Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1084]
| |
De levende erfenis der Griekse oudheid
| |
[pagina 1085]
| |
en andere landen. Het doel van deze Fondation is immers vooral te stimuleren en de rol van een moderne Mecenas te vervullen voor allerlei europese culturele activiteiten, doch zelf niet al te veel op te zetten. Robert Schuman, Denis de Rougemont e.a. richtten deze europese stichting op, die geen officiële instantie is; Prins Bernhard werd weldra uitgenodigd als voorzitter op te treden. In het bestuur der organisatie zijn 18 landen vertegenwoordigd; eerst was de zetel er van te Genève, thans te Amsterdam. Met de Raad van Europa werd een innig contact gelegd. In 1962 ging een groep uit deze stichting zich tussen de heel oude inspirerende muren der historische abdij van Royaumont beraden over een cultureel programma, getiteld: In het gezicht van de 21e eeuw. Wel overtuigd van de betekenis van het verleden, wil men toch vooral de jonge generatie in de europese cultuur van de toekomst betrekken. Al was het thema van het Atheense congres een blik in het verleden, het bedoelde toch vooral ons te bezinnen over de invloeden daarvan op de samenleving van heden, en lessen te leren voor de dag van morgen. Men organiseert europese ontmoetingen en concours en looft prijzen uit; in een zeer wijd verband beoogt men een atlantische samenwerking. Voor deze hoogstrevende ambities poogt men europese en amerikaanse stichtingen te doen samenwerken; de leidende idee is de mensen bewust te maken van de rijkdommen der europese cultuur. Tijdens het vorige congres te Brussel zei Romano Guardini, die toen de Erasmus-prijs ontving: Europa is wellicht een politieke en economische en een technische zaak, maar het is bovenal een geesteshouding.
In drie grote delen had men de behandeling van het algemene thema op dit Atheens congres gesplitst: de wijsbegeerte, de kunst, de staatsopvatting. Rondwandelend op die bodem van Griekenland gaat men vergelijkingen maken met ons vaderland. We leerden, dat 100 jaar vóór Christus de Batavieren, onze voorouders, in ons land zijn aangekomen. Geschriften, kunstmonumenten, literatuur, een staatsvorm of een wijsgerige visie lieten ze ons niet na; in Athene ziet men een schoon gouden dodenmasker uit een der koningsgraven van Mycene van wellicht 14 eeuwen vóór Christus. Daar in Athene disputeerde een Socrates op de Agora 400 vóór Christus en stichtte Plato zijn Academie met de ideeën waarvan iedere latere, ook hedendaagse wijsbegeerte zich nog steeds eens of oneens verklaart. Het is nauwelijks in te denken, wat 't huidig Europa - en ook Amerika - zouden zijn, als men de cultuur van de Grieken wegdenkt of als bij Salamis de Perzen en niet de Grieken hadden overwonnen (480 v.Chr.), als niet de griekse wijsbegeerte langs de kerkvaders en de scholastiek zo intens het westers christelijk denken had beïnvloed, als niet de Atheense democratie sinds Pericles met al haar tekorten toch nog steeds voor het westers gevoel een meer te verkiezen staatsvorm geacht wordt dan die van de aziatische alleenheerser. Wat Europa zonder dit alles zou zijn, laat zich nauwelijks voorstellen. Het werd dezer dagen gezegd: zonder Griekenland had de mens niet eens de gelegenheid, door de verschrikkelijke bekoring tot vernietiging van zoveel schoons te overwinnen, te tonen dat hij waardig is om mens te zijn. Ook veel van de morele en logische wapenen die ons in staat stellen de cultuur te vernietigen, gaf Griekenland ons. Griekenland leerde ons nadenken, niet alleen waarom het schone schoon en het ware waar is, maar ook waarom de moraal basis moet zijn van vriendschap en van de samenleving in maatschappij en staat. De eerbied voor Griekenland zal bij Christenen steeds overtroffen worden | |
[pagina 1086]
| |
door onze liefde tot het heil, dat wij aan Christus danken, maar vergeten we niet, dat dit heil door Christus zich vanuit het Jodendom plantte in de grieksromeinse wereld: de sporen daarvan laten zich niet uitwissenGa naar voetnoot1). Uit de gehouden referaten mogen enige gedachten worden gelicht, die aangeven hoezeer de europese cultuur schatplichtig is aan Griekenland. De westerse beschaving berust op een paar grondstellingen, die aan het menselijk leven zin en waarde verlenen, aldus werkte A.J. Festugière O.P. uit. Deze grondstellingen werden in het westen voor het eerst door de Grieken op beslissende wijze geformuleerd. Uit het inzicht van het wezen van de mens volgt dat zelfrespect, en daaruit volgt de paradox, die in Plato's Gorgias staat, dat het verkieselijker is onrecht te lijden dan aan te doen, en beter de dood te ondergaan dan de waarheid te verraden of ontrouw te worden aan de normen die zich als een morele wet aan de mens opleggen. Dat oude Griekenland mag niet tot een liefelijke tuin met vreedzaam discuterende wijsgeren geïdealiseerd worden: ook zij waren mensen vol zucht naar eer en roem, gekarakteriseerd in Achilles en Alcibiades. Nog vele andere hartstochten zien we doorbreken. Wat echter een beschaving kenmerkt is vooral de idee die men zich van de wereld maakt, van een waardeleer en bovenal van de waarde die geacht wordt zich als absoluut, ongeconditioneerd aan te dienen. Deze kenmerken van de griekse cultuur vinden we met name op een beslissend keerpunt in Griekenlands historie, als een man optreedt die de opvoeder wil zijn, de vormgever van Griekenland op het einde der 5e eeuw vóór Christus; die man heet Socrates. Socrates is met Antigone het voorbeeld dat Griekenland ons naliet van de keuze van de dood boven een zelfvernedering, waarin men gedwongen wordt te doen wat men kwaad acht. Socrates meent in het diepst van zijn innerlijk wezen een zending te hebben opgekregen van de Delphische God - het ‘numineuze’ van de Delphische rotsen en dalen spreekt thans de bezoeker nog aan. Heel de levenswijze en de dood van Socrates komen ons onbegrijpelijk voor, als men niet aanvaardt, dat hij in zijn zending heeft geloofd. Hij wil als ‘wijze’ leven, d.i. overeenkomstig het wezenlijke in de mens. Het wezenlijke of de waarheid is immers, wat de mens wil weten, en daarnaar tracht de wijsgeer Socrates de blikken van zijn tijdgenoten te richten. Het conflict waarvoor Antigone in Sophocles' drama komt te staan, is een altijd herhaald conflict; het gaat om de vraag: zullen we eerder gehoorzamen aan de door de staatsmacht opgelegde voorschriften of aan de eeuwige ‘ongeschreven’ wetten? We kennen het antwoord van Antigone, en het resultaat waarop dit antwoord uitliep. De bovengenoemde kort aangeduide grondbeginselen gaan op de Grieken terug, - en die beginselen maakten mede Europa. Het gaat hier niet om bewapening maar om de ziel! De fransman Pierre Emmanuel, bekroond met de Grand Prix voor poëzie van de Académie Française, en die als Visiting Professor doceert aan de Universiteiten van Harvard, Hopkins Brandeis en Buffalo, noemde zich zelf een barbaar in de zin van Homerus, omdat hij nauwelijks grieks kent, maar toch juist als Victor Hugo voldoende de enigmatische zin der griekse mythen verstaat. De mythe van Oedipous bevat bedektelijk 's mensen bestemming met betrekking | |
[pagina 1087]
| |
tot het absolute; eerst moet Oedipous in zich zelf de oorzaak ontdekken van zijn gedeeldheid. Als Oedipous gaat inzien tot hoever zijn euveldaad reikt, steekt hij zich de ogen uit, niet omdat hij niet verlangt te zien, maar om juist in zijn blindheid nu te zien wat hij niet zien kon toen hij nog ogen had. Hij bevrijdt zich van de angst door de verantwoordelijkheid voor zijn daad in de gehele draagwijdte op zich te nemen. In Plato's Symposion, vol van mythen, staan we voor het centrum van het griekse denken, de volmaakt heldere lumineuze kern: de waarheid, die onzegbaar schoon is. Alle niet-leven streeft naar leven, aldus wordt daarin uitgewerkt, en alle leven is geladen met een hang en een drang, een eros naar die schone waarheid. In die eerbiedwaardige en toch zo jeugdige griekse geest gaan mythos en logos samen, verbonden als scheppende macht, en zijn rivalen in de expressie van hetzelfde drama der authentiek beleefde menselijkheid. In die geest gaan we weer leven in de hedendaagse dialoog, waarin ieder tracht de ander te verstaan door op het plan van de ander te gaan staan en op zijn golflengte, en zich zo te bevinden in een dialectische relatie, zelfs tot aan de bitterheid toe, die door breuk en tragedie wordt te voorschijn geroepen. Ook in de onnoembare eenzaamheid die daardoor is veroorzaakt, en in de onnoembare veelheid waarin men zijn anonymiteit, zijn naamloosheid diep smartelijk ervaart, worden we allen opgeroepen door één geest, die der absolute waarheid.
Een geluid, dat niet vaak heden ten dage wordt vernomen, en dat zeer inhoudsvol is, liet Prof. Wolfgang Schadewaldt uit Tübingen horen: de idee der oude Grieken over de cultuur, gelegen in de algehele harmonische ontwikkeling van de mens die zich bevindt in een zelf ook geheel en harmonieus ontwikkelde wereld -, deze opvatting is geen droombeeld, dat vér af zou liggen van dat beeld waarnaar de aspiraties uitgaan van de hedendaagse mens uit de technologische tijd. Met meer grond mag worden gezegd, dat het wezenlijke van de moderne techniek lag in de boezem der idee van de oude Grieken omtrent de cultuur. Deze bevatte de premisse ervan en wist op zeer instructieve wijze de plaats van de techniek aan te wijzen in het geheel der menselijke cultuurpogingenGa naar voetnoot2). Herodotus heeft intense belangstelling voor de grandioze werken van Babyloniërs en Egyptenaren, voor de doorboring van de berg Athos, verricht door de Perzen, voor de brug over de Hellespont en voor de onderaardse waterleiding op Samos. Aeschylos verhaalt van een draadloze telegrafie door middel van, vuren, die op de rij af werden aangestoken om de overwinning bij Argos te melden. Zelfs Socrates, op zoek naar de grondslagen van soliede wetenschap, los van alle schijn, vindt die bij de technici, onder voorbehoud dat zij niet met hun vakkennis en naar de maatstaf daarvan over al het overige willen oordelen. In alle talen van Europa spreken we met de griekse woorden: technè, technikos en mechanè; de opvatting is gewettigd, dat niet alleen het woord maar ook de zaak uit Griekenland tot ons komt. Al zijn er veelvuldige en gedifferentiëerde latere invloeden werkzaam, de moderne techniek is een gigantische uitloper van de stroom die in Griekenland ontsprong. De ‘verwon- | |
[pagina 1088]
| |
dering’ die hen tot wetenschap en wijsbegeerte bracht, leidde hen ook er toe het wezen der verschijnselen te onderzoeken. Met de getallen werkten ze niet slechts om te rekenen uit noodzaak; de onderlinge betrekkingen, verhoudingen en symmetrieën der quantitatieve grootheden bracht hen tot de ‘verwondering’ waaruit de mathesis werd geboren. De Griek bereidde niet alleen zalfjes en drankjes, sneed en brandde, maar hij zocht ook naar het ‘wezen’ der gezondheid: dat ‘wezen’ zou volgens hem zijn een harmonie der vochten, en het ‘wezen’ der ziekte een verstoring dezer harmonie; kort gezegd, daarmee zag de geneeskunde als wetenschap het licht. Wat Presocraten met archai en stocheia (beginselen en elementen) trachtten uit te leggen, brachten Plato en Aristoteles in grote visies bijeen, waarin het gaat zowel over de gedachte, die op de praktische constructieve handeling is gericht, als ook op de creatie van de technicus. De spreker wilde geen panegyriek houden op de wijze waarop de ontologie van het antieke Hellas een serie van grondintuïties deed geboren worden, die van uitzonderlijk belang werden voor onze hedendaagse physica en techniek. Naast de naam van Aristoteles met zijn werken over ontologie, natuurwetenschap, meteorologie en biologie, zijn er nog enige illustere namen van technici blijven voortleven: Ktesibios, Archimedes, Hieron van Alexandrië. Men construeert in die dagen vooral oorlogstuig en meetinstrumenten van grote nauwkeurigheid. De theorie van de hefboom en die van het overbrengen der beweging langs katrollen wordt uitgewerkt en die van de schroef; men ontwikkelt een ballistiek en komt tot een theorie over het luchtledige; men beschrijft de mogelijkheid om de atmosferische druk toe te passen en zelfs de stoom. Op een tijdstip waarop in het Oosten nog de bezadigde patriarchale autocratische en theocratische politieke systemen heersten, waarvoor de wereldklok heel langzaam liep ondanks hun enorme krachtsinspanning, heeft dat kleine volk der Grieken met de vlucht van de logos een nieuwe bron van beroering aangeboord. Die geestelijke ongedurigheid is nu en dan wel gekalmeerd, maar zet zich toch nog voort vanaf de Grieken tot in de Westerse wereld. Deze logos, bron van die agitatie en van die geestelijke onrust, beheerst vandaag nog in de structuur van onze moderne techniek al die verschillende wijzen van denken en leven in de beschavingen van de volkeren op de aardbol. De Grieken hebben hun industrie en techniek wel toegepast in de strategie en de architectuur, maar ze nauwelijks benut als een instrument tot pleonexia, om meer te willen hebben en bezitten. De reden van deze reserve is niet alleen te zoeken in het economisch of sociaal domein, maar veeleer in juist dezelfde gedachte waarmede zij geestelijkerwijze de technologie als methode en wetenschap van de produktie in hun staatsopvatting hebben gefundeerd, in hun opvatting van de betrekkingen tussen het menselijke en het goddelijke; in één woord, in hun idee van cultuur. De Grieken hebben ons erfgenamen gemaakt van hun philosophische opvatting van de cultuur, en tevens van een wijze van gebruik der techniek. In hun zeer begrensde wereld kenden ze het leven en de mensen, en zij wisten, uitgaande van een minimum aan experiëntie, een maximum van algemeen inzicht te verwerven. Daarom keren we steeds weer terug naar Griekenland, zo besloot deze inleider. Hij citeerde daarbij de raad, die Plinius de jongere aan een vriend meegaf die naar Griekenland reisde: denk er aan, dat ge gaat ad hommes maxime homines, ad liberos maxime liberos, naar mensen die op de hoogste sport mensen zijn, naar vrijen, die wel het meest vrij zijn. Ook over de kunst werd op dit congres gehandeld; omdat in deze lentemaan- | |
[pagina 1089]
| |
den in Athene de grote tentoonstelling van Byzantijnse kunst werd gehouden, belichtten sommige voordrachten ook de esthetische facetten van deze Byzantijnse kunst. De eigen aard hiervan, die de kunst is der Oosterse Kerk en bij uitstek religieus, is een expressie van het sublieme, en men moet daarin niet het realisme noch het idealisme zoeken van de kunst in het oude Griekenland. En toch, aldus beweerde Prof. P.A. Michelis, is ook de Byzantijnse kunst, ondanks zijn anti-klassieke vorm, beheerst door de klassieke Helleense geest; de beschouwende idealistische traditie die zij voortzet in een christelijke wereld, is een contemplatief mysticisme genoemd. De wensen, geuit in de vriendelijke begroetingswoorden van Prins Bernhard, waren als verwerkelijkt te constateren bij de sluiting van het congres: het waren dagen van geestelijke verrijking. |
|