Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Het Concilie en de Joden
| |
[pagina 228]
| |
trachtte af te zwakken door het droeve relaas van de 6 miljoen slachtoffers, dat er een brede grijns verscheen. Soms spraken ze uit wat ze dachten: waren ze maar allemaal omgekomen.... Degenen die me dit zeiden waren geen booswichten, maar goed katholieke huisvaders of leerlingen van katholieke scholen. Voor de Amerikaanse bisschoppen, die handelen onder de grote druk van de sterke joodse bevolking, hebben ze weinig goede woorden. Dat kardinaal Spell-mann op het congres van het Amerikaanse Joodse comité de vrijheidsmedaille in ontvangst neemt, ondervindt felle kritiekGa naar voetnoot1). Is de staat Israël immers niet vooral mogelijk gemaakt dank zij Amerikaanse dollars (waarbij ze vergeten te vermelden dat de V.S. ook 70% van de hulp aan de Palestijnse vluchtelingen voor hun rekening nemen). Iedereen is ergens opportunist. De Amerikaanse Vaders kunnen niet zonder verklaring terugkomen in de States, evenmin als de Duitsers, die weten dat nazisme en antisemitisme in hun land niet totaal zijn uitgeroeid. Voor de bisschop uit het Nabije Oosten zijn - op menselijk en politiek vlak - deze redenen niet aanwezig, integendeel. Hij ziet slechts nadelen. De Joden hadden aanvankelijk een plaats in hetzelfde schema als de Oosterse orthodoxe christenen; daarna kwam de verklaring gevaarlijk dicht bij het hoofdstuk over de godsdienstvrijheid, dat over de mohammedanen spreekt. Aldus heeft de kortste tekst van het concilie (eerste versie 300 woorden, tweede ontwerp: 600; nauwelijks 2 pagina's druks) ongetwijfeld de meeste stof doen opwaaien. ‘Voor de zoveelste maal bleek weer de explosieve kracht van het Joodse vraagstuk. Zodra de verhouding tot de Joden ter sprake komt, is niemand meer neutraal, zijn de Arabieren verontwaardigd, zetten de Joden de stekels op en krakelen de christenen’Ga naar voetnoot2).
Hoe is het historische verloop van de conciliebeschouwingen over dit hoofdstuk? Op 8 november 1963 werd het vierde hoofdstuk van het schema over de oecumene uitgedeeld, handelend over ‘De houding der katholieken tegenover de niet-christenen en vooral de Joden’Ga naar voetnoot3). De tekst zegt, dat de Kerk niet kan vergeten dat zij de voortzetting is van dat volk, waarmee God in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid eertijds het Oude Verbond heeft gesloten en dat Christus, onze Vrede, die in één Liefde èn Joden èn heidenen omvat, de verzoening heeft aangekondigd van heel de aarde in Hem. Het is een onrecht het uitverkoren volk een gevloekt volk te noemen, omdat het aan God allerdierbaarst blijft wegens de Vaders en de gaven hen geschonken. Christus is niet door het hele toen levende volk gedood en nog veel minder door het nu levende. Christus, de maagd Maria en de Apostelen zijn uit dat volk geboren. Het ontwerp moedigt theologische contacten met de Joodse medebroeders aan en veroordeelt de jodenvervolging. Dezelfde dag publiceert het Secretariaat voor de Eenheid een communiqué, dat man en paard noemt, om - zo hoopt men - een eind te maken aan iedere Hineininterpretierung: ‘Men kan dus niet zeggen dat de inhoud of het doel van | |
[pagina 229]
| |
de tekst pro- of antisionistisch is. Gebruik maken van deze tekst voor of tegen bepaalde politieke opvattingen is ongegrond en volledig in strijd met de bedoeling van degenen die hem hebben samengesteld en voorgedragen ter concilie’. Echter nog voor kardinaal Bea de tekst kon toelichten, verwierpen de Oosterse vaders het hoofdstuk. Kardinaal Tappouni merkte op dat de christelijke eenheid een ander vraagstuk is dan het Joodse probleem. Het is absoluut ongewenst de Joodse kwestie te behandelen. In sommige de Joden vijandige landen zal dit vierde hoofdstuk oorzaak worden van vooroordelen tegen de christelijke kerken die daar een minderheid uitmaken. Al zijn de beginselen van dit hoofdstuk bovennatuurlijk, de huidige politieke toestand vertroebelt alles. Zij die het geloof niet bezitten, kunnen de bedoelingen van het concilie niet begrijpen of zullen deze misvormen. De Koptische patriarch Sidarous meent dat dit hoofdstuk overbodig is, omdat de Kerk reeds duidelijk heeft gesproken, toen de Joden vervolging leden (sic!). Ook volgens patriarch Maximos heeft het geen nut nodeloos onrust te stichten in de wereld. Hij acht het hoofdstuk beter op zijn plaats in het kerkschema, in verband met de heilsgeschiedenis, of in het schema over de Kerk in de Wereld, om daar het antisemitisme en de rassendiscriminatie te veroordelen. Op maandag 18 november 1963 leidde kardinaal Bea zelf de algemene beschouwingen in: de voorzitter van de commissie die het hoofdstuk heeft samengesteld en niet een commissielid, zoals gebruikelijk. Kardinaal Bea had zich kennelijk deze toelichting voorbehouden, omdat hij wist hoeveel tact er nodig is om dit onderwerp aan te snijden, tact enerzijds tegenover de Arabische staten en de christenen in die landen, katholieken en orthodoxen, en anderzijds tegenover de Joden, omdat hun vertrouwen in de christenen en met name in het Vaticaan nog maar in embryonale toestand verkeertGa naar voetnoot4). De kardinaal herinnerde eraan dat zijn Secretariaat dit hoofdstuk, een werkstuk van twee jaar, niet op eigen initiatief heeft opgesteld, maar in uitdrukkelijke opdracht van paus Joan-nes, die in december 1962 deze verklaring ten volle had goedgekeurd. Het gaat, aldus de inleider, niet om een politieke kwestie, zoals de erkenning van de staat Israël door de heilige Stoel of de psychologische voorbereiding hierop, maar om een wezenlijk godsdienstige aangelegenheid. Uit het Joodse volk is Christus naar het vlees voortgekomen, in en met dit volk stichtte Hij zijn Kerk. Hebben echter dit volk en zijn leiders Christus niet veroordeeld? Zeker, maar Hij heeft ook vergiffenis voor de Joden gevraagd. Dit gebed is verhoord en het vólk is niet verworpen, het blijft volk Gods, zonder hetwelk de eenheid van de Kerk onvoltooid blijft. Het concilie zal zeker Christus' kruisliefde en zijn bede om vergiffenis tot de zijne maken. Gods gaven zijn onberouwelijk. Waarom worden echter deze kwesties thans opgerakeld? Opdat het concilie zich duidelijk uitspreke tegen het antisemitisme en zijn onmenselijke misdaden, vaak bedreven onder de valse dekmantel van schriftteksten en feiten uit de kerkgeschiedenis. Sprekend over de zogenaamde godsmoord zegt kardinaal Bea: ‘Het antisemitisme vindt zijn bron volstrekt niet in de godsdienst. De oorzaken ervan zijn van politieke, psychologische, sociale en economische aard. Wij wisten van te voren, dat dit hoofdstuk in politieke zin zou worden uitgelegd, met betrekking tot Israël en het sionisme. Daarom heeft het Secretariaat contact opgenomen met de Arabische staten om zijn bedoelingen nader te verklaren teneinde ieder misver- | |
[pagina 230]
| |
stand te voorkomen: de Kerk doet niet aan politiek en wenst dit ook niet; zij weigert iedere interpretatie die haar verklaringen een politieke betekenis geeft. Zij plaatst zich uitsluitend op godsdienstig vlak. Deze woorden zijn duidelijk; slechts een foutieve uitleg van het hoofdstuk leidt tot polemieken, maar voor wie deze tekst te goeder trouw leest, is zij een factor die vrede brengt’. Enkele dagen later hield de intelligente Maronitische bisschop van Tyr (Libanon), mgr. Joseph Khoury, een persconferentie over de conciliaire werkzaamheden van de afgelopen weekGa naar voetnoot5). Vergeleken met de andere Oosterse Vaders was zijn houding zeer gematigd. Volgens hem schijnt de oppositie tegen het hoofdstuk zich minder te richten tegen de verklaring zelf of haar inhoud, waarvan de details nog niet in discussie zijn gebracht, maar tegen de plaats die men eraan heeft gegeven (nl. in het schema over de oecumene) en tegen haar eenzijdigheid: het had voor de hand gelegen ook andere godsdiensten te vermelden, met name Islam en Bouddhisme. Om aan deze en andere bezwaren tegemoet te komen heeft men later getracht dit hoofdstuk overal elders onder te brengen. Wilde men eind november deze kwestie in de doofpot stoppen? Moderator Lercaro stelde voor voorlopig een globale stemming over de hoofdstukken 4 en 5 (godsdienstvrijheid) te houden, maar voor de sluiting van de tweede zittingsperiode gebeurde er niets. ‘Bij gebrek aan tijd en alleen daarom’, verklaarde kardinaal Bea wat al te nadrukkelijk om geloofwaardig te lijken: politieke omstandigheden inspireerden een afwachtende houding. ‘Deze stukken zullen niet van de agenda worden afgevoerd’, was kardinaal Bea's schrale troost op 2 december aan de ongeduldige Amerikaanse Vaders die een beslissing wilden forceren. En om de pil te vergulden: ‘Dit uitstel heeft bepaalde voordelen: de besprekingen van de eerste drie hoofdstukken werd niet overhaast afgewerkt, om snel aan de hoofdstukken 4 en 5 te beginnen, waarin immers nieuwe en moeilijke kwesties worden aangesneden. Laten we hierover kalm nadenken als voorbereiding op een doeltreffende bespreking in de herfst van 1964. Bemerkingen over inhoud en plaats van deze hoofdstukken kunnen worden ingediend bij het Secretariaat voor de Eenheid tot 31 januari 1964’.
De intersessie was echter weinig geschikt om ‘kalm na te denken’. 4 December maakte de paus zijn voornemen bekend als pelgrim naar Palestina te gaan. Dit besluit werd door de Arabieren met gemengde gevoelens ontvangen, toen ze hoorden dat de paus ook Israël zou bezoeken. Had Le Monde van 6 december in een tendentieus artikel niet verklaard dat de Vaticaanse onderhandelingen met Israël over de bedevaart onvermijdelijk leidden tot een de facto erkenning van de Joodse staat? Volgens de Arabische landen liet het Vaticaan zich misleiden door het handige spel van de Sionisten, die tijdens de eerste bespreking van hoofdstuk 4 al juichten in hun kranten, alsof deze tekst het bestaan van de staat Israël zou rechtvaardigen. In Jordanië was de toestand al eerder gespannen. De behandeling van het Joodse vraagstuk werd in Jeruzalem aanleiding tot een (mislukte) opzet tot christenvervolging van de kant van fanatieke mohammedanen. Vandaar het heetgebakerde verzoek van Jeruzalems Latijns patriarchaat aan de paus om elke toenadering tot de Joden te vermijden vanwege hun steun aan Israël, oorzaak van het tragisch lot der vluchtelingen. Aan dit verzoek | |
[pagina 231]
| |
was deze typerende redenering vastgeknoopt: ‘De Joden die vandaag in Washington wonen, hebben weliswaar niet zelf Christus vermoord, maar dit verandert niets aan de feiten die het evangelie vermeldt’Ga naar voetnoot6). Inderdaad, het concilie doet in principe niet aan politiek, maar in feite komt dit helaas toch voor bij enkele Vaders. Bovendien is het lastig politici te beletten het concilie te bekijken door hun eigen bril. Zo mogelijk dient men daar rekening mee te houden, voortdurend en niet zo nu en dan, zoals thans het geval is. Zo verklaarde kardinaal Bea drie jaar geleden aan een Joods journalist, dat de heilige Vader geen aparte subcommissie voor de joods-christelijke verhoudingen heeft willen instellen om geen Arabische reacties uit te lokken. Wel werd echter het hoofdstuk dat handelt over deze verhoudingen, afzonderlijk gepubliceerd, nog geen maand voor de bekendmaking van de pauselijke reis. Natuurlijk legden de Arabieren tussen deze twee feiten onmiddellijk verband. Dat verband bestond echter niet, omdat het pauselijk Staatssecretariaat het Secretariaat voor de Eenheid zo lang mogelijk buiten de bedevaartvoorbereidingen had gehouden vanwege prestigekwesties binnen het Vaticaan. Om de Arabische gemoederen wat te kalmeren publiceerde de krasse Grieks-katholieke patriarch Maximos IV een verklaring waarin hij wijst op het zuiver godsdienstige karakter van het stuk. De oosterlingen, aldus de patriarch, hebben op het concilie het Arabische standpunt tegenover Israël verdedigd, ondanks de moeilijkheden die de (Syrische) staat de kerk in de weg legt, vooral op onderwijsgebied. Mgr. Ramselaar tekent hierbij aan: ‘Ten overstaan van de onvoorstelbare Jodenhaat in de Arabische landen is dit een moedige daad. Vooral in de Oosterse christengemeenschappen leven nog oude vooroordelen tegen het Joodse volk als godsmoordenaars en christenvijanden’Ga naar voetnoot7). Deze typisch Westerse conclusie is wellicht ontstaan uit een te eenzijdige Joods-christelijke vriendschap, waarin Arabieren automatisch Jodenhaters zijn. Dit was vroeger zeker niet het geval. Juist in tegenstelling met het Westen en zijn antisemitisme, bestond in het Nabije Oosten eeuwenlang een vreedzame coëxistentie. Niet de ‘oude vooroordelen’ hebben het antisionisme gaande gemaakt, maar het onrecht door Israël de Arabieren aangedaan. Dit aspect wordt in het Westen gemakkelijk vergeten. De Arabieren zijn niet gekant tegen Joden en Judaïsme, maar tegen het Sionisme. De bekende Libanese hoofdredacteur en columnist René Aggiouri noemt het antisemitisme een valstrik. Hij verwijt radio Kairo zich gemengd te hebben in de vraag of de Joden al dan niet schuldig zijn aan Christus' dood. ‘Het is niet verwonderlijk dat de sionisten bij monde van de heer Norian Goldmann hebben getracht deze tekst onmiddellijk in hun voordeel uit te leggen. Reeds vaak plaatsten zij de strijd om Palestina op het religieuze of racistische vlak. De Arabische staten hebben tot nu toe deze valstrik ontlopen door onderscheid te maken tussen judaïsme en sionisme. De strijd om Palestina is van politieke aard. De ontwerptekst toont veel overeenkomst met de traditionele mohammedaanse opvattingen. Het sionisme is een gevolg van de Europese vervolgingen van de Joden, vervloekt, naar men zei, vanwege de godsmoord. De evolutie die de Kerk thans doormaakt, is gunstiger voor het Arabische standpunt dan voor de sionistische positie’. Wat, vervolgt Aggiouri, is ons standpunt tegenover sionisme en de staat Israël? ‘Wij onderstrepen dat de Joodse gemeenschappen steeds in | |
[pagina 232]
| |
vrede geleefd hebben onder de Arabieren; dat de progroms een sociaal, puur Europees verschijnsel zijn; dat de Europese staten moeten ophouden met de Israëlitische emigratie naar bezet Palestina (Israël, B.S.). Alle sionistische pogingen om het bestaan van Israël te rechtvaardigen zijn immers gebaseerd op één beginsel: het uitbuiten van het gevoel van Unheimlichkeit van de Israëliet in een niet-Joodse maatschappij. Vandaar dat dit argument niet aanslaat bij Joden die volkomen zijn opgenomen in de maatschappij waarin zij leven; voor hen heeft sionisme geen zin. In zoverre de Kerk er in slaagt de oude vooroordelen tegen de Joden te ontzenuwen en daardoor aan het sionisme een belangrijke bestaansgrond ontneemt, is deze evolutie voor de Arabische staten een reden tot vreugde’Ga naar voetnoot8). In maart 1964, voor een zuiver sionistisch gehoor te Tel-Aviv, zei Goldmann onomwonden: ‘Het grootste gevaar dat vandaag het Joodse volk bedreigt, is niet het antisemitisme en evenmin de economische discriminatie, maar het liberalisme, waardoor de Joden kunnen worden opgenomen in de milieus waarin zij leven’. Bezorgd om de zo snel mogelijke immigratie van het 3e, 4e en 5e miljoen Joden uit de diaspora voegde hij eraan toe: ‘De assimilatie is hèt gevaar, sinds wij de ghettos hebben verlaten’. ‘Antisionisme mag niet verworden tot antisemitisme’, waarschuwde Aggiouri, toen de politieke commissie van de Arabische Liga besloten had zich te verzetten tegen het idee dat het Joodse volk onschuldig zou zijn aan Christus' doodGa naar voetnoot9).
Intussen werd de nieuwe tekst voorbereid. Geruchten deden de ronde dat de paragraaf over de godsmoord geschrapt was om tegemoet te komen aan de verlangens van de Oosterse Kerken, gezwicht voor de druk van hun regeringenGa naar voetnoot10). Een verklaring van de Arabische Evangelische Kerkenraad oefende kritiek uit op de pogingen ‘om de Joden schoon te wassen van hun schuld aan Jezus' kruisiging’. Vooral de Amerikaanse Joden en sommige protestanten reageerden uiterst fel. Volgens hen zou het weglaten van de tekst over de godsmoord betekenen ‘dat de katholieke kerk niet meer - zoals zij aanvankelijk geneigd was te doen - het Joodse volk als geheel onschuldig zou verklaren aan “godsmoord”; dit zou neerkomen zo al niet op een feitelijke beschuldiging hiervan, dan toch op het scheppen van een mogelijkheid tot zulk een beschuldiging. En zo zou het concilie zich lenen tot het bedrijven van een “geestelijke progrom“’. ‘Sinds de dood van Joannes XXIII, voegt men daar nog aan toe, is er niets meer van waarde; zijn opvolger staat duidelijk aan de kant van de onverdraagzaamheid...!’Ga naar voetnoot11) De katholieke experts werden ongerust. Er was eind juni een communiqué van het Secretariaat voor de Eenheid nodig om de gemoederen enigszins te bedaren. Pater Congar concludeert hieruit: ‘Deze campagne lijkt mij onzinnig. | |
[pagina 233]
| |
Ze verraadt een collectieve hartstocht, die ontoegankelijk is voor redelijke verklaringen en niet in staat tot objectiviteit. Het gaat overigens om een uitzonderlijk ernstige zaak. Dit feit doet ook iets aan het licht komen van de moeilijkheden van de dialoog en toont tevens aan, dat die dialoog al werkelijk begonnen is, want zoiets gebeurt, wanneer de ander, de gesprekspartner, eist volledig serieus genomen te worden en zijn eisen stelt van partner, in de werkelijke en niet slechts in litteraire of fictieve betekenis van het woord’Ga naar voetnoot12).
Op 26 september 1964 presenteerde kardinaal Bea zijn (tweede) rapport over Joden en niet-christenen. ‘De publieke opinie zal het concilie positief of negatief waarderen op grond van deze verklaring. Dit is echter geen voldoende reden, al kunnen we daaraan niet zonder meer voorbijgaan. Van belang is de trouw aan de Kerk, aan Christus en aan de Apostelen in hun liefde voor het uitverkoren volk. Veel vaders hebben gevraagd dat deze verklaring wordt afgelegd. Het heeft veel werk gevergd haar te wijzigen aan de hand van de zeer talrijke raadplegingen tussen de sessies. De toegevoegde teksten over de voorrechten van het uitverkoren volk en de christelijke hoop op een uiteindelijke hereniging met het Joodse volk, versterken het schema’. Lang weidt de kardinaal uit over de godsmoord, het centrale punt in de controverses over dit onderwerp, zonder iets wezenlijk nieuws toe te voegen aan vroegere verklaringen. Welke zijn tussen beide teksten (van november 1963 en september 1964) de verschillen, waarvan de meeste overigens niet zijn aangebracht door het Secretariaat voor de Eenheid, maar door de coördinatiecommissie o.l.v. staatssecretaris Cicognani. ‘Welke onwetende “expert” is verantwoordelijk voor deze wijzigingen’, vroeg mgr. Heenan? De omstreden passage over de verantwoordelijkheid voor Christus' kruisdood is geschrapt, hetgeen natuurlijk niet betekent dat de inhoud is herroepen, temeer daar de katechismus van Trente reeds verklaart dat alle mensen enigszins godsmoordenaars zijn. De nieuwe tekst vermeldt niet langer de uitdrukking ‘godmoordend volk’, maar ‘verworpen volk’. Nadrukkelijk wordt verboden de Joden van vandaag toe te rekenen wat gebeurd is tijdens Christus' Lijden. Kortom, een vaag overblijfsel van een goede tekst, die veel meer details gaf. Het schijnt dat de theologen, nu het onmogelijk bleek iedere verantwoordelijkheid van bepaalde Joodse leiders voor Christus' dood te ontkennen, er de voorkeur aan gaven iedere toespeling op dit netelige probleem te schrappen. De merkwaardigste wijziging is echter de vervanging van het woord ‘persecutio’ (iedereen begreep dat dit vervolging betekent, ook al is het geen ‘mooi’ latijn, en deze term is geenszins te sterk voor de Jodenvervolgingen) door het zwakke ‘vexatio’ (slechte behandeling), onmiddellijk sterk bekritiseerd door de Vaders. In het begin van dit artikel vermeldden we reeds de Arabische reacties, binnen en buiten het concilie. Hoe reageerden de anderen? De meeste Vaders die aan het debat deelnamen, betreurden dat de tekst was afgezwakt; ‘Aangezien de publieke opinie’, aldus kardinaal Liénart, ‘thans weet dat het woord godsmoord zich in het eerste ontwerp bevond, maar niet in het tweede, zou men de verkeerde conclusie kunnen trekken, dat het concilie het Joodse volk niet wil schoonwassen van de beschuldiging van godsmoord’. Hij spreekt ook over de plaats van deze verklaring: men heeft voorgesteld dit hoofdstuk overal elders onder te brengen: in het schema over de Kerk (Volk Gods...), over de Open- | |
[pagina 234]
| |
baring, in een eventueel schema over de niet-christelijke godsdiensten. Men vond het schema over de oecumene een te grote eer. ‘Oecumene is een familieaangelegenheid’, had patriarch Maximos gezegd. (Fanatieke Joden hebben later dit balletje teruggespeeld: het concilie is een familieaangelegenheid en wij zijn niet van de familie, laten we ons er vooral niet druk over maken). Bovendien, zo zei men, is het niet tactisch Oosterse kerken en Joden in een adem te noemen. Daarbij vergeet men echter dat de scheiding tussen Kerk en Synagoge het fundament en 't architype is van alle scheidingen, het eerste schisma, waarvan de redenen (meningsverschil over de rol van nationalisme, de Messias, het volk Gods en zijn structuur), vaak dezelfde zijn als bij de andere schisma's. Wellicht had paus Joannes in zijn intuïtie aangevoeld dat deze verzoening met de Joden (zelfs als zij deze zouden weigeren) de eerste onvermijdelijke stap is naar de verzoening van de christenen onderling. Pater Bernard Lambert O.P. schreef reeds in 1962: ‘In het licht van Gods bedoelingen is de meest fundamentele hereniging niet die tussen orthodoxen, katholieken, protestanten en anglicanen, maar de hereniging van Joden en de heidenen, van Joden en Christenen. Wat hier in het geding is, is niet de oecumene in de twee partijen die haar eenheid vormen, ook niet de heilseconomie in het voortzetten van de grote eschatologische gebeurtenissen, neen, veel meer: de verzoening tussen twee aspecten van de uitverkiezing: de een van nature, de ander door genade. Een oecumenisme dat zich zou beperken tot de betrekkingen tussen de Christenen onderling zou in principe gedoemd zijn om te mislukken, omdat het op een veel te wankel fundament gebouwd zou zijn’Ga naar voetnoot13). In deze trant sprak kardinaal Liénart: ‘Israël is de stam waarop alle christelijke kerken zijn geënt. Volgens de Ephesiërbrief heeft Christus de scheidsmuur - dat is de vijandschap - tussen beide groepen, joden en heidenen, weggebroken, om slechts één kerk te vormen. Evenmin als in de verklaring over de godsdienstvrijheid mag men zich hier tevreden stellen met een vage uiteenzetting over naastenliefde en verdraagzaamheid. Een leerstellig fundament is nodig. Het gaat niet langer om opportuniteit of inopportuniteit, maar om de waarheid’. In deze zin sprak ook kardinaal Lercaro. Zijn interventie werpt, theologisch, het scherpste licht op dit vraagstuk. ‘De reden van deze verklaring is minder gelegen in de droeve gebeurtenissen van de afgelopen oorlog of in de politiek dan in een diepere bewustwording van het mysterie van de Kerk. Zij is in het bijzonder de vrucht van de liturgische vernieuwing, die ons meer vertrouwd heeft gemaakt met Gods Woord en de Eucharistieviering. Welnu, deze twee elementen, de woorddienst en het offer van het Lam, zijn beide afkomstig van Israël. We hebben een gemeenschappelijk erfdeel’Ga naar voetnoot14). Mgr. Heenan stelde voor niet de tekst uit de Romeinenbrief over de ‘terug keer’ van het Joodse volk aan het eind der tijden te citerenGa naar voetnoot15). ‘De oecumene, | |
[pagina 235]
| |
aldus de aartsbisschop van Westminster, houdt zich niet bezig met bekering, maar uitsluitend met het zoeken van de waarheid’. Deze ‘oproep tot bekering’ (zoals men deze zinspeling op een eschatologische eenheid, die geen enkel proselytisme inhoudt, ten onrechte heeft genoemd) zou volgens Israëli's de voorwaarde zijn waarop de Kerk zou aanvaarden een eind te maken aan haar antisemitisme. Rabbijn Abraham Joshua Heschel, van Manhattan Jewish Theological Seminary, een goede vriend van kardinaal Bea, die veel gewerkt heeft voor betere Joods-christelijke verhoudingen, zei: ‘Een boodschap die de Jood beschouwt als een kandidaat voor bekering en verkondigt dat het Judaïsme gedoemd is te verdwijnen, kweekt onderling wantrouwen, verbittering en ressentiment. Ik herhaal hetgeen ik vaak heb gezegd tegen leidende personen van het Vaticaan: Ik ben bereid naar Auschwitz te gaan, wanneer ik moet kiezen tussen bekering of dood’Ga naar voetnoot16). Overigens waren de Joodse reacties vanuit Israël wat gematigder dan tijdens de eerste behandeling toen, mede door hun ontijdige commentaren, de bespreking van de tekst werd opgeschort.
Is men tevreden met de verklaring? Wanneer in de definitieve tekst rekening wordt gehouden met de geuite kritieken, is het een enorme stap vooruit; de eerste aarzelende stap, want aldus mgr. Oesterreicher, sinds 2000 jaar kende de verhouding Kerk-Synagoge geen enkele ontwikkeling. Auschwitz heeft de wereld wakkergeschud. Een mentaliteit verandert. In Nederland werkt sinds jaren de katholieke raad voor Israël als afdeling van de Sint-Willibrordusvereniging. Zijn driemaandelijkse uitgave Christus en Israël staat op hoog niveau. Pausen en bisschoppen tonen toenadering. De meest bekende maatregel was in 1959 het schrappen van het bijvoeglijk naamwoord ‘impiis’ in het Goede Vrijdaggebed voor de JodenGa naar voetnoot17), reeds voorgesteld in 1928 door de Amici Israël. Paus Joannes brak met de gebruikelijke afzijdige houding t.o.v. de Joden, die zelfs heeft voortgeduurd tijdens de oorlog, toen de Joden niet gesteund werden als Joden, maar als mensen in nood. Het Vaticaan hield zich op een afstand van de officiële vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap, maar reeds toen was mgr. Roncalli hun vertrouwensmanGa naar voetnoot18). In 1961 werden specialisten in Joodse aangelegenheden aan het Secretariaat voor de Eenheid toegevoegd. In 1960 was er sprake van Joodse waarnemers op het concilie uit te nodigen. Van dit plan werd afgezien vanwege de meningsverschillen binnen het Judaïsme zelf (wie vertegenwoordigt de Joodse godsdienst?) en de Arabische reacties, toen men in 1962 dr. Wardi, de directeur van de afdeling Christian Af fairs van het Israëlische Ministerie van Godsdienstzaken, wilde afvaardigen. De verleden | |
[pagina 236]
| |
jaar overleden Frans-Joodse historicus Jules Isaac, die zich als levenstaak had gesteld de christelijke katechese te zuiveren van alle minachting en vooroordeel jegens het Joodse volk, prepareerde een groot dossier voor het concilie. Op 13 juni 1960 werd hij door Paus Joannes en kardinaal Bea in audiëntie ontvangen. Het dossier kwam terecht op het Secretariaat voor de Eenheid. Zijn activiteit heeft er zeker toe bijgedragen dat de plaats van het Joodse volk ten aanzien van de Kerk diepgaand in beraad is genomenGa naar voetnoot19).
Het is niet de eerste keer dat een concilie het Joodse vraagstuk op zijn agenda plaatst, maar helaas was tot nu toe steeds een anti-joodse wetgeving het gevolg, om het geloof van pas bekeerde gelovigen te beschermen tegen Joodse invloed. Omgaan met Joden was niet erg gezien. De eerste meer positieve activiteit was het thans te weinig bekende pionierswerk van de gebroeders Léman vóór en tijdens Vaticaan I, om de Vaders te bewegen een barmhartige oproep tot het volk van Israël te richten. Het moment leek hen gunstig: ‘sinds de Franse revolutie waren de Joden enigszins gerehabiliteerd (“heeft de voorzienigheid niet toegestaan dat de Joden eerst mensen zouden worden, alvorens christen te worden?”); door de civiele wet waren de Joden voortaan onttrokken aan de overheersing van Talmud en rabbijnen; het rationalisme deed velen het geloof verliezen; de Israëlieten blijven God zeer dierbaar vanwege hun Vaderen’. Hun postulaat kreeg 510 handtekeningen, maar werd door het ontijdig afbreken van het concilie niet meer behandeldGa naar voetnoot20). Sindsdien is een eeuw voorbijgegaan en nu is de ontwikkeling niet meer te stuiten. De verklaring van de Wereldraad te Amsterdam (1948) en te New Dehli (1961) tegen het antisemitisme was een stimulans voor de katholieke kerk een stap verder te gaan: een dogmatisch bewijs leveren voor deze veroordeling. ‘La fin de l'antisemitisme’ telefoneerde op 30 september hoofdredacteur Antoine Wenger naar La Croix. Men had te vroeg victorie gekraaid. Op 12 oktober liet mgr. Felici aan het Secretariaat voor de Eenheid weten dat het het verlangen van hogerhand was dat de verklaring over de Joden moest worden voorgelegd aan een gemengde commissie, samengesteld uit leden van de doctrinale commissie en het Secretariaat voor de Eenheid, teneinde de tekst te integreren in het tweede hoofdstuk van het schema over de Kerk (het volk Gods), en wel in paragraaf 16, die handelt over de betrekkingen tussen de Kerk en de niet-christenen, waarin reeds sprake is van Joden en Mohammedanen. Door deze maatregel wilde men kennelijk nog meer de nadruk leggen op het theologische en a-politieke karakter van de tekst. De brief ‘Cum magno dolore’, getekend door 16 kardinalen o.l.v. kardinaal Frings, was het gevolg. De ondertekenaars wensten niet dat de verklaring in enkele woorden zou worden ‘weggewerkt’. Volgens hen heeft men niet het recht een tekst terug te trekken die reeds door de Vergadering besproken is. Beslissingen in deze zijn uitsluitend aan de Kerkvergadering voorbehouden. Bovendien bleek later dat mgr. Felici zelf de 4 commissieleden had benoemd, | |
[pagina 237]
| |
waaronder 3 reactionairen: Browne, Lefebre en Fernandez, en niet de paus, zoals de brief suggereerde.
Wij hebben een uitvoerig overzicht gegeven van de ontwikkeling van het Joodse vraagstuk op het concilie, teneinde hierin het Arabische standpunt te kunnen plaatsen. Om het heel simpel te zeggen: de Arabische christenen vinden deze concilieverklaring niet belangrijk genoeg om er risico's voor te nemen. Want dat doen ze, althans daar zijn ze diep van overtuigd. Ze willen niet achterblijven bij orthodoxen en mohammedanen in hun haat tegen Israël, om zodoende voor goede vaderlanders door te gaan. In juli publiceerde een christen in Beiroet een boek over Het universele Judaïsme en zijn onafgebroken strijd tegen het christendomGa naar voetnoot21). Bovendien zullen Oosterlingen niet gauw overtuigd worden door theologische verhandelingen over het volk Gods. De bisschoppen zijn vaak gevangen binnen een eng kerkelijk provincialisme en een zeker minderwaardigheidscomplex, waardoor ze veel meer vechten voor de rechten van de Oosterse Kerken dan voor een betere pastoraal. Dan wordt het begrijpelijk dat zij moeilijk het belang kunnen inzien van een verklaring over de Joden. Te meer, daar bij de besprekingen op het Concilie niet zonder grond meermalen de klacht gehoord is, dat men te veel van de Latijnse kerk - en dan nog maar van de Europese kerk - uitgaat. Op het concilie hebben de Oosterlingen gepleit voor de Islam, die dichter bij de Kerk zou staan dan het Judaïsme. De argumenten waren zwak. Hun lofzang op de Islam was duidelijk een politieke vleierij; thuis laten de meeste Vaders zich binnenskamers heel wat minder prijzend uit over deze godsdienst. Met hand en tand blijven, bijvoorbeeld, de Syrische bisschoppen zich verzetten tegen Koranonderricht voor de Mohammedaanse leerlingen binnen het katholieke schoolgebouw, bang voor een te grote invloed. Het is overigens onjuist Mohammedanen en Joden, die toch op een bijzondere wijze betrokken zijn op de kerk van Christus, op één lijn te stellen. Een voorbeeld van verwarring zijn de sinds 1960 vernieuwde dagintenties voor de Bidweek voor de Eenheid. De intentie van 24 januari luidt: moge de ergernis van een verdeeld christendom voor Joden, Mohammedanen en andere niet-christenen worden weggenomen. Dat het Oosters denken over deze kwestie sterk politiek en emotioneel geladen is, komt ook door bloedarmoede. Een theologische basis ontbreekt hen. In 1963 was in Egypte niemand beschikbaar om een zinnig antwoord te geven op de aantijgingen van radio Kairo, die zei dat de Joden wel degelijk schuldig waren aan Christus' kruisdood. De Oosterse kerken slagen er niet in deze verklaring los te zien van de politiek. Religie en politiek, kerk en staat zijn in hun ogen sterk verbonden, voor de Islam zijn beide één, ondanks het verzet van progressisten. De Turken hebben bij de communauteiten dit idee van politico-religieuze gemeenschap aangewakkerd. Voor de Islam is de Kerk vooral een wereldlijke macht. Artikelen over dit vraagstuk, met grote foto's van de barokke Sint-Pieter en de paus op de Sedes Gestatoria wekken deze indrukGa naar voetnoot22). De kruistochten werden nooit helemaal vergeten. Zij menen terecht dat het eerder Auschwitz, de Amerikanen en de Stellvertreter zijn die het concilie deze houding ingeven dan een ‘théologie nouvelle’. | |
[pagina 238]
| |
Belangrijker echter lijkt ons de dubbelzinnige positie van de staat Israël zelf, voortdurend door de Israëli's uitgebuit. Op de Expo te Brussel waren boven hun uitgestalde produkten bijbelteksten over land van melk en honing opgehangen. André Falk noemde zijn boek over Israël: Terre deux fois promise. Léon Liebmann meent dat het politieke verschijnsel van het bestaan van de staat Israël de klassieke opvattingen van Joden en Christenen over de band tussen het Joodse volk en het land waaruit ze door de Romeinen werden verjaagd, in twijfel stelt. Het Judaïsme beschouwde sinds 2000 jaar de terugkeer van Israël naar Sion als het teken van de komst van het messiaanse tijdperk. Het is hoog tijd dat onze theologen deze messiaanse opvattingen van de profeten herzien en verdiepen, in het licht van de gebeurtenissen van onze tijd. Dit is echter evenzeer nodig onder de christelijke denkers. De auteur herinnert eraan dat de verstrooiing van de Joden over de hele wereld en hun vervolging door de verschillende volken gezien werd als een straf voor de godsmoord, volgens Pascal een overtuigend bewijs van de waarachtigheid van het Nieuwe Testament. Men kan dit niet langer volhouden, nu Israël een ‘national Home’ heeft hervondenGa naar voetnoot23). Door deze ‘emancipatie’ werd Israël een zelfstandige gesprekspartner, die op voet van gelijkheid met andere landen en godsdiensten kan praten. Het bestaan van Israël heeft een religieuze bijklank, die zelfs door de meest materialistische sionisten wordt uitgebuitGa naar voetnoot24). De Arabieren zien dit gevaar en hun antisionisme wordt geenszins afgezwakt door, wat ze noemen, het Duitse schuldcomplex. Teneinde de Arabische publieke opinie voor te lichten, sprak de Koptisch-katholieke patriarch Sidarous op 4 oktober 1964 voor Radio Vaticana: ‘Er zijn bepaalde bisschoppen, die de zaak van de Arabieren niet bijvallen vanwege hun betrekkingen met de Joden en die een soort medelijden met hen hebben. Ze spreken van een plicht tot uitboeting, die de christenen zou verplichten te herstellen wat ze vernield hebben, het onrecht dat ze hen, naar ze beweren, 20 eeuwen lang zouden hebben aangedaan. Welnu, laten deze bisschoppen bij hun thuis deze boete doen, zoals hun dat goeddunkt, ieder voor zich en voorzichtig, zonder de andere Vaders hierdoor te beïnvloeden, want de kerk als zodanig draagt in deze geen enkele schuld. We kunnen niet goedkeuren dat de Arabische en Islamitische wereld, die meer dan 500 miljoen mensen omvat, wordt opgeofferd aan 12 miljoen Joden’Ga naar voetnoot25). Een voorbarig oordeel van een buitenstaander, die in de Arabische landen geen jodenvervolging heeft meegemaakt en die zich geen moeilijkheden op de hals wil halen om iets dat hem niet aangaat. Deze verklaring komt hem ongelegen. De zorg om zijn eigen plaatselijke kerk weegt hem reeds te zwaar om zich, met Paulus, te kunnen bekommeren om alle kerken. Joden en Arabieren hebben evenwel dezelfde oorsprong; Joden hadden het vaak beter onder de Moslimoverheersing dan onder de christenen van het Byzantijnse rijk, ondanks het koranvers: ‘Neemt geen Joden als compagnon. Degene onder U die dit doet, zal een der hunnen zijn’. Beide werden als volk eeuwenlang onderdrukt en beide hervonden moeizaam zichzelf na het einde van het Turkse bewind. Maar tussen beide bestaat thans een kloof: de meeste | |
[pagina 239]
| |
Israëli's hebben iedere band met het oude Israël verloren. Hun grof westers materialisme stuit de Oosterse mens. Ze zijn nauwelijks te onderscheiden van kolonialisten en imperialisten, gesteund door geld, bekwaamheid en politieke invloed van het buitenland en als zodanig - evenals Tsjombe - veroordeeld door de laatste topconferentie van de neutrale landen te KairoGa naar voetnoot26). De bekende islamoloog Louis Massignon zei reeds in 1946 in een pleidooi voor samenwerking tussen het christelijke Europa en het mohammedaanse Arabisme: ‘De oplossing van het probleem van de politieke status der Arabische landen is nog moeilijker gemaakt door de sionistische kolonisatie van Palestina en de groeiende economische belangstelling daarvoor van de Verenigde Staten. Ongetwijfeld zijn het de misdaden van het Europese antisemitisme die aan de sionistische immigratie in Palestina de buitengewone omvang hebben gegeven welke ze aangenomen heeft, maar ik ben er van overtuigd dat de ware gerechtigheid er eerder in zou bestaan om Duitsland te dwingen aan al zijn vroegere Israëlitische burgers hun Duitse nationaliteit terug te geven dan de wereld-Islam ertoe te brengen een heilige oorlog van desperado's te organiseren voor het behoud van zijn “Heilige Plaatsen”, waarvan het heilige Jerusalem, al-Quds, deel uitmaakt’. Massignon vervolgt dat hij gehoopt had dat bij het samenstellen van het nieuw Hebreeuws voor Palestina rekening zou worden gehouden met de judéo-arabische elementen (zo vertrouwd aan de Joodse schrijvers in de Middeleeuwen, die Arabisch schreven), ‘maar de hervorming kreeg een verontrustende Germano-Amerikaanse tint’. Voor de Arabieren bestaat Israël niet; op de kaarten wordt de naam zwart gemaakt. Struisvogelpolitiek en boycot met als noodlottig gevolg dat beiden steeds meer van elkaar vervreemden. Waar het contact bleef bestaan, daar loopt deze wederzijdse haat niet zo'n vaart. Aldus bevestigden ons herhaaldelijk Nederlandse V.N.-officieren, die moeten bemiddelen bij grensincidenten. (Jordaanse en Joodse officieren, die samen o.l.v. de UNO om en nabij het niemandsland een dief achterna zitten, eten samen bessen en ruilen cigaretten. Aan de Israelo-Libanese grens kaarten ze samen.. .). De Palestijnse vluchtelingen zorgen voor de anti-joodse propaganda. Als je ze weemoedig hoort vertellen over vroeger, lijkt het alsof ze allemaal miljonairs waren. Brochures tonen nog steeds verminkte vrouwen en kinderen uit de dorpen die door de Israëli's werden platgebrand. Dit zijn de Joden die ze kennen. Ze hoeven hen geen vergiffenis te vragen, zoals de Duitsers, integendeel. Het Joodse vraagstuk is niet opgelost, het werd slechts verplaatst (tot na de eerste wereldoorlog telde het Nabije Oosten slechts 10% van alle Joden).
Is het Joodse probleem dus onoplosbaar? Is het onmogelijk tegelijkertijd Joden, orthodoxen en mohammedanen tevreden te stellen? Het lijkt me dat het Kerk en Concilie tot nu toe aan coördinatie heeft ontbroken in deze. Het is fataal wanneer de linkerhand niet weet wat de rechterhand doet. De uitstekende specialisten van het Secretariaat voor de Eenheid hebben wellicht niet voldoende feeling gehouden. De Joden-experts hadden meer raad moeten vragen aan hun | |
[pagina 240]
| |
collega's die de orthodoxie bestuderen en aan het jonge secretariaat voor contact met de wereldgodsdiensten. Contact tussen Islam en Christendom gebeurde tot nu toe onofficieel door een handjevol pioniers, waarover velen sceptisch de schouders ophaalden. Nu wordt het een taak van de Kerk. Jeruzalem kan een belangrijk carrefour en uitgangspunt zijn. Er zijn veel plannen. Paul VI wil in Jeruzalem een faculteit voor vergelijkende godsdienstwetenschappen oprichten, de Wereldraad vestigt in Joods Jeruzalem een oecumenisch studiecentrum voor Joden en christenen. De Anglicanen in de heilige Stad begonnen een bescheiden open theologische faculteit en een centrum voor islamstudie. Met Kerstmis wordt tussen Olijfberg en Bethanië een Cité Secours geopend, waardoor het pelgrimeren naar de plaatsen waar Jezus leefde, stierf en verrees, voor velen mogelijk wordt. Professor Flüsser, de ruimdenkende hoogleraar in het Nieuwe Testament aan de Hebreeuwse Universiteit, sprak over een nieuwe fase in het gesprek tussen Joden en Christenen. Na Paulus' bezoek had het Secretariaat voor de Eenheid het plan geopperd een afdeling in de heilige Stad te vestigen. De Kerk houdt, evenals de V.N., die dit in een resolutie heeft vastgelegd, vast aan het verlangen van Jeruzalem een internationale stad te maken, op de eerste plaats als religieus centrum, wars van politiekGa naar voetnoot27). Israël blijft zich hier tegen verzetten en ging zelfs zover dat het Jeruzalem tot hoofdstad verklaarde. Joods en Arabisch Jeruzalem samen, heilige Stad voor christenen, Joden en Mohammedanen, bezit reeds een braintrust voor oecumenische en vergelijkende godsdienstwetenschappen. Dit vraagt echter van de christenen een oecumenische openheid, die we met name bij het Latijns patriarchaat en de Franciscanen in de heilige Stad node missen. De Oosterse katholieke kerken zouden het moeten aandurven om theologisch na te denken over hun betrekkingen met Judaïsme en Islam. Het Westen moet echter geduld hebben, want het verlangt thans van de Arabieren wat het zelf niet heeft kunnen opbrengen: het beminnen van je vijanden in oorlogstijd. Het Westen moet zich ook van zijn eigen positie bewust zijn. Het voelt meer sympathie voor Israël dan voor de Arabische landen: de Joodse staat is immers Westers, beter georganiseerd, en bovendien is een westerling bijna verplicht het sionisme onvoorwaardelijk bij te vallen, wil hij niet het odium van antisemitisme op zich laden. Het Westen moet weten dat het Nabije Oosten zich in een soortgelijke, maar een veel nauwere dwangbuis bevindt. Iets goeds zeggen van het judaisme betekent voor velen sionisme en dus landverraad. Deze week heb ik in Syrië, Libanon en Egypte herhaaldelijk deze kwestie aangesneden. Thans vaar ik met de felle indrukken van drie Arabische jaren terug naar het koude Europa. Op een boot besef je existentieel hoever de drie werelddelen nog uit elkaar liggen. De rustige Middellandse zee heet allang geen ‘Mare Nostrum’ meer, ondanks ons planetarisme. We moeten opnieuw de oevers verbinden, op zoek naar de hele waarheid die liefde heet. Daar waar de waarheid is, is de vrijheid en het is de vrijheid eigen de vrees te verjagen.
a/b s.s. Esperia, 21 oktober 1964 |
|