onmogelijk bijdragen tot een oplossing van deze spraakverwarring. Dát, neem ik aan, was nochtans Michel de Saint Pierre's bedoeling. Maar ik versta hem niet. Zijn getuigenis laat me koud. |
|