| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
TOT nu toe is er van de politieke samenwerking in Europa nog erg weinig terecht gekomen. Onderhandelingen tussen de zes EEG-landen in begin 1962 gevoerd om te komen tot de oprichting van een Europese Politieke Unie mislukten o.a. omdat de Franse president weigerde de mogelijkheid open te laten, dat t.z.t. deze unie zou uitgroeien tot een supra-nationaal samengaan, terwijl men zich bovendien afvroeg of het wel zin had deze besprekingen te voeren op een ogenblik dat Engeland blijk begon te geven van de wens om tot samenwerking met de Zes te komen. Vooral België en Nederland waren de mening toegedaan, dat men van het begin af Engeland in de besprekingen moest betrekken ook al maakte het nog geen deel uit van de EEG, een standpunt waarvoor Frankrijk niets voelde. Onderhandelingen over de toetreding van Engeland tot de EEG werden in de loop van 1962 gevoerd en maakten zeer moeizaam enige vorderingen, totdat op 9 januari 1963 de Gaulle op een zijner bekende persconferenties de hele affaire deed mislukken door praktisch zijn veto uit te spreken.
In de loop van '63 en '64 werden er nog enkele vergeefse pogingen gedaan om de Europese wagen weer op gang te brengen. Tenslotte stelde de Gaulle aan de W.-Duitse regering te Bonn voor een Frans - W.-Duitse unie te vormen, waarbij zich dan ev. andere landen konden aansluiten, maar Erhard begreep, dat er geen kans bestond dit te verwezenlijken daar alle anderen zeker kopschuw zouden worden door de overheersende positie van de twee groten, terwijl hij zelf ook niets voelde voor de hegemonie van de Gaulle, die in deze bilaterale unie zou bestaan. De ontstemming van de Franse president werd niet verzwakt door de belofte, dat W.-Duitsland met een nieuw voorstel zou komen voor een politieke unie; integendeel, hij gaf blijk te wanhopen aan het naar Franse begrippen goed functioneren van het Frans-Duitse vriendschapsverdrag door voorzichtig enige toenadering te zoeken tot Engeland nu het daar niet meer zo zeker schijnt te zijn, dat bij de a.s. verkiezingen voor het Lager Huis - prime-minister Douglas Home heeft eindelijk bekend gemaakt, dat deze op 15 oktober zullen worden gehouden - Labour de overwinning zal behalen. De Frans-Engelse toenadering zou moeten blijken uit de vriendelijke woorden over het Britse aandeel in de slag bij de Marne door de Gaulle gesproken bij de laatste herdenking van deze slag en uit het besluit tot Frans-Engelse samenwerking bij de produktie van een nieuwe raket.
In deze betreurenswaardige impasse in de politieke eenwording van Europa lanceerde de Belgische minister van buitenlandse zaken, Spaak, plotseling enkele gedachten. Op een bijeenkomst van de politieke commissie van de West Europese Unie - het enige forum waarop Engeland en de Zes elkaar tot nu toe ontmoeten - heeft hij teruggegrepen op het destijds door Belgisch en Nederlands verzet niet succesvolle plan Fouchet van 1962. Spaak suggereerde nu gedurende enkele jaren Europese Politieke Unie te spelen, gebaseerd op de Gaullistische visie van het ‘Europe des parties’; gedurende deze 3 á 5 jaren zouden de ministers van buitenlandse zaken en defensie der Zes regelmatig bijeenkomen ter bespreking van de verschillende kwesties. Tijdens deze proef- | |
| |
periode zou een commissie van Drie Wijze Mannen moeten proberen een plan op te stellen voor het toekomstige Europa, waarbij Spaak er niet meer op blijft staan, dat dit ook inderdaad supra-nationaal moet zijn. Spaak motiveerde deze aanpak met er op te wijzen, dat op neventerreinen de Europese eenwording zover is gevorderd, dat een politieke samenwerking noodzakelijk is geworden; zou deze laatste blijven stagneren dan zou dit betekenen dat alles, wat reeds werd bereikt, zou worden prijsgegeven; tevens meende hij, dat men niet eeuwig kon blijven wachten op Engeland en daar Londen eerder minder dan meer interesse scheen te hebben, zou men wel gedwongen zijn verder te gaan zonder de Britten.
De nogal scherpe positieverandering van Spaak bracht nogal wat deining te weeg. Men vond het tijdstip dat Spaak had gekozen om zijn plan te openbaren vreemd, daar Erhard in Bonn nog steeds werkte aan zijn aan de Gaulle beloofd nieuwe voorstel voor een politieke unie en men vroeg zich in dit verband af of er vooroverleg had plaats gehad tussen Brussel en Bonn. Verder vond men het interessant te weten of de Gaulle gekend was en vooral hoe de Nederlandse regering over de ideeën van Spaak dacht. Het leek er al spoedig op, dat deze laatste er helemaal niet over had kunnen denken, daar zij niet op de hoogte was van de veranderingen in de opvattingen van de Belgische minister. In een onderhoud tussen de ministers Spaak en Luns bleek daarna, dat de woorden van Spaak door hem niet bedoeld waren als het opperen van een concreet plan, maar eerder als een hardop denken voor de vergaderden en als een persoonlijke poging om de discussie weer op gang te brengen. Dit laatste is ongetwijfeld gelukt, maar de Belg is een te verstandig politicus om zo maar in het wilde weg hardop te denken. Zou er werkelijk geen enkel verband zijn tussen zijn gedachten en de plannen van Erhard?
Deze laatste zijn in de openbaarheid gekomen tijdens het bezoek van de Nederlandse premier Marijnen en zijn minister van buitenlandse zaken Luns aan Bonn op 30 september en 1 oktober. Officieel is het een beleefdheids visite ter beantwoording van het bezoek van Erhard aan den Haag in maart van dit jaar, maar er wordt natuurlijk bij de besprekingen veel aandacht besteed aan de Europese moeilijkheden. Erhard zou willen beginnen met de vorming van een instantie die een meer Europees dan nationaal karakter zou hebben, gevormd uit de zes EEG-landen, waartoe Engeland ev. later zou kunnen toetreden; het Europees parlement zou een grotere rol dan tot nu toe moeten spelen en bovendien zou het nieuwe bondgenootschap de bestaande Europese instellingen en de NATO niet mogen ondermijnen. Op deze wijze hoopt Bonn de kloof tussen de standpunten van Parijs en den Haag te overbruggen; aan de ene kant komt er nu - nog? - geen supra-nationaal Europa en aan de andere kant laat men de mogelijkheid van toetreding van Engeland alsnog open. Dit kan men vooral zien als een tegemoetkomen aan het standpunt van Nederland en van.... België, waar primier Lefèvre met een verwijzing naar de politiek van de Hollandse stadhouder Willem III in de tweede helft van de zeventiende eeuw sprak van het grote belang, dat de Lage Landen hadden bij een toetreden van Engeland tot een Europese unie om zo een tegenwicht te vormen tegen een ev. Franse hegemonie. In de gedachtengang van Erhard zouden de bijeenkomsten van de verschillende ministers der Zes moeten worden voorbereid door een instelling die enige gelijkenis vertoont met de door Spaak voorgestelde raad der drie wijzen, en zou men zo op de duur kunnen groeien naar een werkelijke
| |
| |
politieke unie. Uit enkele uitlatingen van Luns meent men in Bonn te kunnen opmaken, dat zijn standpunt minder star is geworden en men hoopt het nu zover te brengen dat men na een eerste gebaar van de Nederlandse regering ook de Gaulle er toe kan krijgen zijn mening enigszins te herzien. Intussen is het wachten op de uitslag der Engelse verkiezingen, omdat dan eerst de houding van de nieuwe regering bepaald kan worden.
De man om wie het grootste deel van het Europese probleem draait, president de Gaulle, is in september zijn reeds lang voorbereide reis naar Latijns-Amerika begonnen, die tot 17 oktober zal duren. Dit bezoek was hem door zijn artsen sterk ontraden, daar de vermoeienissen te groot zouden zijn, maar hij heeft zich van deze bezorgdheid evenmin iets aangetrokken als van die van anderen, die ernstig voor zijn persoonlijke veiligheid vreesden. Hij bezoekt tien staten en hoopt er evenals door zijn reis naar Mexico eerder dit jaar het Franse en zijn persoonlijke prestige te versterken. Voortdurend legt hij graag de nadruk op de verbondenheid van de Latijnse landen en velen zien daarin een nieuwe poging van de Franse president om de Verenigde Staten dwars te zitten. Inderdaad is men in Washington helemaal niet gelukkig met deze activiteiten van de Gaulle; men beschouwt daar Latijns-Amerika nog teveel als eigen terrein en men kan er maar heel moeilijk begrijpen waarom al hun pogingen om de sociale en economische toestanden in die landen te verbeteren zo weinig succes hebben; men beseft blijkbaar niet, dat het voor de verschillende Latijns-Amerikaanse mogendheden uiterst moeilijk is om plotseling te gaan geloven in de uitsluitend altruïstische bedoelingen van de Verenigde Staten, ook al komen zij met een Alliance for Progress, zoals die door wijlen president Kennedy werd gelanceerd. Er heerst in deze landen een diep wantrouwen tegen de Verenigde Staten en zonder president de Gaulle te willen vrij pleiten van alle nevenbedoelingen, geloven wij toch, dat zijn initiatieven hier belangrijk kunnen zijn voor de werkelijke verbetering van de toestanden in de nu door hem bezochte landen. Frankrijk zou een minder gewantrouwde bijdrage kunnen leveren en wanneer het er in zou slagen om de EEG een rol te laten spelen bij de ontwikkeling van dit deel van het Westelijk halfrond, zou dit wel eens een voorname factor kunnen blijken in de democratische ontwikkeling in deze
streken, hetgeen ook voor de Verenigde Staten van zeer groot belang zou zijn.
Op 21 augustus j.l. overleed in zijn vakantieverblijf te Artek op de Krim Palmiro Togliatti, secretaris-generaal van de communistische partij in Italië; zijn bezoek aan de Krim was bedoeld voor besprekingen met Chroesjtsjow over diens plan om in de loop van 1965 een internationale conferentie van alle communistische partijen te houden ter bespreking van het Russisch-Chinese conflict en mogelijk te komen tot een veroordeling van het Chinese standpunt, waardoor echter de scheiding in de communistische wereld volledig zou zijn. Met het oog op deze bespreking met Chroesjtsjow had Togliatti enkele uren voor zijn plotselinge dood een memorandum opgesteld en dit document werd ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de Sovjet-partijsecretaris, Breznjew, om zulks niet te doen, volledig gepubliceerd met een voorwoord van Togliatti's opvolger, Luigi Longo. De publikatie geschiedde waarschijnlijk ook op aandrang van de Joego-Slavische, Roemeense en Poolse communistische partijen, die het bijna vanzelfsprekend eens zijn met de reeds jaren door Togliatti gehuldigde stelling van het polycentrisme in het wereldcommunisme. Dit politieke testament van de Italiaanse communistenleider is door Longo aanvaard als het
| |
| |
officiële standpunt van de Italiaanse partij en dit kan Moskou niet erg aangenaam zijn.
Togliatti stelt uitdrukkelijk vast dat de Sovjet-uitnodiging voor deelname aan een bijeenkomst ter voorbereiding voor een internationale communistische topconferentie nog moet worden voorgelegd aan het centraal comité der partij en dat hij dus slechts zijn persoonlijke opvatting weergeeft; wel stond reeds vast dat de partij aan de voorbereidende conferentie zou deelnemen, maar hij zegt tevens dat er ernstige twijfel bestond aan het nut van een internationale conferentie; als reden geeft hij aan, dat een belangrijk aantal partijen, waaronder natuurlijk de Chinese, zal weigeren te verschijnen; hij vreest het uiteenvallen van de communistische beweging met als gevolg de vorming van een internationaal centrum in Peking, en dat op een ogenblik dat handhaving van de eenheid zo noodzakelijk is. Hij constateert, dat Moskou geen rekening heeft gehouden met zijn eerder gedane voorstellen voor een doeltreffende bestrijding van Peking. Deze behelsden in grote trekken het volgende: voortzetting van de polemiek tegen de stellingen van Mao; deze polemiek zou echter met eerbied voor eikaars standpunt moeten worden gevoerd, hetgeen volgens Togliatti door de Chinezen niet wordt gedaan; groepen van partijen moeten de verschillende vraagstukken nauwkeurig bestuderen en de doelstellingen zo nauwkeurig mogelijk omschrijven; deze open gedachten wisseling zou een jaar of langer in beslag nemen, maar het voordeel opleveren van een reële versterking van de beweging; China zou dan meer geïsoleerd zijn en tegenover een hechter front komen te staan; eventueel zou dan een internationale conferentie nog achterwege kunnen blijven om een openlijke scheuring te vermijden. Togliatti wijst in verband met deze tactiek op de ervaringen in Italië, waar een debat over de geschilpunten werd aangemoedigd, met als gevolg dat de eenheid versterkt werd.
Zonder Togliatti te noemen antwoordde Chroesjtsjow op 4 september - dat is 6 dagen voor de publikatie van het memorandum in het Sovjetpartijblad Prawda -, dat ‘sommige kameraden’, die de standpunten van beide partijen bij elkaar brengen willen, vergeten, dat beide partijen hier iets voor moeten voelen en dat z.i. de Chinezen dit niet doen; het is ook niet meer een zuiver ideologisch geschil, daar Peking nu gebiedseisen stelt en een verdeling schijnt te wensen van het sovjetgebied; wat betreft een eventuele Chinese ondermijnende actie zei Chroesjtsjow, dat deze nu ook al wordt gevoerd, hetgeen voor ons even bleek uit de recente moeilijkheden gepaard gaande met het royement van een der leidende figuren in de Nederlandse CPN.
In Alexandrië werd van 5-11 september de tweede topconferentie van de Arabische Liga gehouden, waarop vooral gesproken werd over maatregelen om het Israëlische gebruik van het Jordaanwater ter bevloeiïng van de Negebwoestijn tegen te gaan. Een Egyptisch voorstel om een doeltreffende Arabische strijdmacht te vormen die steeds op de juiste plaats en tijd zou kunnen worden ingezet, werd door Arabië, Syrië en Libanon bestreden, dat zij er niets voor voelden, dat Egyptische troepen binnen hun grenzen zouden worden geplaatst. Er werden enige besluiten genomen maar over de meeste bleek weinig eensgezindheid te bestaan. Unaniem schijnt het besluit te zijn genomen, onmiddellijk te beginnen met de uitvoering van een project de zijrivieren van de Jordaan om te leiden om Israëls plannen te verhinderen. Dit plan alsook dat om een Palestijns leger te vormen vereist zeer grote fondsen en het was onvriendelijk van de Syrische president om te zeggen, dat deze gemakkelijk zouden kunnen
| |
| |
worden verkregen door de verkoop van enkele kastelen in Zwitserland, die eigendom waren van de aanwezigen.
5-10-1964.
J. Oomes
| |
België
Dit overzicht moest afgesloten worden enkele dagen voor de gemeenteverkiezingen. Een beoordeling van de uitslagen moeten we derhalve tot het volgende nummer uitstellen.
Over de voorbereiding, de opstelling en de voordracht der lijsten valt niet veel te zeggen. In de kleinere gemeenten volgen de tegenstellingen niet altijd de lijnen van de nationale politiek. Ook in de grotere steden zijn er soms outsiders of worden andere gemeenschappelijke lijsten voorgedragen dan voor het parlement. Maar hoe groter de steden, des te meer worden de gemeenteverkiezingen beheerst door de grote en kleine nationale partijen. Het verband tussen de gemeenteverkiezingen en de nationale politiek is niet te loochenen. De partijleidingen beschouwen de gemeenteverkiezingen als de grote test voor de parlementsverkiezingen van het komend voorjaar. In kleinere gemeenten zijn er statistisch vaak niet veel vergelijkbare conclusies uit te trekken, maar in de grotere agglomeraties gaat het wel degelijk om een confrontatie van de voornaamste partijpolitieke krachten van het land.
Over de vraag of de gemeenteverkiezingen echt van belang zijn voor het land, kan nog lang getwist worden. Dikwijls zakken ze af tot een laag peil; de combinaties waartoe de vorming van de schepencolleges en de benoeming van de burgemeesters aanleiding geven, zijn soms weinig hartverheffend. Er werd al dikwijls verwezen naar het Nederlandse systeem, waar de burgemeester een ambtenaar is en het bestuur evenrediger gedoseerd wordt volgens de samenstelling van de gemeenteraad, terwijl in België de minderheden te gemakkelijk uit het bestuur uitgesloten worden. Maar heeft het Nederlandse stelsel niet een grotere onverschilligheid van het kiezerscorps in de hand gewerkt? De periodieke controle door het kiezerscorps blijft toch een onmisbare schakel in het democratisch bestel. Als die wegvalt of als er geen belang meer aan gehecht wordt, is het niet zeker dat de standing en de rechtschapenheid van de gemeentebesturen er bij winnen.
Het Belgische stelsel is verre van volmaakt. Maar geen enkel systeem zal meer voldoening schenken zolang het niet leidt tot de inschakeling van waardevoller mensenmateriaal. De wijze waarop de democratie haar kaders recruteert, is vatbaar voor kritiek. In deze pre-electorale periode is dat nogmaals gebleken. Maar de volmaakte formule bestaat toch niet.
Sommige tekenen wijzen er op dat het energiebeleid in de Belgische politiek eerlang opnieuw een belangrijke rol zal spelen. Het Kolendirectorium heeft aan de regering een verslag voorgelegd waarin verschillende ingrijpende hervormingen in de kolensector voorgesteld worden. In de komende jaren zouden andermaal mijnexploitaties gesloten worden, zodat de kolenproduktie in 1970 17 miljoen ton zou bedragen tegen 21,4 miljoen in 1963. Voor sluiting komen hoofdzakelijk uitgeputte Waalse mijnen in aanmerking, maar taaie geruchten doen de ronde dat er ook een Kempische exploitatie bij zou zijn. Het Kolendirectorium
| |
| |
stuurt trouwens aan op een reorganisatie van de Kempische mijnen: de bestaande vennootschappen zouden moeten overgaan tot versmelting en toetreden tot een orgaan waarin de overheid via het Kolendirectorium ook vertegenwoordigd zou zijn.
Het gaat hier om een belangrijk punt van het binnenlandse beleid. Ook economisch zijn hier vitale vraagstukken mee verbonden. Het komt er op aan uit te maken welk aandeel de binnenlandse en buitenlandse kolen mogen hebben in het moderne patroon van onze energiebronnen, in eigen land en in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Want hoe diep de crisis ook is waarmee de instellingen te Luxemburg worstelen, ook zij hebben nog steeds een niet te onderschatten invloed op het kolenbeleid.
Het Kolendirectorium komt aldus opnieuw in het middelpunt van de belangstelling en de onklaarheid die van meet af aan op deze instelling heeft gewogen, zal vroeg of laat toch opgehelderd dienen te worden. Beperkt de taak van het directorium zich tot de studie van de kolenvraagstukken, advies aan de regering, voorlichting en vorming van de publieke opinie en heeft het slechts in tweede orde een eigen uitvoerende macht? Of wordt het een belangrijk instrument van het kolenbeleid? Kan het zich een eigen terrein scheppen waarop het reële macht heeft? De leiding, in de persoon van dhr. Evalenko, stelt zich zeker niet tevreden met de rol van een zoveelste studiebureau, waartoe meer behoudsgezinde kringen de taak van het directorium willen beperken. Misschien wordt de energiepolitiek en de ontwikkeling van het Kolendirectorium een van de programmapunten van de volgende regering.
Op 26 september had te Brussel een studievergadering plaats van de Vlaamse mandatarissen en kaderleden van de Christelijke Volkspartij. Om de betekenis van deze bijeenkomst te minimaliseren en de indruk te vermijden dat de Vlaamse C.V.P. institutioneel een eigen bestaan wil leiden, sprak men niet van een ‘congres’. Aanvankelijk maakte het allemaal nogal een aarzelende en vreesachtige indruk. Achteraf is deze studiebijeenkomst - what's in a name - toch een belangrijke uiting van de Vlaamse politieke wil geworden. Wie de teksten van de referaten en van sommige interventies onderzoekt en vergelijkingen maakt met de wijze waarop de C.V.P. zich vroeger uitdrukte over kwesties in verband met de Vlaams-Waalse verhoudingen, wordt getroffen door het grotere Vlaamse bewustzijn dat nu tot uitdrukking komt. Welke omstandigheden en krachten de grootste partij van het land daartoe gedwongen hebben, zou wel eens nader onderzocht mogen worden. Maar nu reeds kan men zeggen dat de toekomst van de C.V.P. in Vlaanderen in steeds toenemende mate afhangt van haar min of meer actieve verhouding tot de Vlaamse Beweging. Indien ze in de volgende fase van de grote Vlaamse problemen - nieuwe vormgeving van de hoofdstad, afronding van de taaigrensgebieden, zetelaanpassing - nogmaals faalt, zou ze ook bij vele trouwe leden reacties verwekken die niet meer met kleine middelen te bezweren zijn. Dat is op de ‘studiedag’ in ieder geval gebleken. Ook inzake de grondwetsherziening beginnen de Vlamingen scherper te reageren, al liet de studiedag ook duidelijk zien dat de C.V.P. nog altijd aan de unitaire formule vasthoudt. Een unitaire partij in een unitaire staat, met een streven naar deconcentratie en decentralisatie, dat is het beeld dat de C.V.P. nog altijd biedt, hierbij in hoge mate beïnvloed door de bondgenootschappen die ze moet aangaan om regeringstaken te kunnen vervullen. Dat verhindert
| |
| |
echter de ontplooiing niet van specifiek Vlaamse krachten binnen de partij, al heeft deze Vlaamse vleugel zich tot nog toe niet door kunnen zetten op de beslissende momenten. Het is een langzaam proces, dat zowel door pressiegroepen buiten de partij als door individualiteiten en stromingen binnen de partij veroorzaakt en geactiveerd wordt. Wat op de Vlaamse studiedag in vaste vormen gegoten werd, kan nog wel gewijzigd maar niet meer ongedaan gemaakt worden. Het was een stap vooruit.
De weg naar een echte ontplooiing van de Vlaamse politieke krachten in dit land is echter nog lang en stoot op zeer sterk terzet. Dat werd dezer dagen nog eens in het licht gesteld door de Luikse acties tegen de goedkeuring van het Belgisch-Nederlands verdrag over de Schelde-Rijnverbinding. Dat Gent zich in deze zaak ook tegen Antwerpen keert, doet niets af aan het meer algemene probleem dat aan de oorsprong ligt van de Wallingantische agitatie. Deze reikt veel verder dan alleen maar tot het Schelde-Rijnverdrag. Stedelijke en provinciale overheden blijven de Voerstreek opeisen en nemen houdingen aan die, indien Vlaamse gemeente- of provinciebesturen ze zich veroorloofden, al lang tot sancties vanwege de minister van binnenlandse zaken hadden geleid. Nu durft het centrale gezag niet optreden uit vrees dat Wallonië en de hoofdstad de zaken op de spits zouden drijven.
Het is ten slotte normaal dat de instandhouding van een staat met zoveel heterogene elementen als België aan de overheid van tijd tot tijd zware eisen stelt. Misschien had men in het verleden beter gedaan met dit openlijk te erkennen in plaats van te vluchten achter rhetorische vaderlandse schansen die alleen indruk maken op politiek ongevormden. Ofwel heeft men er al te dikwijls op gerekend dat de passieve Vlaamse gemeenschap toch niet krachtig zou reageren. Gedeeltelijk is dit nog altijd zo, maar de jongste tijd is het moeilijker geworden de Vlamingen eenzijdige formules op te dringen. Indien het Schelde-Rijnverdrag niet goedgekeurd wordt door het parlement, zullen vele Vlamingen zich afvragen welke invloed de numerieke meerderheid dan eigenlijk nog uitoefent op 's lands beleid.
De nieuwe regelingen inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering is nog niet van de frontpagina's der kranten verdwenen. De principiële overeenkomsten waarmee de artsenstaking opgelost kon worden, moeten nu omgezet worden in de werkelijkheid. Dit gaat met zoveel technische moeilijkheden gepaard, dat het publiek - ook zij die wel een zekere belangstelling voor de politiek opbrengen - al lang murw geslagen is en de zaken niet meer kan volgen. De volgende ‘strategische’ datum is nu 15 oktober. Dan zal moeten blijken of het akkoord tussen de regering, de ziekenfondsen en de artsen de goedkeuring van minstens 60% van de geneesheren heeft gekregen. De kwestie hoe dat quorum berekend wordt, is te ingewikkeld om hier behandeld te worden. Wordt de vereiste meerderheid bereikt, dan zal de regering een wetsontwerp indienen om het geheel van de wet op de ziekte- en invaliditeitsverzekering te wijzigen in de zin van het akkoord.
Hoe het verder ook mag verlopen, het geneesherenconflict is ongetwijfeld een van de topgebeurtenissen van het politieke jaar geweest. Een symptomatische gebeurtenis, die spanningen in het maatschappelijke leven aan het licht heeft gebracht die veel verder strekken dan men voordien zou geloofd hebben.
| |
| |
Een welvaartstaat zoals de Belgische, die in zijn levensbelangrijke organen nog zoveel verschillende economische en sociologische krachten bundelt en waarvan de basis bestendig evolueert, zal uiteraard nog vele jaren moeten worstelen met aanpassingsvraagstukken. Om ze meester te worden is er bij veel meer landgenoten meer politieke zin vereist dan er nu is. Men heeft vaak de indruk dat onze grotendeels welvarende maatschappij zich niet actief bij de democratie laat betrekken. Haar deelname aan het openbare leven is vaak beperkt tot een louter lijdzame houding. Het verschijnsel is merkbaar in alle landen met een vergelijkbaar sociologisch patroon. En toch zijn er nog altijd bronnen van politiek actievermogen, waarvan sommige een bestendige stuwkracht ontwikkelen, terwijl andere van tijd tot tijd aangeboord worden hetzij door de partijpolitiek, hetzij door de pressure groups. Er is wel een zekere verstarring van het politieke leven ingetreden, maar sommige waarnemers overdrijven de omvang van het verschijnsel. Ze vergeten dat ook in het verleden lange perioden van politieke lusteloosheid te signaleren zijn geweest.
10-10-64
H. De Bruyne
|
|