Glas is, zoals keramiek, ‘dagelijks’, d.w.z. nuttig in huiselijke zin. Het neemt als recipiënt innig deel aan de primaire, teleologische gewoonheid van het menselijk bestaan, het beschrijft in zijn vormen enkele essentiële gebaren van menselijke levenswil en levensvreugde en aan dit voorrecht ontleent het zijn zekerheid, zijn bestendigheid. Het kan zich zelfs veroorloven als een abstracte, vrije gedaante over te glijden naar de faze van de beelding-omderwille-van-de-beelding, als het in deze metamorfose maar enig spoor, een ‘nagalm’, vermag te behouden van zijn initiale gebruikszin (drinken, schenken, gieten, bewaren, bevatten van bloemen, vloeistof, e.d.m.).
Dat is de vitale veiligheid van deze kunst. Ze profiteert van de ongenaakbaarheid der alledaagse menselijkheid, van een existentiële materialiteit waarin onmetelijke - nog al te weinig verkende - rijkdom van geest zit opgestapeld. Ze wordt gevoed door een reeks iedere dag weerkerende verrichtingen die, indien door goedheid en verheerlijking gestuwd, alle vragen en zwarigheden steeds opnieuw met zich meevoeren en oplossen in hun eigen vervluchtiging.
Daarom wellicht werd men in Copiers tuintentoonstelling zoveel vrede en wijsheid gewaar. De vormen waren er wederingevoegd in een ruimte van alledagsleven waaruit ze ten slotte zijn ontsproten.
* * *
Hier bleek meteen dat kristal dank zij ambachtelijk meesterschap oneindig veel meer wordt dan het min of meer verrassend resultaat uit de chemische bewerking van zilverzand, potassium, menie en metaaloxyden. Het is haltgehouden vloeiing, verkilde hitte, gestolde adem, gevangen licht, inderdaad, maar tezelfdertijd ook een materie die ons haptisch stuit èn toegeeflijk wordt onder de aandrang van onze blik. Er is geen tweede materie welke zich zozeer aan onze zintuigelijkheid voordoet als wand en niet-wand, concrete en onzichtbare wand, als consistentie en ijlte, als stof en onstoffelijkheid.
Deze ‘dubbelzinnigheid’ - die vaak doorwerkt in strenge en luchthartige, ernstige en frivole, speelse en waardige, tragische en vrolijke gestalten - daagt het vakmanschap uit. A.D. Copier bedwingt ze.
Hij heeft een ongemeen subtiel gevoel voor de scherf-substantie en haar binnen- en buiten-belijning. De stof die zo gevaarlijk naar de superlatieve onthechting van ons begrip ‘wand’ tendeert, buigt hij om tot vormen die ongespleten tot ‘de menselijke wereld’ behoren en toch als pure filteringen van bovenzinnelijke geheimen hun trots handhaven. Dit maken zou men een voortdurend herhaalde overwinning op morfologische en materiële ambivalenties kunnen noemen, maar zijn uitkom-