Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
De historische Jezus en de kerygmatische Christus
| |||||||||||||||||
Bultmann: irrelevantie van de historische JezusEr is nog meer. Volgens Bultmann zijn de Evangeliën uitdrukking van het kerygma, d.i. van de heilsboodschap die door de primitieve Kerk werd verkondigd en die luidt: God verlost mij door het Kruis en de Verrijzenis van Christus, m.a.w. God brengt me tot eigenlijk existeren door me de betekenis van het Kruis te laten realiseren als Gods eeuwig oordeel over de menselijke situatie. Deze heilsboodschap van de primitieve Kerk kan vanzelfsprekend niet op Jezus van Nazareth teruggaan. Het Christendom is dus onstaan na Jezus' dood, op Pasen, uit de specifieke ervaring van de leerlingen, dat God hen in Christus verloste. Die ervaring wordt voor ieder mens opnieuw actueel telkens als in het kerygma, in de verkondiging van het Evangelie, de heilsboodschap weerklinkt. De verkondiging is dus essentieel actuele aanspraak van God, directe interpellatie die mijn overgave in geloof eist. Dit geloof mag dus niet steunen op historisch controleerbare feiten! Het heeft bijgevolg historisch nog theologisch veel zin om vragen te stellen over Jezus van Nazareth. Historisch niet, omdat de Evangeliën niet hoger opklimmen dan tot het geloofsgetuigenis van de eerste Kerk. | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
Theologisch al evenmin, omdat ik mijn antwoord op Gods appèl niet afhankelijk mag maken van objectief verifieerbare feiten; was dit wel het geval, dan zou mijn geloof geen geloof meer zijn. Als historicus - niet als gelovige - kan ik eventueel enige profane kennis opdoen omtrent de Jood die Jezus van Nazareth geweest is. Maar dit weten blijft irrelevant t.o.v. mijn geloof. Tussen Jezus van Nazareth en de Christus van mijn geloof is de discontinuïteit totaalGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
Een antwoordTot zover Bultmann. Bij de Duitse protestanten - en niet het minst onder de leerlingen van Bultmann zelf - is in de laatste tien jaren een heftig debat gevoerd over de relevantie van de historische Jezus. Van katholieke zijde heeft men zich ernstig met het probleem ingelaten in de mate dat men op oordeelkundige wijze gebruik is gaan maken van de nieuwe literaire methodes, met name de Formgeschichte. Er verschenen talrijke detailstudies; in een meer synthetische richting werkten ten onzent o.m. Mgr. Cerfaux en Dom Dupont. Dank zij een wijdvertakte voorbereidende arbeid kon P. Xavier Léon-Dufour in december j.l. een groot werk publiceren onder de titel Les Evangiles et l'histoire de JésusGa naar voetnoot2). Het boek vertegenwoordigt de bijdrage van een erkend katholiek exegeet tot de discussie over de historiciteit van de Evangeliën. In het kort willen wij er hier de hoofdlijnen van schetsen, en tegelijkertijd trachten we enig inzicht te verschaffen in de literaire methodes die heden ten dage de studie van de Evangeliën bepalen. De vraag luidt dus: bereiken wij in de vier Evangeliën naar waarheid de persoon van Jezus en, zo ja, op welke wijze? De klassieke argumentatie vanuit de literaire authenticiteit van de Evangeliën (ze werden wel degelijk geredigeerd door de auteurs aan wie ze traditioneel worden toegeschreven) en vanuit de betrouwbaarheid van hun berichtgeving, moet wezenlijk worden aangevuld door de studie van de voorgeschiedenis van de Evangeliën, door een bezinning op de evangelische traditie vanaf het jaar dertig tot het tijdstip van de definitieve redactie. Onze evangeliën zijn immers het eindpunt van een lange, vooral mondelinge, ontwikkeling binnen de geloofsgemeenschap van de Kerk. Deze situatie bepaalt dan ook de methode, door P. Léon-Dufour in zijn boek gevolgd. Uitgaande van de 2e eeuw, tijdstip | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
waarop de Kerk in het rustig bezit verkeert van de Evangeliën, klimt hij zo ver mogelijk terug tot de bron van de presynoptische traditie: zal het de eerste gemeente geweest zijn - of Jezus zelf? | |||||||||||||||||
De Traditie in de tweede eeuwDe tweede eeuw is voor een goed begrip van de Evangeliën bijzonder interessant. In deze periode voltrekt zich in het bewustzijn van de Kerk de overgang van het Evangelie als woord van God dat van mond tot mond wordt doorgegeven, naar de Evangeliën als geschreven documenten, de overgang van mondelinge Traditie naar Schriftuur. Wanneer Papias tussen 100 en 110 zijn vijf boeken Verklaring van 's Heren woorden schrijft, tracht hij op de eerste plaats bewust de draad van de traditie weer op te nemen, door op te klimmen van de lering van de presbyteroi tot die van de discipelen, van de discipelen tot de Apostelen en zodoende tot Jezus zelf. ‘Ik was van oordeel, aldus Papias, dat de kennis uit de boeken me minder nuttig zou zijn dan de boodschap van een levende stem’. De eerste Vaders waren nl. van oordeel dat de gewijde boeken, eenmaal losgedacht van de traditie, licht aanleiding geven tot misvattingen omtrent hun eigenlijke bestemming. Zo behandelt b.v. Tatianus de evangeliën als nauwkeurige biografieën van Jezus, en consequent harmoniseert hij de vier evangeliën tot één doorlopende levensbeschrijving (het Diatesseron). Vanzelfsprekend blijven daarbij vele punten in het verloop van Jezus' leven onopgehelderd. Om te voldoen aan de nieuwsgierigheid van de gelovigen, worden de lacunes dan aangevuld door de apocriefe evangeliën. Voor de Vaders daarentegen is het onderricht primair genormeerd door de levende geloofstraditie en door het eensgezinde getuigenis van de verschillende Kerken. We zullen bijgevolg, met name in het laatste stadium van dit overzicht, steeds voor ogen dienen te houden dat we de Evangeliën het beste benaderen en hun boodschap op de meest objectieve wijze interpreteren, wanneer we ons mede door de levende Traditie laten leiden, waarvan de vier Evangeliën de bevoorrechte, doch tenslotte slechts gefingeerde getuigen zijn. Léon-Dufour schetst in grote trekken een algemeen authenticiteits-argument voor de Evangeliën vanuit de Joodse Umwelt, de archeologie en de linguistiek. Typerend voor zijn methode is het relatief gering belang dat aan dit soort bewijzen gehecht wordt: van doorslaggevend belang is slechts de specifiek literaire argumentatie, zoals hij die vooral in het derde stadium van zijn betoog ontwikkelt. | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Uit een vergelijking met de ‘theologen’ van het Nieuwe Testament (Paulus, brieven van Johannes, brief aan de Hebreeën) blijkt dat deze geschriften minder aandacht besteden aan de particuliere gebeurtenissen uit Jezus' leven; toch verwijzen ze steeds bewust naar de keerpunten van Jezus' heilsactiviteit (Menswording. Lijden, Kruisdood en Verheerlijking) en uitdrukkelijk beroepen ze zich op de ervaring en de traditie van de ooggetuigen. Men kan deze scripta dus niet als getuigen ten laste aanvoeren. | |||||||||||||||||
RedaktionsgeschichteHet tweede deel van het werk is gewijd aan de eigen boodschap van elk van de vier Evangeliën. Johannes schrijft zijn evangelie vanuit de levende Kerk; zijn boodschap is een mededeling van objectieve feiten, maar evenzeer een persoonlijk getuigenis dat het geloof van de Kerk in Jezus-Christus, de Zoon van God, moet verdiepen en verinnigen. Hij releveert de totale dimensie van de gebeurtenissen uit Jezus' leven. Het wijnwonder van Kana b.v. is meer dan een eenmalige gebeurtenis, meer dan een bewijs voor Jezus' zending; hoe paradoxaal het ook moge lijken: in Johannes' visie is het meer dan een gebeurtenis, het wordt een teken, het verwijst naar de onverhulde openbaring van Jezus in het Uur, en is reeds geladen met christologische, ecclesiologische en sacramentele virtualiteiten. De gelovige ontmoet er m.a.w. de Heer die leeft in de Kerk. Het geloofsgetuigenis van Johannes wordt zodoende opgenomen in het getuigenis van de H. Geest, die de gelovigen laat intreden in de volle heerlijkheidsopenbaring van de Heer. Matteüs schrijft het Evangelie van de vervulling: in het Rijk der Hemelen, in het ware Israël, in Jezus en zijn Kerk bereikt het volk Gods zijn voltooiing. De afzonderlijke gebeurtenissen worden ingeschakeld in de ontwikkeling van Gods heilsplan, waar ze de bekroning van zijn: ‘dit gebeurde, opdat in vervulling zou gaan wat voorzegd was door de profeet....’. Het Matteüsevangelie is ook het kerkelijke evangelie bij uitnemendheid: men wordt de activiteit van de Kerk gewaar in de redactie zelf van het evangelie, in stijl, compositie en theologische oriëntatie. ‘Lus et récités dans la communauté, les récits ont fini par se polir comme les galets de la mer et s'ajuster à des récitations de type liturgique. A côté du genre pittoresque où Mare excelle, il y a place pour le genre hiératique propre à Matthieu’Ga naar voetnoot3). Van de vier Evangeliën staat Markus het dichtst bij het oorspronke- | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
lijk kerygmatisch genre. Markus geeft het kerygma van de eerste Kerk door, hij proclameert de Blijde Boodschap van Jezus, de Zoon van God, en diens overwinning op de machten van het kwaad. Een bijzondere levendigheid ontleent het aan de zgn. marciaanse trekken, die op het getuigenis van Petrus teruggaan. Gaf Johannes ons vooral het evangelie van de Geest, vertolkte Matteüs het leven van een welbepaald kerkelijk milieu (de Joods-christelijke gemeente) en schreef Markus het evangelie van een Apostel, het Lukasevangelie is het werk van een auteur, van een schrijver die van de eerste regels af opzet en methode van zijn werk klaar definieert (Lk. 1, 1-4). Lukas is allereerst een man van de traditie, hij eerbiedigt zijn bronnen, zozeer dat hij er soms zijn gevoeligheid voor de keurige Griekse wending voor prijsgeeft. Maar de traditionele gegevens worden opgenomen in een theologie van de heilsgeschiedenis: Jezus' leven is een opgang naar Offer, Verrijzenis en Hemelvaart, die te Jeruzalem moeten geschieden. De wet van deze opgang is het lukaanse ‘dei’, het ‘moeten’ als uitdrukking van Gods Verlossingsplan door zijn Dienaar, Jezus-Christus.
Tot zover de Redaktionsgeschichte, die methode nl. welke, op literaire gronden, de originaliteit van de Evangelisten t.o.v, de traditionele evangelische boodschap erkent en hun eigen theologische visie op het heilsgebeuren definieert. Gaandeweg kwamen we tot de bevinding dat de Evangeliën op de eerste plaats getuigenissen zijn, d.w.z. ze verhalen historische gebeurtenissen en leggen tegelijk getuigenis af voor die gebeurtenissen. De verhaalde feiten eisen nl. van de verkondiger zowel als van de toehoorder een levensinzet. De evangelische verkondiging stelde de toehoorder uit de eerste eeuw voor de beslissende vraag: wie is die Jezus van Nazareth? Is hij werkelijk God, zoals de getuigen beweren? Ook wij, die de Evangeliën lezen en aanhoren, worden voor de vraag gesteld: ‘En gij, wie zegt gij dat ik ben’? (Mt. 16, 15). De eigenheid van de evangelische verhalen dwingt ons bijgevolg om ons oordeel over hun historische waarde te nuanceren. Voor we daar evenwel aan toe zijn, onderzoeken we de evolutie van de traditie vóór ze door de evangelisten schriftelijk wordt vastgelegd, en vragen ons af of de traditie de boodschap over Jezus niet wezenlijk vertekend heeft. De studie van de presynoptische traditie - want we zullen ons tot de synoptische evangeliën beperken - zal ons tenslotte de vraag doen stellen: moeten we ons onderzoek noodgedwongen staken bij het vroeg-christelijk milieu dat ons de evangelische traditie doorgaf, of | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
kunnen we wellicht hoger opklimmen tot Jezus zelf. Zijn we in staat de bron zelf van de traditie aan te boren? Twee methodes komen in aanmerking voor ons onderzoek: de literaire analyse en de Formgeschichte. | |||||||||||||||||
Literaire analyseDe literaire analyse beperkt zich tot de voorhanden tekst, bepaalt zorgvuldig inhoud en draagwijdte van de affirmaties en spoort de bronnen op. Een moeilijk literair probleem in de studie van de eerste drie Evangeliën is de synoptische kwestie. Léon-Dufour bekent zich niet tot de twee-bronnen-theorie, evenmin tot de theorie van Vaganay, die het bestaan van een Griekse proto-Matteüs postuleert, waarvan Markus literair afhankelijk zou zijn. Veeleer neemt hij het bestaan aan van een groot aantal geschreven documenten van beperkte omvang, die hij presynoptische eenheden noemt. Deze eenheden waren, in het presynoptisch stadium, door rechtstreekse literaire afhankelijkheid en door andere lossere vormen van literair contact onderling verbonden. In de huidige redactie van de Evangeliën kan men ze zonder al te veel moeite identificeren en naar hun inhoud onder enkele grote hoofden onderbrengen:
omraamde uitspraken: een mirakel, een controvers, een gebeuren uit Jezus' leven wordt dienstbaar gemaakt aan en toegespitst op een uitspraak van Jezus (b.v. Mk. 2, 1-12; Mt. 22, 15-22; Mt. 19, 13-15); wonderverhalen, volgens een vrij constant patroon opgebouwd en ontwikkeld (omstandigheden, wondergebeuren, indruk op de toeschouwers); Jezusverhalen, waarbij de gehele aandacht naar de persoon van Jezus uitgaat (b.v. Mt. 15, 21-28); summaria. | |||||||||||||||||
FormgeschichteDoor middel van bovenstaande classificatie wordt het eigen literair genre van de evangelische verhalen evenwel nog onvoldoende bepaald. Bronnen en inhoud zijn gedefinieerd; het onderzoek moet nu verder uitwijzen hoe de pericopen sociologisch geconditioneerd werden, hoe een levensmilieu ze uitwerkte en structureel vastlegde. Levensmilieu, Sitz im Leben zijn termen ontleend aan de formgeschichtliche methode: ze wijzen de bepaalde behoefte van de eerste Kerk aan, de specifieke | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
activiteit van de gemeente die aan de verhalen hun karakteristieke structuur (Form) verleende. De Formgeschichte bestudeert dus: 1) de onderscheiden functies van de primitieve Kerk; 2) het ontstaan en de ontwikkelingsgeschiedenis van de vormen van de mondelinge traditie tot op het ogenblik waarop ze op schrift werden vastgelegd. De eerste Kerk put haar levenskracht uit de ervaring van enkele bevoorrechten, de ervaring van de verrezen Heer. Deze Kerk, aldus hiërarchisch gestructureerd rond de getuigen van de Verrijzenis, krijgt nu de opdracht om, in de kracht van de Geest, de unieke ervaring van de levende aanwezigheid van de Heer in haar midden mede te delen. In het object van deze evangelische verkondiging of kerygma zijn drie essentiële componenten aanwezig:
Nu gaan in de primitieve Kerk allerlei factoren van sociologische aard - menselijke zowel als uitgesproken religieuze - deze evangelische verkondiging beïnvloeden. De verhalen worden op onderscheiden wijze gestructureerd en gekleurd al naargelang de sociologische milieus waarin ze gestalte krijgen. Drie van deze Sitze im Leben komen voornamelijk in aanmerking:
De Formgeschichte erkent dus het bestaan van vaste literaire schabionen, erkent een proces van vereenvoudiging en systematisatie in de traditie, een verdoezeling van het historisch eenmalige ten bate van de algemeen geldige toepassing. Het is bijgevolg van belang de vaste | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
wetmatigheid van dit proces te onderkennen, teneinde onder de sociologische beïnvloeding de kern van het historisch gebeuren, voorzover mogelijk, in zijn oorspronkelijkheid terug te vinden. In een eerste ontwikkelingsstadium van de evangelische traditie werden de verhalen dus uitgebouwd als antwoord op concrete vragen en behoeften in de gemeente. Men zou dienaangaande kunnen gewagen van een ‘existentiële’ voorstelling van de Boodschap. Na verloop van tijd wordt deze presentatie verdrongen door een ander type van verhalen, de verhalen over Jezus, die in het catechetisch levensmilieu worden gevormd. Ze willen aan een uitgesproken biografisch interesse bij de gelovigen tegemoet komen: de verkondiging van Gods heilsdaad in Jezus-Christus roept om concrete aanvulling vanuit Jezus' historische existentie. Geloven in Jezus Christus betekent immers een zich hechten aan zijn persoon; het evangelie wordt meer en meer de verkondiging van een concreet, zij het theologisch geladen, bestaan (heilsbetekenis van zijn dood). Vooral in de verkondiging onder de heidenen groeit de historische belangstelling: voor een heidens gehoor, dat aanvankelijk van Jezus niets afweet, wordt de heilsboodschap in aanzienlijker mate informatief, d.i. meer wezenlijk betrokken op gebeurtenissen uit het leven van Jezus. In ditzelfde milieu neemt de belangstelling voor de zware scripturaire argumentatie ook gaandeweg af; chronologische en biografische preciseringen vinden daarentegen een dankbaar gehoor. Het aardse leven van Jezus wordt ten slotte in een vierdelig schema gevat: de voorbereiding op de zending, de verkondiging in Galilea, de opgang naar Jerusalem, Dood en Verrijzenis te Jerusalem. Binnen dit schema worden de evangelische pericopen, overigens zeer vrij, verdeeld. We kunnen zelfs enigermate achterhalen, langs welke concrete weg het materiaal zich gaandeweg heeft samengevoegd tot het de gestalte van onze gestructureerde Evangeliën bereikte. Ten gebruike van de verkondigers werden reeds zeer vroeg een aantal literaire eenheden tot collecties gegroepeerd rond vaste centra van interesse (met name in het catechetisch milieu). Mettertijd ontstaan ruimere structuren, reeds meer of minder biografisch van tendens, zo b.v. de lijdensverhalen. In een kort lijdensverhaal tracht men de ergerniswekkende gebeurtenissen uit de Passie aannemelijk te maken door een beroep op de profetieën van de Lijdende Dienaar (Is. 53). Een langer lijdensverhaal appelleert bovendien op de voorzeggingen door Jezus zelf uitgesproken. Het verhaal groeit tenslotte uit tot een eerste ontwerp van evangelie: samenzwering, verraad en Paasmaal gaan aan het lijdensverhaal vooraf, zodat een ware lijdensgeschiedenis ontstaat. | |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
Wellicht gaan onze Evangeliën ten langen laatste terug op twee uitgewerkte structuren:
De sectie van de broden (Mt. 14, 13-16, 12 par.; Sitz im Leben in de liturgie) vormt tenslotte de overgang tussen het ministerie in Galilea en de gebeurtenissen van de Passieweek. ‘La tradition évangélique, en organisant tous ces souvenirs, a fini par être une “vie de Jésus”. Les proportions paraissent modifiées par rapport à la prédication initiale; en réalité il n'y a qu'explicitation du mystère pascal’Ga naar voetnoot4). | |||||||||||||||||
Jezus van Nazareth, uitgangspunt van de TraditieDe vraag is nu of we nog hoger kunnen teruggaan dan het levensmilieu van de primitieve Kerk. De Duitse katholieke exegeet Heinrich Schürmann heeft in een recente studie aangetoond dat we wel degelijk toegang hebben tot de Sitz im Leben vóór Pasen, het milieu van de aardse Jezus, omringd door de twaalfGa naar voetnoot5). Uit zijn argumentatie brengen we drie punten naar voren: 1. De getuigenissen over de Verrijzenis situeren het Paasgebeuren nooit buiten de context van de heilsgeschiedenis. Jezus' Verrijzenis vervult de Schriften en is tegelijk onderpand van de uitstorting van de Geest in de Kerk. Dit betekent, historisch gezien, dat de leerlingen reeds vóór Pasen hebben kunnen geloven in de toekomstige vervulling van Gods definitieve heilsplan in Jezus. Tijdens zijn openbaar leven eist Jezus inderdaad van zijn leerlingen dat ze hem onvoorwaardelijk volgen, hij bindt ze aan zijn persoon en aan zijn woord. Het woord van de aardse Jezus klinkt dermate imperatief, dat het uitgangspunt wordt van de Jezustraditie. Veelal zijn zijn uitspraken niet onmiddellijk te vatten, ze hebben wel eens betrekking op een vage, onzekere toekomst. | |||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
Het opzienbarende is echter dat men juist die woorden onthoudt en ongewijzigd doorgeeft op het gezag van hem die ze uitsprak. Reeds tijdens het openbaar leven ontstaat bijgevolg een Jezustraditie, in de betekenis van een traditie die op Jezus zelf teruggaat; er ontstaat een groep tradenten, die hun bezieling vinden in de overgave aan de persoon en aan het woord van Jezus. 2. Het staat historisch vast dat de leerlingen tijdens het openbaar leven door Jezus werden uitgezonden met de opdracht, de komst van het Rijk Gods te verkondigen (Mt. 10; Lk. 9). Tot de inhoud van deze verkondiging hebben kennelijk behoord de eerste drie zaligheden, de aankondiging van de Dag die al degenen zal overvallen die niet waken en niet bereid zijn, de parabels over de verborgen schat, de kostbare parel en de groei van het Godsrijk. Naar alle waarschijnlijkheid moet men eveneens de wonderverhalen en een aantal Jezusverhalen tot deze verkondiging vóór Pasen terugvoeren (in deze verhalen is juist de christologische interesse overwegend). De zending van de leerlingen is de Jezustraditie ‘in actu’. 3. De tradentengroep rond Jezus leidde een gemeenschappelijk leven, dat afstak tegen het omgevend palestijns milieu. De geest van de levensregel was er een van radicale verzaking, getemperd door kinderlijke overgave aan de Vader. Kortom, de evangelische traditie die haar uitdrukking heeft gevonden in de synoptici, wortelt niet alleen in het Paasgeloof van de jonge Kerk: ze staat in intrinsieke relatie tot degene die aan haar oorsprong staat, Jezus van Nazareth. De traditie reikt verder dan het kerygma. Juist een nauwgezette toepassing van de formgeschichtliche methode maakte het mogelijk door te stoten tot de primtieve Sitz im Leben van de aardse Jezus, en aldus de continuïteit te aanvaarden tussen de apostolische gemeenschap en de leerlingengroep voor Pasen. De vier Evangeliën verdienen bijgevolg, globaal genomen, het vertrouwen van de historicus. | |||||||||||||||||
Een leven van Jezus?Globaal genomen. Want ons onderzoek was vooralsnog literair-kritisch, d.i. we gingen de eigen aard van de Evangeliën na (hun literair genre) en toetsten ze op hun intrinsieke waarde. Vóór we het wagen de hoofdlijnen van Jezus' historisch bestaan te schetsen, moeten we de evangeliën onderwerpen aan de historische kritiek, onderzoeken of hun affirmaties ook stroken met de werkelijkheid van de gebeurtenissen, nagaan of de documenten t.o.v. de objectieve feiten geloofwaardig zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
Op de Evangeliën toegepast, werkt de historische kritiek hoofdzakelijk met twee criteria: 1. Uit de vergelijking van een pericope met de gegevens over de primitieve Kerk die ons zeker bekend zijn, besluit men tot de historiciteit van affirmaties die tegen deze gegevens ingaan. ‘Chaque fois qu'on trouve attribuée à Jésus ou recommandée par lui une attitude contraire à celle qu'a eue la plus ancienne Eglise, il y a lieu de penser qu'on est en présence d'une donnée historique’Ga naar voetnoot6). Wanneer b.v. in de zendingsrede Jezus aan de Apostelen verbiedt om tot de heidenen of de Samaritanen te gaan, dan kan men dit logion rustig voor authentiek houden omdat het ingaat tegen het universeel zendingsbewustzijn van de oudste Kerk. 2. Dit betekent nog niet dat elke affirmatie in de Evangeliën die in het kader van de eerste Kerk past, eo ipso verdacht moet voorkomen. Hier is het tweede principe van toepassing: elke affirmatie is historisch betrouwbaar die, en in de mate dat ze zich laat harmoniëren met het geheel van de evangelische boodschap. Jezus citeert b.v. Zacharias bij gelegenheid van het Laatste Avondmaal: ‘Ik zal de herder slaan, en de lammeren zullen worden uiteengeslagen’. Op het eerste gezicht verdenkt men de primitieve Kerk, die het Schriftbewijs graag hanteert, dit woord in Jezus' mond te hebben gelegd. Bij nader toezien blijkt evenwel dat de Zachariastekst in de lijn ligt van andere logia waarin Jezus zich, tegenover de kleine kudde van de leerlingen, de Herder noemt. Er is bijgevolg geen voldoende reden om het citaat als inauthentisch te bestempelen. Door middel van deze en analoge criteria onderzoekt Léon-Dufour een groot aantal evangelische logia en verhalen, en tracht op genuanceerde wijze aan te tonen in hoeverre men ze kan terugvoeren tot historische uitspraken en gebeurtenissen. Het kritisch onderzoek blijkt tenslotte voldoende vruchtbaar te zijn om, in grote lijnen, de ontwikkeling van Jezus' openbaar leven te schetsen. De historicus beperkt zijn onderzoek uiteraard niet tot het kritisch vaststellen van feiten. Hem interesseert per slot van rekening de historische figuur van Jezus, de originaliteit van zijn persoon, de betekenis van zijn zending en boodschap. Daarom, gebruik makend van kritisch beproefd materiaal, ontwerpt de auteur in een synthetische uiteenzetting van ruim 75 bladzijden een beeld van Jezus' persoon en zending: Jezus' betekenis in het tot stand komen van het Rijk (eschatologie), zijn rol in de openbaring van de Vader (theologie) en zijn verhouding tot het | |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
Godsvolk van de eindtijd (ecclesiologie). Léon-Dufour is van oordeel dat zijn synthese voldoende voortbouwt op historisch verantwoorde gegevens, maar is er zich tegelijk van bewust dat hij op twee fundamentele punten t.o.v. van talrijke critici een afwijkende positie inneemt. Daar is vooreerst het probleem van de ontwikkeling in Jezus' bewustzijn. Deze stelling vindt, in gemitigeerde vorm, ook aanhangers onder katholieke auteurs. Tot vóór het open verzet van de Joden zou Jezus niet hebben gedacht aan het Kruis. Jezus zou zich niet van de aanvang af bewust zijn geweest van zijn opdracht als Lijdende Dienaar van Yahweh. In feite, aldus Léon-Dufour, is het, historisch gezien, een uiterst precaire onderneming om aan de twee hoofdperiodes van Jezus' openbaar leven twee onderscheiden stadia in Jezus' zelfbewustzijn te laten beantwoorden. ‘L'historien doit donc être plus modeste dans ses ambitions et renoncer à tracer une évolution dans la conscience de Jésus’Ga naar voetnoot7). Een ander gecontroverteerd punt betreft Jezus' messiaans bewustzijn, en de wijze waarop dit bewustzijn langs historische weg kan worden gekend. Enerzijds volstaat het niet meer exclusief uit te gaan van Jezus' verklaringen, van de ‘titels’ die hij zich toeeigende, om tot zijn messiaans bewustzijn te besluiten; inderdaad heeft het Paasgeloof vaak in aanzienlijke mate bijgedragen tot de uitbouw van deze titulatuur. Maar het heeft al evenmin zin om vanuit een hyperkritische houding elke ‘objectieve’ kennis over Jezus, elke kennis die buiten een existentiële inzet om tot stand zou komen, als waardeloos te bestempelen. Men zal er goed aan doen Jezus' Boodschap en Jezus' optreden samen te onderzoeken: het historisch Jezusbeeld moet de bekroning zijn, niet zonder meer van een aantal titels, maar van een messiaanse activiteit, geïnterpreteerd in het licht van Jezus' aanspraken. | |||||||||||||||||
Jezus en het geloof van de eerste KerkDe zojuist besproken divergenties tussen de critici doen een vraag rijzen. Indien de resultaten van het historisch onderzoek kritisch vaststaan - zoals toch betoogd werd - hoe verklaart men dan dat niet alle critici, dat slechts een naar verhouding gering aantal onder hen bovenvermelde synthese over Jezus van Nazareth onvoorwaardelijk aanvaarden? Dat over detailpunten uiteenlopende meningen worden voorgestaan hoeft ons voorzeker niet te verwonderen; maar de omstreden kwesties liggen kennelijk op een dieper niveau. Van onnauw- | |||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||
keurigheid in het aanwenden van de methode is veelal geen sprake, ook niet van een gemis aan eerlijkheid; in de meeste gevallen komt de hyperkritische houding niet zozeer voort uit een aprioristisch agnosticisme als juist uit een religieuze overtuiging! Het antwoord op de gestelde moeilijkheid is lang niet eenvoudig. De oplossing die we voorleggen heeft als uitgangspunt een opvatting van de geschiedenis zoals die b.v. gehuldigd wordt door R. AronGa naar voetnoot8) en H.-L. MarrouGa naar voetnoot9). Te oordelen naar de eerste reacties op het boek van Léon-Dufour, draagt deze opvatting lang niet de instemming weg van alle periti, met name niet van een aantal katholieke exegeten. Levert het historisch onderzoek uiteraard - zo kan men zich afvragen - objectieve resultaten op die tot een algemeen aanvaarde synthese leiden? De historische wetenschap moet wellicht verzaken aan het ideaal van absolute objectiviteit dat eens door het historisch positivisme werd gehuldigd. Ze komt tot een vaste kennis van het menselijk verleden, haar conclusies dienaangaande zijn betrouwbaar, maar blijven niettemin beperkt t.o.v. de uiterst complexe werkelijkheid. De gebeurtenissen, situaties en personen uit het verleden geven bijgevolg hun intelligibiliteit niet totaal prijs aan de historicus. Het gekende feit uit het verleden heeft weliswaar een consistentie, het biedt weerstand aan de ontledende kritiek, maar zijn volle betekenis draagt het niet in zich. In zijn historische synthese, in zijn verklarend oproepen van het verleden wordt de historicus mede bepaald door persoonlijke factoren, die hij noodzakelijk in zijn onderzoek inschakelt. Elk leven van Jezus wordt derhalve gekleurd volgens de inzet - geloof of ongeloof - die aan het kritisch onderzoek voorafgaat. Een gebeurtenis uit Jezus' leven doet zich, op zichzelf beschouwd en onafhankelijk van de geloofsinzet, wel niet voor als iets onbevattelijks, maar dan toch als een vraag gesteld aan de onderzoeker. ‘Au cours de sa recherche scientifique,.... l'historien se trouve mis lui-même en question par celui qu'il interroge, et cela parce que ce Jésus qu'il atteint s'affirme comme la raison ultime du déroulement de l'histoire - et donc de sa propre histoire. Ce qui implique que l'on ne peut jamais, en cette recherche, isoler radicalement l'un de l'autre l'historien qui se veut “objectif” et l'homme qui accepte ou refuse l'adhésion personnelle, et donc en un certain sens “subjective”, sollicitée de tous ceux qui approchent la personne de Jésus’Ga naar voetnoot10). Wordt de historicus dan gedwongen om de resultaten van zijn | |||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
onderzoek in een geloofsdaad te overstijgen? Kan de historicus eerst dan een antwoord geven op de vraag waarvoor de persoon van Jezus hem stelt, wanneer hij zijn kritisch onderzoek prijsgeeft en zijn geloof betuigt? Of kan hij vooraf nog als historicus een stap zetten die hem bevrijdt uit de zuivere subjectiviteit van zijn geloofsovertuiging? ‘N'y a-t-il pas “autre chose” à faire intervenir effectivement, mais quelque chose d'objectif, qui tombe encore sous le sens de la critique, un milieu, un moyen terme à la fois objectif et subjectif oô l'historien puisse trouver le repos? Cette réalité, nous l'avons déjà rencontrée, mais comme de biais; il faut maintenant lui laisser prendre sa place’Ga naar voetnoot11). Het geloofsbewustzijn van de jonge Kerk, dat de gebeurtenissen vóór Pasen in een heilsperspectief interpreteert, dit subjectief geloofsbewustzijn kan te gelijk voorwerp worden van het historisch onderzoek, voorwerp van objectieve kennis. We hebben dit geloofsbewustzijn reeds eerder aangetroffen, als kerkelijke traditie van de tweede eeuw, intrinsiek op de Evangeliën betrokken; we ontdekten het als sociologisch milieu van de eerste eeuw dat de authentieke evangelische traditie droeg, beïnvloedde, maar bewaarde. Tot nog toe hebben we de geloofstraditie ‘bevroren’, er het historisch kernmoment methodisch uit geïsoleerd. Willen we evenwel tot een juiste kennis van de persoon van Jezus komen, dan dienen we dit kernmoment terug te plaatsen in het verhelderend licht van de geloofstraditie. Want tussen de historische existentie van Jezus en het in geloof aanvaarde kerygma van de eerste Kerk bestaat een wederzijdse betrokkenheid, de band tussen het evenement en zijn heilshistorische betekenis, tussen de gestelde vraag en het verlichtend antwoord. De historicus plaatst zich dus bewust in het geloofsperspectief van de eerste christenen die Jezus belijden als de Christus en de Heer, teneinde een historisch beter verantwoord totaal beeld van Jezus te verkrijgen. Men kan zich afvragen waarom nu bepaald de geloofskennis van de eerste Kerk een meer exhaustieve kennis van Jezus verleent: de betekenis van Jezus' optreden en boodschap voor de mensheid zal toch eerst dan ten volle blijken, wanneer op het einde der tijden de geschiedenis in hem haar voltooiing vindt! Tussen de jaren 100 en 150 wordt de canon van de geïnspireerde geschriften afgesloten; Gods mededeling aan de mensen in Christus bereikt er een zekere voltooiing die wel enige analogie vertoont met Gods eindopenbaring op de laatste dag. Het in bovenvermelde zin voltooide Jezusbeeld van de Evangeliën is precies de uitdrukking van het geloof van de jonge Kerk. Een studie | |||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
van het christelijk geloofsbewustzijn van de jonge Kerk sluit bijgevolg een historisch onderzoek over Jezus van Nazareth zinvol af. Onder de evangelisten brengt vooral Johannes de geestelijke Jezus-ervaring, de nieuwe dimensie in de kennis van Jezus tot uitdrukking. Bij hem vernemen we niet alleen het kerygma (Mk.), kijken we niet zonder meer tegen het mysterie van Gods heilsplan aan (Mt., Lk.); we worden vitaal bij het heilsmysterie betrokken, doordat de gebeurtenissen een universele, typische betekenis krijgen en aan de gebeurtenissen het oordeel over ieder mens wordt voltrokken. In de ontmoeting met Jezus heeft de ontmoeting plaats met het Woord Gods, in de Zoon heeft de gelovige toegang tot de Vader. De uiteindelijke visie op de heilsgeschiedenis openbaart zich eerst dan aan de historicus, wanneer hij, als historicus, in het geloof van de eerste Kerk treedt. Het heeft daarom niet langer zin om het alternatief te stellen: Jezus van Nazareth of de Christus van het geloof. ‘Le Kérygme apostolique, accepté dans la foi, appelle l'événement prépascal dont il émane, et, à son tour, l'événement reconnu mène au Kérygme qui seul lui donne sa pleine signification. L'objet propre de la connaissance historique de l'exégète c'est exactement la relation qui s'établit entre Kérygme et événement’Ga naar voetnoot12). Tenslotte is er voor de historicus slechts één werkterrein waar hij zijn onderzoek naar de aardse Jezus kan instellen, het geloof nl. van de eerste Kerk. Zoals er slechts één gebeurtenis is waar dit geloof als naar zijn objectieve bestaansgrond naar verwijst: Jezus' historisch bestaan. De eenmalige gebeurtenis maakt dat ons geloof niet vervliegt tot een gnose; het geloofsbewustzijn schenkt aan het heilsgebeuren zijn totale intelligibiliteit. |
|