| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
HET zenden van V.N.-troepen naar streken waar de moeilijkheden zo groot waren geworden dat zij een bedreiging voor de wereldvrede vormden, is niet overal een groot succes geworden. Steeds was er weer de moeilijkheid van de samenstelling van een dergelijk gelegenheidsleger en bleken de onkosten voor het V.N.-budget ondragelijk, te meer daar sommige leden onder het motto: ‘Wij zijn het met deze actie niet eens’ hun bijdrage weigerden; ronduit gezegd had in vele gevallen het V.N.-optreden nauwelijks of helemaal geen succes, tenzij men wil uitgaan van de gedachte, dat zonder dit optreden de wanorde in de betrokken gebieden nog veel groter zou zijn geweest. Hierbij denken wij speciaal aan Kongo en Cyprus.
Na 4 jaren lang in Kongo geprobeerd te hebben de orde en de rust te handhaven met als enig gevolg, dat de V.N.-organisatie ongeveer bankroet is, hebben de V.N.-troepen op 1 juli jl. het land verlaten. In de laatste maanden van hun verblijf hadden rebellen in verschillende delen van het land weer een sterkere macht weten op te bouwen; de verschillende tegenstanders van de zonder parlement regerende Adoula groepeerden zich in het Comité Nationale de Libération, een voortzetting van de activiteiten van Lumumba en Gizenga, nu o.l.v. Mulele. De chaos werd steeds groter en reeds in juni werd er krachtig aangedrongen op het aftreden van Adoula en op het houden van besprekingen met alle Kongolese partijen over een nieuwe grondwet. Door de regering Adoula werd een ruime amnestie afgekondigd en Tsjombe, oud-president van Katanga, en Kalondji, ex-koning van Kasai, keerden uit het buitenland terug. Tsjombe kreeg van president Kasavubu het verzoek te informeren over de vorming van een overgangsregering, welk verzoek spoedig daarna werd omgezet in de opdracht een regering te vormen. Deze regering zal volgens de bij referendum aanvaarde grondwet binnen een jaar verkiezingen moeten uitschrijven. De opstandelingenleider, Soumialot, - Mulele zou intussen gesneuveld zijn - zette zijn strijd tegen de regering voort en aanvankelijk kwamen steeds grotere delen van het land in zijn macht. Een ogenblik was er zelfs sprake van dat de V. St. militair zouden ingrijpen om Tsjombe te steunen, maar in overleg met België werd hiervan afgezien; wel zou men de economische en militaire hulp aan Tsjombe uitbreiden. De laatste probeert het nu zelf klaar te spelen en geholpen door een soort vreemdelingenlegioen heeft hij de laatste week van augustus enige successen op de rebellen weten te behalen.
Overigens had Tsjombe niet alleen te kampen met moeilijkheden in eigen land. Op de van 13-16 juli in Cairo gehouden voorbereidende conferentie van 34 ministers van buitenlandse zaken van Afrikaanse staten bleek hij geen persona grata te zijn; Ghana, Marokko en Algerije verzetten zich fel tegen zijn plan om president Kasavubu ter conferentie te vergezellen; praktisch met algemene stemmen werd namens de conferentie aan de Kongolese president het verzoek gedaan zijn premier thuis te laten, waarop de gehele Kongolese delegatie werd teruggeroepen daar dit werd beschouwd als een ongeoorloofde inmen- | |
| |
ging in de binnenlandse politiek van Kongo. Op de eigenlijke topconferentie van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid van 17-21 juli bleek deze eenheid hoogstens nog maar op papier te bestaan; president Nkrumah van Ghana bepleitte evenals in 1963 de onmiddellijke vorming van een unie-regering voor heel Afrika, waarbij hij nog steeds denkt aan het voorbeeld van de Verenigde Staten; aan het hoofd van een dergelijke pan-Afrikaanse regering zou Nkrumah zelf moeten staan. Hij vond voor dit plan steun bij Guinée en Algerije, maar werd bestreden door Liberia, Malagasië en uitermate scherp door president Nyerere van Tanganyika. De voorstellen van Nkrumah werden verwezen naar commissies en er werd een verklaring van president Nasser goedgekeurd, waarin werd gesteld, dat de Afrikaanse eenheid in étappes moet worden verwezenlijkt en dat moet worden begonnen met een verbetering van de samenwerking vooral op economisch terrein. Dit betekende niet veel anders dan een nederlaag voor Nkrumah.
Van een mislukking van het optreden van de V.N.-legermacht kunnen wij gevoeglijk ook spreken op Cyprus; zij is er hier niet in geslaagd om de twistende Grieks- en Turks-Cyprioten te scheiden. Nu is het inderdaad waar, dat dit veroorzaakt werd door te geringe bewegingsvrijheid en door te geringe bevoegdheden voor het V.N.-leger, maar de voornaamste oorzaak van het mislukken van de poging van de V.N. tot bemiddeling en beëindiging van het conflict is toch wel gelegen in de volkomen onverantwoordelijke houding van de Cypriotische president, Makarios. Toegegeven, dat hij het gelijk aan zijn zijde had toen hij december 1963 bezwaren maakte tegen het onevenredig grote aandeel van de Turkse minderheid in de regering van zijn land en tegen de beperkte onafhankelijkheid, die het in augustus 1960 verwierf, maar de middelen die hij toepast om hierin verandering te brengen, zijn geheel onaanvaardbaar. Een eenzijdige opzegging van de verdragen van 1960 door Makarios in december 1963 kan door geen van de verdragsluitende partijen worden aanvaard en helemaal niet door Turkije, dat met recht bang is voor het leven van de Turken op Cyprus. Makarios ging echter zijn gang en speelde rustig met het gevaar een derde wereldoorlog te ontketenen. Voor het tot een zoveelste crisis kwam, waren zowel door de V.N.-bemiddelaar, Tuomioja, als door de Verenigde Staten en Engeland reeds herhaalde pogingen gedaan om het conflict bij te leggen, maar door de weigering om zelfs ook maar een afgevaardigde te sturen naar Génève, waar Tuomioja onderhandelde met Griekse en Turkse vertegenwoordigers, boorde Makarios alle pogingen in de grond. Ook een plan van Dean Acheson inhoudende o.a. een unie van Cyprus met Griekenland, afstand van een paar kleine eilanden van de Dodekanesus aan Turkije en compensatie aan Turks-Cyprioten die het eiland wensten te verlaten, werd door Makarios afgewezen. Op 5 augustus deden Grieks-Cyprioten een aanval op het in Turks-Cypriotische handen
zijnde deel van het eiland en als reactie bombardeerde Turkije Cyprus gedurende vier dagen. In deze crisis deed Makarios een beroep op de Veiligheidsraad, die beide partijen verzocht het vuren te staken; nadat zowel Cyprus als Turkije hieraan gehoor hadden gegeven, werd de rust hersteld. Inmiddels had Makarios echter ook een beroep gedaan op de Sovjet-Unie en de Verenigde Arabische Republiek. Chroesjtsjow was zo verstandig om in te zien, dat een derde wereldoorlog een zeer ernstige zaak is, en antwoordde op het verzoek, toen de storm reeds weer was gaan liggen; natuurlijk beloofde hij steun, daar moeilijkheden op Cyprus moeilijkheden zijn tussen twee NATO- | |
| |
partners, Griekenland en Turkije, hetgeen voor Moskou steeds aangenaam is, en bovendien krijgt hij zo de kans zijn invloed in de Middellandse Zee te vestigen. Dit gevaar ziet de Griekse regering ook in en zij is dan ook helemaal niet ingenomen met het felle optreden van Makarios zoals bleek uit het feit, dat er slechts een diplomatieke reactie kwam op de Turkse bombardementen en uit de beschuldiging, dat Makarios zich niet had gehouden aan de afspraak zonder toestemming van Athene niet tot militaire actie tegen de Turks-Cyprioten over te gaan. In de tweede helft van augustus verbeterde de toestand op Cyprus toen Makarios de economische blokkade van de Turks-Cypriotische gebieden ophief, maar deze verbetering hield niet lang aan, daar de aartsbisschop nu bezwaar ging maken tegen de normale halfjaarlijkse aflossing van het Turkse militaire contingent op het eiland, die begin september zou moeten plaats hebben. Op ‘aanbeveling’ van de Griekse regering overweegt Ankara nu de aflossing een maand uit te stellen, waardoor het onmiddellijke gevaar weer is geweken. Inmiddels zijn de onderhandelingen in Génève volkomen vastgelopen en is de enige kans voor een diplomatieke oplossing: de kwestie voorleggen aan de Algemene Vergadering der Verenigde Naties, zoals Makarios reeds lang
wenste, omdat hij daar steun verwacht van de Sovjet-Unie en vele Aziatische, Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen.
Gevaar voor de wereldvrede bestaat er ook reeds lang in Zuid-Oost-Azië; in augustus werd dit weer eens meer accuut tengevolge van Noord-Vietnamese aanvallen op Amerikaanse oorlogsschepen in de Golf van Tonkin. President Johnson reageerde hierop met een bombardement op vlootbases van Noord-Vietnam om duidelijk te maken, dat de Verenigde Staten niet van plan waren om over zich te laten lopen; hij verklaarde hiertoe geprovoceerd te zijn door bovengenoemde aanvallen in de Golf van Tonkin, maar de kwestie werd ingewikkeld toen later bleek, dat reeds voordien Zuid-Vietnamezen aanvallen hadden gedaan op eilandjes voor de kust van Noord-Vietnam, zodat het moeilijk werd uit te maken wie nu eigenlijk provoceerde. Al verklaren de Verenigde Staten niet aan deze laatste actie te hebben deelgenomen, toch zijn zij indirect verantwoordelijk voor dit optreden, daar blijkbaar aan de regering in Saigon te grote vrijheid gelaten is tot een optreden, waarin de Verenigde Staten onherroepelijk betrokken zouden worden. Het is bekend, dat Nguyen Khanh er herhaaldelijk op heeft aangedrongen de strijd naar Noord-Vietnam te verplaatsen, maar de beslissing hierover moet in Washington liggen. Een dergelijke verplaatsing zou een directe Chinese inmenging bijna onvermijdelijk maken en dus leiden tot een oorlog tussen communistisch China en de Verenigde Staten, een mogelijkheid, die begin augustus ook aanwezig was. Zover is het niet gekomen; Peking dreigde wel maar weet ook, dat het op dit ogenblik een dergelijke strijd niet aan kan, omdat het niet kan rekenen op de steun van Moskou. De crisis ging voorbij, maar werd gevolgd door een binnenlandse in Zuid-Vietnam; Nguyen Khanh had zich op 16 augustus door de militaire raad laten kiezen tot staatshoofd en zo zijn tegenstander Duong Van Minh opzij gezet; tevens kreeg de nieuwe president zeer grote bevoegdheden en verklaarde Khanh, dat de individuele vrijheden en democratische instellingen in verband met de toestand van
het land nog niet konden worden hersteld; allemaal erg veel woorden met geen andere betekenis dan de invoering van de dictatuur. Hiertegen kwamen de studenten en om andere redenen de boeddhisten in verzet en Khanh moest ondanks de steun van de Verenigde Staten toegeven. Spoedig bleek hij echter
| |
| |
onmisbaar te zijn en nu heeft hij de leiding weer in handen na tot een akkoord te zijn gekomen met de boeddhisten. Een volledig herstel van zijn macht betekent dit niet, daar hij zijn rivaal Duong Van Minh het presidentsschap zal moeten teruggeven.
De krachtige reactie van de Verenigde Staten op het gebeurde in de Golf van Tonkin was niet alleen bestemd voor Peking maar had ook een binnenlands politiek doel. Het beleid van president Johnson inzake Zuid-Vietnam stond de laatste tijd bloot aan scherpe kritiek van senator Goldwater, die in de Republikeinse partij dong naar de kandidatuur voor het presidentsschap; daar het weifelende optreden der regering ook elders in het land niet erg in de smaak viel en de democraten mogelijk stemmen zou kosten, achtte Johnson het nodig te laten zien dat Washington toch niet de ‘papieren tijger’ was, waarvoor men het in Peking zei te houden.
Intussen is Goldwater op de conventie van 13-16 juli in San Francisco gekozen en werd de katholiek W. Miller door hem aangewezen als eventueel vice-president. Hiermee zijn de moeilijkheden in de republikeinse partij misschien nog pas aan het begin; de negerafgevaardigden ter conventie waren met de keuze van Goldwater, die onlangs stemde tegen het aanvaarden van de wet op de burgerrechten, in het geheel niet ingenomen; enkele vooraanstaande figuren waaronder gouverneur Rockefeller van New-York hebben besloten de actie tegen het extremisme van Goldwater voort te zetten, ook nadat de laatste was begonnen een aantal van zijn meest geruchtmakende beweringen in te slikken om zijn kansen niet bij voorbaat te vergooien. Voordelig voor Goldwater is dat de democraat Wallace, gouverneur van Alabama, fel tegenstander van de rassenintegratie en aanvankelijk van plan om zich als onafhankelijke kandidaat te stellen bij de verkiezing van de president, deze candidatuur heeft ingetrokken en zo de weg heeft vrij gemaakt voor democratische tegenstanders van de integratie om hun stem aan Goldwater te geven. Hiermee zitten wij meteen in de moeilijkheden in de democratische partij. Op de nationale conventie in Atlantic City van 24-27 augustus werd Johnson bij acclamatie als kandidaat aangewezen; met veel meer belangstelling werd uitgekeken naar de benoeming van de vice-president; vele namen waren genoemd maar tenslotte was het toch geen grote verrassing, dat senator Humphrey van Minnesota als running mate werd benoemd. Aan deze benoemingen waren moeilijkheden voorafgegaan over de geloofsbrieven van de vertegenwoordigers uit Mississippi en Alabama, die zich niet wilden binden aan de besluiten van de conventie inzake de kandidatuur en, voor wat de eersten betreft, het verwijt te horen kregen segregationistisch te zijn; na een vergeefse poging de kwestie te regelen verliet een groot deel der beide delegaties de conventie. De negerkwestie speelt bij de a.s. verkiezingen waarschijnlijk
een zeer belangrijke rol; op de creditzijde van Johnson en de democraten staat daarbij het feit, dat hij de wet op de burgerrechten heeft weten te laten aannemen; er zal echter veel afhangen van de vraag of de negerleiders tevreden zijn over de doorvoering van de bepalingen en hierbij doen zich grote moeilijkheden voor. In verschillende steden zijn de laatste maanden hevige rassenonlusten geweest, waarbij veel slachtoffers zijn gevallen. Onverantwoordelijke elementen schijnen deze onlusten te hebben uitgelokt; de regering moet nu optreden tegen de relletjes en zet kwaad bloed bij de negerbevolking en als reactie tegen het optreden der negers zouden vele blanken hun steun aan Johnson kunnen onthouden om zo de volledige integratie tegen te houden.
| |
| |
In Europa blijkt de samenwerking tussen Frankrijk en West-Duitsland steeds minder te vlotten; het Frans-Duitse vriendschapsverdrag was begin 1963 gesloten tussen de Gaulle en Adenauer en met diens opvolger, Erhard, kan de Franse president niet zo goed opschieten. Dit was reeds herhaaldelijk gebleken en op de houding van Erhard en zijn minister van buitenlandse zaken, Schröder, werd dan ook in de CDU-CSU vooral door Adenauer en Strauss felle kritiek geleverd. Beide laatsten willen een vlottere vorming van een Europese Unie en daarbij desnoods beginnen met een bi-lateraal Frans-Duits samengaan. Erhard voelt hiervoor niets, daar dit bij de andere Europese landen zou leiden tot een vermeerdering van de angst voor een Frans-Duitse hegemonie. Ook bij het bezoek van de Gaulle aan Bonn op 3 en 4 juli kwamen beide landen elkaar niet nader; West-Duitsland zou Frankrijk later voorstellen doen over de politieke samenwerking in Europa. Deze houding van Bonn heeft in Parijs grote teleurstelling gewekt en de Gaulle heeft dit bij zijn persconferentie op 23 juli niet onder stoelen of banken gestoken. Volgens sommigen zou hij, nu West-Duitsland de lijn van de Gaulle niet wenst te volgen, zelfs de hoop hebben opgegeven op een nauwere samenwerking met Bonn en zou hij nu proberen - een oud Frans liedje - toenadering tot Rusland te verkrijgen; er was al sprake van een uitnodiging tot een bezoek aan Moskou, maar dit wordt nu weer tegengesproken. Van het zo juist genoemde Franse liedje is echter ook een Duitse versie; enige tijd geleden was Chroesjtsjows schoonzoon, Adzjoebei, in Bonn om o.a. de mogelijkheid te onderzoeken van toenadering tussen Moskou en Bonn; de Russische premier zou bereid zijn om een tegenbezoek te komen afleggen voor de visite van Adenauer aan Moskou in 1955; men verwacht dit bezoek in het voorjaar van 1965 al is men nog helemaal niet optimistisch over een eventueel resultaat van de besprekingen. De Duitse deelname aan een multi-laterale kernmacht, de
Muur en de Oder-Neisse grens zijn evenzovele hete hangijzers bij de onderhandelingen. Het is mogelijk, dat Chroesjtsjow behoefte heeft aan een dekking in de rug in verband met het groeiende conflict met Peking. In elk geval is er beweging gekomen in de posities waarin de partijen tegenover elkaar stonden. Het is nu maar te hopen, dat zij in de goede richting gaan.
J. Oomes
| |
België
Begin september werden de normale politieke werkzaamheden hervat en kwamen alle problemen die vóór de vakantie onopgelost waren gebleven, opnieuw op de voorgrond. In de eerste plaats de grondwetsherziening.
Wat dit punt betreft, bestaat er een dubbele reeks moeilijkheden inzake procedure. De constitutionele teksten zelf zeggen duidelijk welke weg men dient te volgen. Het parlement moet beslissen welke artikelen van de grondwet in aanmerking komen voor wijziging. Vervolgens vinden verkiezingen plaats voor een wetgevende vergadering. Deze kan de voor wijziging vrijgegeven grondwetteksten veranderen mits een twee-derde-meerderheid tot stand komt. Wanneer de constituante haar taak vervuld heeft, wordt ze ontbonden en er worden nieuwe verkiezingen gehouden.
Theoretisch steunt deze procedure op een typisch constitutioneel en parlementair denken van het 19e eeuws liberalisme. Het is een heldere en strikt
| |
| |
rechtvaardige procedure. De kiezers weten bij voorbaat over welke artikelen de door hen te kiezen constituante zal moeten beraadslagen. In de praktijk verloopt dit echter niet zo vlot. Een grondwetsherziening is niet mogelijk zonder het onderlinge akkoord van de drie grote partijen. Alleen reeds het opmaken van een lijst van artikelen die voor wijziging in aanmerking komen, veronderstelt een minimum aan eensgezindheid. Na maandenlange onderhandelingen hebben de drie partijen echter nog lang geen akkoord bereikt. Nu wordt er beweerd dat er tijdens de vakantie in alle geheimzinnigheid privé-contacten tussen partijleiders zijn geweest. Wat daar ook van zij, voorlopig weten we nog niet duidelijk over welke punten de constituante wel zal mogen praten. Als het parlement (in het komende voorjaar?) uiteengaat, stelt het zich misschien tevreden met een algemene formule: ‘alle artikelen van de grondwet’ zouden dan voor wijziging in aanmerking komen. Maar of deze procedure beantwoordt aan de geest van de rechtsgeleerden die de Belgische grondwet boven de doopvont hebben gehouden, is een andere kwestie.
Dit is nog maar een eerste moeilijkheid, de meest formalistische. Het volstaat echter niet dat de drie traditionele partijen het eens worden over de door de constituante te behandelen stof, ze moeten ook een voorafgaand akkoord bereiken over de strekking van de hervormingen. Dit is geen formeel constitutioneel-juridische eis, maar een postulaat van de praktische politiek, en dat weegt vaak zwaarder dan zuiver juridische argumenten. Aldus stoten we andermaal op het probleem waarover we hier al dikwijls genoeg geschreven hebben. Moet de grondwet gewijzigd worden in federalistische zin, of blijft de eenheidsstructuur gehandhaafd? Worden er bepaalde vormen van decentralisatie of deconcentratie op de unitaire stam geënt? Zullen er federalistische elementen bij de eenheidselementen gevoegd worden?
De laatste veronderstelling leidt naar het bekende eisenprogramma van de Walen: voortaan zou een derde van het parlement in staat zijn, de meerderheid te blokkeren in kwesties die door de Walen van vitaal belang geacht worden. Dit zou een premie aan de Waalse minderheid betekenen. Men wijst er wel op dat deze ‘grendelclausules’ ook voor de Vlamingen gelden, maar dit is slechts een ontwijkingsmaneuver. Het gaat hier wel degelijk om een beperking van de rechten van de numerieke meerderheid op een ogenblik dat die meerderheid een wapen kan worden voor een nationaal tot meer bewustzijn gekomen Vlaanderen.
Hier ligt dan het knelpunt voor Vlaanderen: waarom zou in afwachting van de grondwetsherziening de logische democratische regel niet werken? Waarom zou de zetelaanpassing, de evenwaardige vertegenwoordiging van alle landstreken, die toch een normaal wettelijk gevolg is van de eenheidsstaat, niet doorgevoerd worden? De C.V.P. heeft zich uit dit kluwen niet los kunnen werken en ziet thans met bezorgdheid verkiezingen tegemoet voordat de zetelverdeling aangepast is aan de demografische gegevens, voordat m.a.w. een van haar plechtige beloften vervuld is.
De koppeling van de grondwetsherziening aan de zetelaanpassing is een van de onuitputtelijke onderwerpen van onze politieke lectuur. Voor het ogenblik is het saldo voor Vlaanderen in ieder geval deficitair. Waartoe dient een zetelaanpassing indien er een prijs voor dient betaald te worden die de regelmatige werking van het eenheidsparlement totaal vervalst? Het politiek denkende,
| |
| |
katholieke Vlaanderen ziet de huidige binnenlandse gebeurtenissen met scepsis en ongeduld onder ogen.
Van alle ministers is die van financiën steeds degene die het meest beknibbeld wordt, op grond zowel van juiste als van onjuiste gegevens. Ditmaal werd dhr. Dequae, in de periode waarin de begrotingen voorbereid worden, niet alleen met de gebruikelijke argumenten bekogeld. Het nieuwe geschut kwam van een door de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap uitgebracht rapport over de economische situatie in de E.E.G. Daarin waarschuwde de Fransman Marjolin tegen het inflatiegevaar en hij schreef voor hoe dit gevaar dient bestreden te worden, o.m. door het remmen van de steeds maar uitbreidende overheidsbegrotingen. Het was een rapport zoals er vele verschijnen en de remedies van dhr. Marjolin zijn ieder bekend die de grondbeginselen van de economische politiek in klassiek verband bestudeerd heeft. Maar het rapport werd met meer dan gewoon animo gecommentarieerd en tenslotte ingeroepen tegen het beleid van dhr. Dequae. Het departement van financiën vond het nodig om te antwoorden op dagbladkritiek en trachtte te bewijzen dat de aangroei van de begrotingen het percentage dat door Marjolin in de huidige inflatoire sfeer draaglijk wordt geacht, niet overschrijdt. Het is tenslotte een steeds weerkerend dispuut, maar het is wel typisch dat er zoveel belang werd gehecht aan een E.E.G.-rapport op een ogenblik dat de E.E.G. haar beste dagen heeft gekend en velen zich afvragen of ze wel ooit haar oorspronkelijk élan terug zal winnen. De discussie was echter een voorbode van de parlementaire werkzaamheden die vele maanden zullen beheerst worden door de besprekingen van de budgetten der verschillende departementen.
De gemeenteverkiezingen worden vaak gekenmerkt door lokale en persoonlijke factoren. Het is dus moeilijk, er voor het landsbeleid of voor de ontwikkeling van de politieke en sociale ideeën geldige conclusies uit te trekken. Toch zijn er steden waarvan het belang zo groot is, dat de samenstelling van de gemeenteraad en het schepencollege een zaak van meer dan lokale betekenis wordt. De partijpolitieke acties die op het lokale plan gevoerd worden, kunnen een weerslag hebben op provinciaal en nationaal vlak. Soms stroomt de overheersende tendens van de goevernementele partijen door naar de grotere gemeenten. Soms ook niet. Zelfs in de grote steden zijn de partijen meestal niet helemaal vrij te pleiten van politiek geknoei of ze bewegen zich op de rand van het kleine gehaspel, de kleine corruptie, de nivellerende geestloosheid. Tot een inzet die iets betekent voor de hele gemeenschap komt men meestal niet. En toch veronderstelt een gezonde democratie een gemeentepolitiek met standing, gedragen door mensen van enig formaat. We laten het oordeel aan de lezer zelf over. Maar persoonlijk hebben we in deze pre-electorale periode alweer veel verschijnselen gezien die afbreuk doen aan de normen welke door de democratische leiders zo luidruchtig verkondigd worden.
De jongste dagen werd er opnieuw gesproken over een politieke leider die in de Belgische geschiedenis dan toch een eerste plaats in zal nemen, Paul-Henri Spaak. Men stelt zich de vraag of hij zijn taak fysiek nog wel aankan. Hij is steeds hartstochtelijk gehecht geweest aan het politieke bedrijf, hij kan het blijkbaar niet missen om aan zijn bestaan een zin te geven. Maar neemt hij er
| |
| |
nu nog deel aan met dezelfde beweeglijkheid, dezelfde onvermoeibaarheid? Dezelfde vraag kan men overigens stellen voor een hele generatie van politici, die haar vaste vorm gkregen heeft vóór de oorlog en die na 1944, nogal kritiekloos tegenover haar eigen verleden, de zaken opnieuw in handen heeft genomen. Spaak is zeker een van de topfiguren van die generatie geweest. Zijn heengaan of de verzwakking van zijn werkkracht zouden nog steeds een verarming zijn van de socialistische politiek (al is hij ideologisch geen socialist) en van het Belgisch buitenlands beleid. Al vele jaren lang drukt hij op België's buitenlandse politiek het stempel van zijn beginselloze, maar handige en evenwichtige persoonlijkheid. Hij hield daarbij uitsluitend rekening met de feitelijke machtsverhoudingen zoals hij die met een soms primair aandoend politiek instinct aanvoelde. Met primair bedoelen we overigens niets pejoratiefs, al is het soms verbazend, met welk gemak Spaak de kennis van een dossier voldoende acht om een standpunt in te nemen.
Fysiek schijnt het hem nu niet te best meer te gaan. Geestelijk heeft hij nooit veel steun gevonden in de binnenlandse politiek; die verveelde hem en hij miste er de motieven die pasten bij zijn geestelijke factuur van burgerlijk gecultiveerde dilettant in de goede zin van het woord. Hij is een man uit de tijd dat men geen specialist mocht zijn om te slagen in de politiek of om een goed minister te zijn; hij stond ook torenhoog boven de stijlloosheid en de onwetendheid van sommige democratische figuren en milieus die zich nadien op de voorgrond hebben gedrongen.
Er zijn verkiezingen in zicht; misschien wordt een deel van het politieke toppersoneel volgend jaar afgelost. De oude garde zal wel het eerst begeven. Misschien komt er nog een tijd dat zelfs Spaaks tegenstanders terugverlangen naar deze liberale burger in socialistisch ornaat, die zijn spel speelde met klasse, opportunistisch en oppervlakkig, maar zonder haat. Is het geen veeg teken dat hij geen gelijkwaardige opvolgers heeft? Maar kom, in alle partijen is de armoede aan mensen schrijnend.
6-9-64.
H. de Bruyne
|
|