Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1090]
| |
Filosofie in JapanGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 1091]
| |
met Prof. Vos, als hij schrijft: ‘Vooral sinds 't einde van de tweede wereldoorlog kunnen wij in Amerika van een fad of een rage voor Zen spreken. We vinden hier een dwepen met het nieuwe en onbekende’Ga naar voetnoot1). Verder heb ik met Zürcher nogal eens de vraag gesteld of men Zen nog wel mag rekenen tot het boeddhisme. ‘Is Zen niet veeleer de Chinese reactie op de uit den vreemde ingevoerde leer en het resultaat van een in de hoofdstroom van het eigenlijke boeddhisme al aanwezige ontwikkelingstendens? Kan een leer die de gehele traditionele dogmatiek van het boeddhisme verwerpt, de studie van de heilige geschriften uitdrukkelijk afwijst, en een geheel eigen methodiek heeft ontwikkeld, nog als boeddhistisch gelden?’Ga naar voetnoot2). Maar hoe dit ook wezen moge, op filosofisch gebied is het westen geheel overheersend. Dit wil echter niet zeggen, dat de Europese wijsbegeerte meer invloed heeft uitgeoefend op de Japanse mentaliteit en op het Japanse denken dan het Oosterse culturele erfgoed, dat men geabsorbeerd heeft op honderden manieren. Het is niet onmogelijk, en het lijkt me zelfs waarschijnlijk, dat dit in de toekomst verandert, maar momenteel is dit nog niet het geval. Cultuur bestaat niet alleen uit filosofie en sociaal-politieke strevingen worden niet alleen door zuivere theoretische speculaties beïnvloed. Of zoals de Japanners het wel uitdrukken: ‘In het dagelijks leven worden geen conclusies uit vaste premissen getrokken. Daar is alles veranderlijk en onbestendig. Onze Japanse woorden zijn vloeibaar, terwijl de Europese vast zijn. Vloeibaar, omdat ze door en door bevochtigd zijn, door en door geladen met emoties. Ze zwaaien als een schommel en men moet dan meewiegen. In het werkelijke leven is er weinig logica en daar beginnen de dingen niet met een hoofdletter, noch eindigen ze er met een punt’. Om nu op Nishi, de pionier der westerse filosofie in Japan terug te komen: Het is voor Nederlanders wel wetenswaardig, dat hij in 1862 werd uitgezonden om in Europa te studeren. Met Tsuda arriveerde hij in Leiden, verrijkte aldaar zijn kennis van onze taal, die hij al in Japan bestudeerd had en ging bij Vissering college lopen in recht, economie en politieke wetenschappen en bij Opzoomer in filosofie. Tsuda publiceerde in 1868 de bij Vissering verkregen kennis in zijn Taisei Kokuho-ron, ‘Het westerse Publiekrecht’. Nishi vertaalde de colleges van Vissering in zijn: Bankoku Koho en doceerde dit publiekrecht bij zijn terugkeer in Japan. Beiden werden benoemd voor het ‘Kaisei-sho’, wat zich later ontwikkeld heeft tot de Kaisei-school, die weer over is gegaan in de beroemde Tokyo-universiteit. Nishi zette zich aan de herculische taak om westerse filosofische begrippen uit te drukken in Chinees-Japanse schrifttekens. Maar in hoeverre hij en later vele anderen er in geslaagd zijn om de ideeën heel zuiver weer te geven, is iets waarover een westerling zelden bevoegd is afdoende te oordelen. Ik moet hier denken aan de woorden die Schinzinger schreef in zijn inleiding op Nishida's Intelligibility and the Philosophy of Nothingness: ‘The Japanese, in thinking, envisages these symbols which contain a tradition of several thousands of years. Their sight brings to the mind innumerable relations and nuances which may not be explicitly contained in the thought, but which form an emotional background. In the single symbolic character, something of the old magic of words is still alive. A translation can never reach the full significance which is represented to the Japanese mind by the sight of the Chinese character’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 1092]
| |
Dit maakt het heel moeilijk om b.v. Nishida's gedachten in een westerse taal te gieten, maar omgekeerd is het mede vanwege de constructie der Japanse taal ook een obstakel om westerse abstracte begrippen in het Japans zuiver weer te geven. In ieder geval klagen de Japanners daar zelf veel over. Zo vraagt de zeer intelligente Japanse Shoko Kishitani zich af: ‘Ob es für die Japaner eigentlich möglich ist, mit einer solchen Muttersprache die europäische Denkweise, besonders das kausale Denken und das metaphysische Denken zu übersetzen und selbst das zu vollziehen. Z.B. mit der japanischen Sprache zwischen dem Sein und dem Seienden zu unterscheiden, ist nicht so einfach. Denn bei der deutschen Sprache gehören die beiden Begriffe zu ein und demselben Wort zusammen und unterscheiden sich voneinander durch die grammatischen Formen. Dieser Unterschied zwischen dem Sein und dem Seienden ist also wesentlich anderes als der Unterschied zwischen einem Hund und einer Katze. Nun, wenn wir jetzt diese beiden Begriffe mit der japanischen Sprache zum Ausdruck bringen wollen, müssen wir für das deutsche Wort “Sein” ein japanisches Wort anwenden und für das deutsche Wort “Seiende” wieder ein anderes japanisches Wort anwenden, da die japanische Sprache keine entsprechende Flexion hat. Dadurch, dass wir zwei verschiedene Wörter gebrauchen, können wir den einen Begriff von dem anderen irgendwie zwar unterscheiden, aber diese japanische Unterscheidung ist lexikalisch und wenigstens in diesem Sinn kaum etwas anderes, als die Unterscheidung zwischen einem Hund und einer Katze. Mit der deutschen Sprache kann man so den Unterschied zwischen dem Sein und dem Seienden sprachlich klar von dem Unterschied zwischen den Hund und der Katze unterscheiden. Das können wir nicht mit der japanischen Sprache. Von der Seite der deutschen Sprache her gesehen, ist das wirklich eine grosse Schwäche der japanischen Sprache’Ga naar voetnoot4). Maar later zegt ze, dat het toch wel mogelijk moet zijn om westerse filosofische begrippen in het Japans over te brengenGa naar voetnoot5). In 1874 adopteerde Nishi dan de term ‘tetsugaku’ voor filosofie. Dit woord is een afkorting van ‘Kitetsugaku’, dat zelf weer een abbreviatie is van ‘Kikyu Tetsuchi’, Liefde voor Wijsheid. Zijn volledige werken werden in 1944 uitgegeven. Hij was - als vele Japanse geleerden - iemand die eindeloos veel boeken verslindt (aan een degelijke verwerking ontbreekt het nogal eens), alles door elkaar leest en daarna als een eclecticus te voorschijn treedt om tenslotte zijn voorliefde te laten uitkomen voor het empirisch-positivisme van Comte en Mill. Langzamerhand kwamen er allerlei filosofie-professoren uit Europese landen in Japan doceren, die er nog het hunne toe bijdroegen om filosofie in Japan te maken tot een zuiver westerse discipline. De momenteel zeer wijd verbreide interesse voor de westerse filosofie komt zeer duidelijk tot uitdrukking in een haast fabelachtig grote boekenproduktie. Iets hoeft maar even in Europa en vogue te zijn - vroeger het intuïtie-systeem van Bergson, nu het Duitse en Franse existentialisme - of binnen één of twee jaar verschijnen er dozijnen Japanse boeken over dat onderwerp. Enige tijd geleden heb ik een lijst van vijftig | |
[pagina 1093]
| |
Japanse boeken opgesteld (en die was zeker niet volledig), die binnen drie jaren over het existentialisme verschenen waren. In dit opzicht loopt Japan werkelijk een beetje achter het westen aan. Bizonder illustratief is in dit verband de discussie die enkele jaren geleden gehouden werd in onze Nanzan-universiteit. Prins van Loewenstein (professor in de geschiedenis) zei in een rede aan het einde van zijn korte, door het toeristenbureau gestroomlijnde reis door Japan: ‘Dit is een prachtig land, wat een schoonheid, wat een gracieuze vormen. Wij kunnen hier heel wat leren. Wij moeten meer culturele uitwissseling met elkaar hebben’. Tijdens de daaropvolgende discussie stond een onzer meest begaafde studenten - een niet-christen - op: ‘Ik dank de spreker tenzeerste voor al de vriendelijkheden over ons land en zijn grote waardering voor onze cultuur, zo juist uitgesproken. Ook wij zijn voor meer uitwisseling, maar wat kunnen wij in ruil geven? Wat kan Europa van ons overnemen? Zover ik het zie, is het éénrichtingverkeer. Wij nemen, wij ontvangen, wij imiteren, wij zijn degenen, die receptief zijn. Onze Japanse huizen hebben we verwisseld voor Europese woningen, die we Westers gaan inrichten en meubileren. Ons voedsel gaat geheel in Uw zin veranderen. Ons schoeisel, onze kleding, onze muziek, ons toneel, onze filosofie, onze techniek en onze wetenschappen, onze steden, onze sport en onze vermaken, onze ziekenhuizen, onze wegen, en onze vervoermiddelen, met bijna al het Japanse hebben we afgerekend of we zijn op weg dat te gaan doen. Wat zijn onze Japanse universiteiten anders dan een soort overhevelings-installaties van ideeën uit het Westen? Onze Japanse professoren en speciaal zij die filosofie doceren, studeren ijverig alles wat in Europa en Amerika verschijnt en zetten ons dat in hun colleges voor. Is er één universiteit in Europa, waar de professoren Japanse medicijnen, Japanse techniek of Japanse filosofische werken bestuderen of doceren? Nogmaals, hooggeachte spreker, wat kan Europa van ons overnemen?’ Een doodse stilte volgde. Daar stond Prins van Loewenstein, ook hij kon niets antwoorden. Tenslotte kwamen een paar collega's van mij hem te hulp en wisten de opmerkingen van deze wel wat al te vurige student behoorlijk te nuanceren. We mogen immers niet vergeten, dat het overbrengen van westerse gedachten op zich een grote prestatie is. In Japan zijn er vaklui van allerlei filosofische systemen en deze verwerken de gedachten van de grote westerse denkers en maken ze klaar voor een meer algemene consumptie, die met de dag toeneemt. Buiten de filosofische vaktijdschriften, waarvan er ongeveer 10 zijn, vinden we ook in de meer algemeen-culturele maandbladen, zoals Sekai of Shisó, heel wat filosofische artikelen en men moet toch respect hebben voor de Japanse prestatie om de meest moeilijke westerse terminologie in verstaanbaar Japans over te brengen en om zo te zeggen voor Japan een nieuwe logica te scheppenGa naar voetnoot6). Denkers als Nishida, Tanabe, Tokahashi, Watsuji en Hatano kunnen toch wel enigzins vergeleken worden met grote (alhoewel niet de grootste) denkers van het westenGa naar voetnoot7). En of Japan werkelijk filosofisch even creatief kan zijn als het westen, met het antwoord op die vraag moeten we nog minstens een eeuw wachten. Men leze, wat dit betreft, maar eens goed Nakamura's The ways of | |
[pagina 1094]
| |
thinking of eastern peoples. Daarnaast komen de moderne culturele antropologen ons te hulp, in zoverre zij een nieuwe waardering toekennen aan culturele overname of culturele ontleningen. In plaats van dit aan culturele inferioriteit toe te schrijven, zoals herhaaldelijk gebeurd is, wordt heden ten dage de wil om elders gedachten te ontlenen en om vreemde elementen in het eigen cultuurpatroon op te nemen, beschouwd als een bewijs van vitaliteit. Ferguson schrijft in zijn Acculturation of Culture: ‘People borrow often that which they are disposed to invent’. Assimilatie van culturele fenomena betekent geenszins passieve receptiviteit; een zekere creativiteit gaat ermee gepaard, althans zeker in Japan. Het is ook een nogal omstreden vraag, of we überhaupt spreken kunnen van oosterse en westerse visie en men wel voor de dag kan komen met allerlei generaliseringen, zoals we die o.a. kunnen lezen bij de Rougemont: ‘L'Orient, c'est l'aurore, le matin, le haut, la droite, l'extrême raffinement, la lumière, l'Ange de la Révélation, le but dernier, l'âme, l'intention, la sagesse, la régénération, la connaissance libérée par l'illumination, la patrie originelle. Het lijkt me, dat tegenwoordig, nu de wereld één is geworden, generaliseringen en dat strenge scheiden van oost en west geen zin meer hebben. Dr. Zwi Werblowsky, professor aan de universiteit van Jeruzalem, vroeg in een rede die hij vorig jaar in Tokyo aan de Kokugakuin universiteit hield, zich af: Ten opzichte waarvan ligt Japan in het oosten en ten opzichte waarvan ligt Europa in het westen: ‘None of the inhabitants of Greenwich would ever dream of studying French as an eastern language, and the Far East, as we all know, is west of California. The terms “East” and “West” are generalizations of a rather high order and they are, more often than not, used in a cultural sense. It is this cultural extension of geographical terms, with its implicit suggestions of contrasting basic patterns, structures, or value systems, which requires some careful scrutiny’. En na dit onderzocht te hebben, concludeert hij m.i. zeer terecht: ‘I do not think that the contrastive dichotomy East-West is justified. There is no Eastern Mind as opposed to the Western Mind, even if the problems of modernization experienced by the ancient civilizations of the east exhibit certain common features which differentiate them from the acculturative problems of more primitive societies. The dichotomy seems to be a piece of mythology. Hence also its appeal and fascination. A humanity alienated within itself in its inner being, and divided against itself in its political and social existence, is striving toward unity. The simplest and most natural expression of this striving has always been the symbol of union of complementary opposites or halves. The fashionable slogan of East meeting West or vice versa may well be a modern version of a conjunctio oppositorum, an up-to-date politico-cultural yang-yin. But I am not sure whether it is a life-giving myth that we are dealing with, or rather a misleading catchphrase. It is not the traditional thought-patterns of the East which will teach anything to the West. Only the concrete archievements of the eastern civilizations in responding to the challenge of modernization and in solving, in their characteristic ways, | |
[pagina 1095]
| |
their specific social and human problems of re-adjustment and re-enculturation, will form their true contribution to the future of an atomic-electronic humanity in quest of that wholeness which comes from the spirit’Ga naar voetnoot9). Ik heb het vaste vertrouwen, dat Japan in de toekomst daartoe zijn aandeel zal bijdragen. Het zal echter nog heel wat tijd vragen. Ik moge hier nogmaals verwijzen naar het feit, dat de Japanse denkers alles moesten studeren en verwerken wat in het westen geproduceerd was van Thales tot Jaspers, en van Plato tot Sartre. ‘That they did a superb job’, schrijft Piovesana, ‘is beyond dispute. Only because of their succes can we explain the variety of philosophical trends which in the short span of one-hundred years were imported and diffused and, in varying degrees, domesticated. Many Japanese philosophers were more than purveyors of Western ideas. The most creative thinkers among them set out to supply what was felt to be the most striking lack in the Oriental philosophical heritage, namely, a new logic which would enable them to complete with Western philosophers. In this quest the best minds, like Nishida, Tanabe, Takahashi, Mutai and others have spent and are spending a great deal of time and energy. The earlier vogue of Kantianism as well as the current popularity of analytical logic in philosophical circles is a sign of the same fundamental desire to work out a new logic’Ga naar voetnoot10). De moeilijkheid is nu, dat de Japanners toch ‘irrational tendencies’ vertonen, waaraan Nakamura in zijn reeds vermeld werk een heel hoofdstuk wijdt. Het is waar dat de ‘joteki bunka’ dit is de cultuur gebaseerd op gevoelens, een, laat ik het noemen, emotionele logica, of een meer intuïtief denken veronderstelt en niet een logica van klare onderscheidingen en van een analytisch denken. Maar mij lijkt, dat dit alleen het geval is bij die denkers, die nog geheel onder boeddhistische invloeden staan, speciaal van Zen. En dat we daar met irrational tendencies te maken hebben, lijkt me moeilijk te ontkennen. De bekende professor Suzuki, wiens autoriteit en invloed in Japan bijna omgekeerd evenredig zijn aan die welke hij in het westen bezit, geeft als zijn mening te kennen: ‘Wij oosterlingen denken heel anders dan de westerlingen. In westerse gedachten bestaat iets of het bestaat niet. Als wij daarentegen beweren, dat iets tegelijkertijd bestaat en niet bestaat, dan zeggen westerlingen, dat dit onmogelijk is. Eveneens beweren zij: wij zijn geboren en derhalve moeten we eenmaal sterven. Onze oosterse geest werkt heel anders. We zijn nooit geboren en we sterven nooit. Geen geboorte, geen dood, geen begin en geen einde, zo denken wij. In het westen moet er altijd een begin zijn. God moet de wereld scheppen. In den beginne was het Woord. Wij denken echter in een volkomen andere richting. Er is geen God, geen Schepper, geen begin, geen Woord, er bestaat zelfs niet eens een niets. Als westerlingen dit horen, dan zeggen ze: “Dat is volkomen nonsens en geheel ondenkbaar”. Welnu, als ze dat zeggen, zijn wij het volkomen met hen eens, want zolang men überhaupt denkt, kan men alleen in de afgrond van absurditeit vallen. Nu moet het toch aan iedereen duidelijk zijn, dat geen gedachten denken juist onze manier van denken is’. Toen enkele jaren geleden G. Marcel met die opvattingen rechtstreeks kennis | |
[pagina 1096]
| |
maakte, werd deze overigens zeer beminnelijke man een beetje kregelig en mompelde zoiets als: dit is niet meer menselijk. En men kan begrijpen, dat Arthur Koestler in zijn wel wat eenzijdige en nogal overdreven boek The Lotus and the Robot kon schrijven: ‘Zen's arch-enemy, the thousand-armed hydra which it fights to destroy, is rational thinking-verbal concepts, definitions, the operations of logic, classification by categories. The more extravagant koans are designed to reduce these to absurdity, to undermine the pupil's confidence in his powers of conscious reasoning and thus to clear away the obstacles to satori - the sudden flash of intuitive understanding which illuminates the path to Enlightenment. Hence the distrust of words, considered to be the germ-carriers of abstract thought’Ga naar voetnoot11). Dit alles moge enigszins van toepassing zijn op Zennisten, maar zeer zeker niet op die Japanners die sterk onder westerse filosofische invloeden staan. Bij hen vinden we een klaar rationeel denken; zij kunnen vrij goed analyseren en vandaar dat ik vermoed en ook hoop, dat we in de toekomst wel Japanse filosofen van formaat kunnen krijgen.
Een andere eigenschap van het moderne Japanse denken is de grote belangstelling voor het individu. De reden zal waarschijnlijk wel zijn, dat in het verleden hieraan zeer veel tekort is gedaan; in ieder geval treft men in de filosofische publikaties overal sterke personalistische neigingen en tendensen aan. Die interesse neemt verschillende vormen aan al naar gelang de zienswijze der denkers. Deze belangstelling is ook in het recente verleden zo sterk geweest, dat zelfs toen het Hegelianisme hoogtij vierde en het individu in de staat ten onder was gebracht, al de problemen van de ‘Shutaisei’ t.w. de individualiteit, toch naar voren kwamen. In deze publikaties werd en wordt ook nog heden de persoonlijke confrontatie van het individu met staat en maatschappij, of in geval der godsdienstfilosofie die van het individu met het absolute, uitgebreid behandeld. De prominente denkers zijn ook hier weer Nishida, Tanabe, Watsuji en Miki. Heden ten dage kunnen we speciaal drie gezichtspunten van deze ‘shutaisei’ onderscheiden nl. dat van de existentialist, dat van de Marxist en tenslotte dat van de pacifist. Welke wegen in de toekomst de Japanse filosofie zal gaan, is natuurlijk moeilijk met zekerheid te zeggen. Dat zal veel afhangen van de vitaliteit en de creativiteit van de Japanse denkers zelf, maar dat ze meer zullen zoeken naar algemeen-menselijke begrippen van universele waarde, lijkt mij toch zeer aannemelijk. De Japanse denkers willen niet meer beschouwd worden als een eng-gelokaliseerd exotisch oosters groepje. Zij zoeken steeds meer openheid en dialoog met het westen en met de gehele wereld. Tenslotte, filosofie is noch oosters, noch westers. Het is een speuren naar de diepste grond van alle zijn en behoren; het is de hoogste uitdrukking van de algemeen menselijke behoefte aan kennis en die is niet aan geografische grenzen gebonden. Filosofen zijn mensen die tijdens hun leven voor de hele mensheid lichten ontstoken hebben, de een meer, de ander minder en in zoverre zij een weerschijn zijn (hoe zwak dan ook) van het absolute licht, hebben ze ons mensen verrijkt. Ons leven, ons denken, ons handelen, heeft er een diepere zin door gekregen. Waarom zouden de Japanners, die op het gebied der schone kunsten belangrijke bijdragen | |
[pagina 1097]
| |
hebben geleverd, waard om door de gehele mensheid hoog geacht te worden, waarom zouden ze ook niet het hunne ertoe kunnen bijdragen tot dat wat voor ons mensen de diepste wijsheid is? Of ze nu daadwerkelijk christenen zijn, zoals dat met een klein miljoen het geval is, of christenen ‘in voto’, in welk geval we zeker van een 10 miljoen kunnen spreken, of dat ze behoren tot die volkssector die het mooiste uit hun eigen traditie willen verbinden met de beste ideeën uit het westen, deze allen kunnen met overtuiging de woorden uit het boek der wijsheid spreken: ‘Schoon is de wijsheid en nimmer verwelkt zij. Ik heb haar gesteld boven scepters en tronen en bij haar vergeleken telde ik rijkdom voor niets. Alle goud is met haar vergeleken slechts stof en zilver geldt naast haar enkel als slijk’. Een dergelijke geesteshouding zal niet nalaten ook in Japan haar vruchten af te werpen. |
|