| |
| |
| |
Het front der arme landen
Wereldhandelsconferentie te Genève
E. van Zandweghe
DE Wereldhandelsconferentie, ‘de grootste die ooit werd gehouden’, is op 17 juni besloten. De 1500 gedelegeerden uit 119 landen, die sedert 23 maart over tonnen papier gebogen en ellenlange redevoeringen aanhorend in commissievergaderingen en achter de coulissen in het Palais des Nations te Genève respectievelijk rijke en arme landen vertegenwoordigden, zijn weer naar huis getogen. Het trompetgeschal klonk enigszins in sourdine, toen de laatste dag op de voltallige slotzitting de eindresoluties, die de nacht tevoren toch nog klaar waren gekomen, met eenparigheid van stemmen moesten worden goedgekeurd. Deze slotakte, die vóór het begin van de conferentie (de United Nations Conference on Trade and Development, kortweg UNCTAD genoemd) voorzien was als een orgelpunt om de wereld kond te doen dat rijk en arm in de wereld van vandaag elkaar toch de hand kunnen reiken, bezat hoegenaamd niet het elan dat alle partners en de organisatoren er graag in gewenst hadden. Voordat een compromis tot stand kwam, was er nog een harde strijd geleverd, tot enkele uren voor het einde. Want de twijfel was gerechtvaardigd, dat de conferentie op een totale mislukking uit zou lopen. De eenheid onder de ontwikkelingslanden was zo hecht, hun moed zo groot en hun eisenprogramma zo gedurfd, dat men tot het laatste ogenblik vreesde dat de industriële landen niet zouden kunnen toegeven. Ondanks de vele tegengestelde belangen in het kamp van de ontwikkelingslanden van Afrika, Azië en Latijns Amerika en het communistische Oostblok, dat zich als de enige werkelijke vriend van de ontwikkelingslanden wilde doen gelden, kwam het niet tot een versplintering van hun eenheidsfront. Diegenen die daar in het industriële westerse blok op gehoopt hadden, kwamen bedrogen uit. Het is vooral dank zij deze sterke eenheid van de ontwikkelingslanden dat er op de conferentie toch iets bereikt is: slechts een compromis,
maar toch iets concreets.
| |
Historische gebeurtenis
Het geblaseerde Genève was opgetogen over de geweldige omvang van deze conferentie; de hotels en restaurants deden zaken als nooit tevoren. Doch niet de klinkende namen der deelnemende afgevaardigden of de glimmende limousines die voor het somptueuze Palais des Nations defileerden, maakten van deze wereldconferentie een historisch feit. Dat deed het onderwerp van de conferentie zelf. Rijke landen stonden hier tegenover arme, geïndustrialiseerde tegenover onderontwikkelde, grosso modo blanke tegenover gekleurde, om het uitentreure gestelde probleem van de steeds groter wordende ongelijkheid tussen de verschillende landen eindelijk eens op grootscheepse wijze aan te pakken van uit de hoek van de wereldhandel. Het explosieve belang van de wereldhandelsconferentie, die door The Economist als ‘het 1789 van de blanke’ werd bestempeld, draaide immers hoofdzakelijk rond het dramatische feit, door Marx honderd jaar geleden scherp gesteld, dat de kloof tussen rijken en armen steeds
| |
| |
maar groter wordt. Over dit probleem zijn er hele bibliotheken volgeschreven, grote economisten - Leontieff, Balogh, Myrdal, Galbraith - hebben de urgentie ervan aangetoond en iedere economist kan het voor zichzelf vanuit zijn eigen gezichtshoek vaststellen: ook in de wereldhandel wordt de kloof tussen rijk en arm steeds breder. Alleen over de middelen om dit te verhelpen lopen de meningen uiteen.
Van de 123 leden die aan de UNCTAD deelnamen, waren er 90 arm; zij vertegenwoordigden twee miljard mensen. De 33 anderen, de rijken, vertegenwoordigden hooguit één miljard mensen. De arme landen leveren hoofdzakelijk grondstoffen tegen relatief lage prijzen, terwijl de rijke landen hun afgewerkte goederen willen verkopen tegen steeds hoger wordende prijzen. De rijke, geïndustrialiseerde landen wensen steeds grotere exportmarkten voor hun produkten en de onderontwikkelde grondstoffenleveranciers van hun kant kunnen slechts aan eigen industriële ontwikkeling denken als zij in ruil voor hun grondstoffen de dure afgewerkte produkten invoeren. Het resultaat is een steeds dieper naar één kant doorslaande handelsbalans. Dit cynisch-eenvoudige feit vormt een tragisch dilemma. Er moet dringend iets aan gedaan worden.
| |
P. Prebitsch: drastische hervormingen
Het initiatief tot deze conferentie, dat vier jaar geleden werd opgevat en door de Algemene Vergadering van de UNO werd goedgekeurd, kwam van de USSR. De bedoelingen waren natuurlijk duidelijk: Rusland is er immers op gebrand zijn Oost-West-handel uit te breiden en kijkt daarbij met een scheef oog naar de GATT, het General Agreement on Tariffs and Trade, dat het beschouwt als een exclusieve rijkeluisclub van een zestigtal landen, waarin Amerika en Europa hun belangen onderling uitspelen. Ruslands ijver voor deze algemene conferentie van de Verenigde Naties was niet het minst te verklaren door zijn ongenoegen met de ‘Kennedy-Ronde’, een conferentie van de GATT over internationale tarieven, die een maand na de wereldhandelsconferentie eveneens in Genève zou geopend worden en die op het ogenblik nog steeds aan de gang is.
Het voornaamste orgaan dat zich bezighield met de voorbereiding van de UNCTAD, was de Economische Conferentie voor Latijns Amerika (de ECLA), waarvan de Argentijn Paul Prebitsch de leider is. Als secretaris-generaal was hij de grote motor van de UNCTAD. Zijn studies, berekeningen en prognoses vormden het thema van de conferentie. Prebitsch, die een Keynes-specialist is en gewezen directeur van de Centrale Bank van Argentinië, kent geen ‘morgen’, geen ‘uitstel’, geen ‘laissez-faire’ meer. Hij wil alleen horen spreken van onmiddellijke en drastische hervormingen waaraan alle landen van de wereld deel moeten nemen. Hij stond aan de oorsprong van de Alliance for Progress, die in zo vele landen van Zuid-Amerika door conservatieve kringen verafschuwd wordt; belastinghervormingen in Chili, landhervormingen in Brazilië, monetaire hervormingen in Columbia en vele andere initiatieven zijn van zijn hand. Zijn devies luidt: drastische hervormingen of tenietgaan.
Voor de UNCTAD te Genève stelde Prebitsch op verzoek van het Secretariaat van de UNO een basisrapport van 151 pagina's samen, barstensvol interessante informaties. Daarin legde hij de volgende oplossingen voor het economisch dilemma der ontwikkelingslanden ter discussie voor:
| |
| |
- | globale internationale overeenkomsten betreffende de grondstoffenproduktie, zoals er op dit ogenblik reeds bestaan betreffende de wereldsuiker-produktie; |
- | een systeem van compenserende financiering, waarbij de Verenigde Naties een soort taks zouden heffen op de uit ontwikkelingslanden geëxporteerde grondstoffen en deze bedragen bijeen zouden brengen in een algemeen fonds, waaruit projecten van de exporterende ontwikkelingslanden gefinancierd kunnen worden; |
- | niet-wederkerige preferentie-afspraken, waardoor de grondstoffen en half-fabrikaten uit ontwikkelingslanden minder of helemaal geen importrechten zouden moeten betalen aan ontwikkelde landen, dit in strijd met het GATT-principe volgens welk alle landen zoveel mogelijk gelijke tarieven moeten genieten; |
- | een nieuw internationaal handelsorgaan, dat de GATT zou vervangen, door b.v. van de UNCTAD zelf een permanent orgaan te maken. |
Dit rapport diende natuurlijk slechts als uitgangspunt voor de besprekingen. De eerste twee weken werden uitsluitend besteed aan de uiteenzettingen van de verschillende afgevaardigden. Toen dit ongehoord zware en onmogelijk zelfs maar schematisch samen te vatten voorspel, waarin propagandistische uitschieters niet ontbraken, voorbij was en de duizenden conferentiegangers reeds met zware hoofden naar verademing snakten, dook men, over 22 conferentiezalen en 886 bureaus verdeeld, onder in het commissiewerk.
| |
Voor en achter de coulissen
De een na de ander hadden verschillende deelnemers tot dan toe gepleit voor het openen van de markten der geïndustrialiseerde landen en voor steun van rijke naties aan arme staten. De delegaties der ontwikkelingslanden hadden zich duchtig geweerd. Maar het effect van hun activiteit bleef vooralsnog onbeduidend. Verschillende westerse sprekers en vooral dan de Amerikaanse onderstaatssecretaris Ball pareerden de eisen der ontwikkelingslanden met een tegeneis: hulp kan niet verleend worden zonder voorwaarden; het steunontvangende land moet bewijzen dat de hulp op economisch doeltreffende wijze wordt aangewend. Alleen wie orde op eigen zaken kan stellen, kan rekenen op de goedgeefsheid van de rijke landen. Deze opmerkingen brachten in de conferentie een accentverschuiving tot stand. Het probleem van de exportvergroting van de ontwikkelingslanden werd erdoor naar de tweede plaats gedrongen; op de voorgrond kwam de eis, dat de ontwikkelingslanden door zelfdiscipline en spaarzaamheid allereerst hun economie een hechte basis verlenen en aldus in de wereldhandel betrouwbaarder partners worden, waarvoor men zijn markten gemakkelijker openstelt.
Na enkele weken schenen de besprekingen vast te lopen. Uit de stroom van redevoeringen bleek niet dat de ontwikkelingslanden de westelijke adviezen ter harte namen. En omgekeerd was er van een plotseling optredende westerse gulheid al evenmin sprake. De Britten gaven de onderhandelingen echter een nieuwe impuls. Minder terughoudend dan hun naaste bondgenoten lanceerden zij bij monde van minister Heath een aantal voorstellen waarin de uitbreiding
| |
| |
van de export der onderontwikkelden opnieuw alle aandacht kreeg. Heath stelde voor dat de geïndustrialiseerde landen hun markten volledig open zouden stellen voor grondstoffen en tropische produkten uit de ontwikkelingslanden en ruimer zouden openen voor hun halffabrikaten en eindprodukten. Hij toonde zich eveneens voorstander van een prij zenstabilisatie en pleitte voor de bevordering van regionale samenwerking, desnoods via een stelsel van voorkeurrechten. Het was duidelijk dat de Britse voorstellen in hun algemeenheid de afgevaardigden van de ontwikkelingslanden beter bevielen dan de vermanende woorden van Bail en de gereserveerde houding van b.v. de Nederlanders.
| |
Engeland positief
De grote verdienste van de Engelse voorstellen was, dat zij door hun realisme de besprekingen, die vast dreigden te lopen, opnieuw openbraken. Eigenlijk hielden ze geen revolutionaire nieuwigheden in. De principes waarop ze steunden, werden door de andere westerse landen niet verworpen, uitgezonderd dan de Britse bereidheid om de binnenlandse belastingen op produkten uit de ontwikkelingslanden te liquideren. Hiertoe waren met name de Westduitsers en de Nederlanders niet genegen, omdat dit een ‘ontwapening’ van de ministers van financiën zou betekenen. Maar stabilisering van de grondstoffenprijzen en verruiming van de import uit arme landen waren dingen waartegen principieel geen verzet bestond. De nuances in de standpunten van de westerse landen vloeiden minder voort uit economische meningsverschillen dan uit politieke tactiek. De Britten, die op hun markt de vrije invoer uit het Gemenebest tolereren, propageren met liefde de vrije invoer van eindprodukten uit landen met lage arbeidskosten. De binnenlandse aanpassingen die uit een dergelijke import voortvloeien, hebben zij goeddeels reeds achter de rug. Juist met het oog op de Gemenebestpartners is het voor Engeland daarom aantrekkelijk zich op te werpen als de voorvechter van de vrijhandel. Voor andere westerse landen, die minder gewend zijn aan goedkope invoer, liggen de zaken iets problematischer. Daar moet een omschakeling nog plaatsvinden. Al zijn zij, net als de Britten, bereid tot concessies, ze worden af geschrikt door de harde eisen van de ontwikkelingslanden.
Toen de commissievergaderingen eenmaal begonnen waren, ging men al gauw weer scherper de complexiteit van het probleem beseffen. Het werd steeds duidelijker dat machtspolitieke factoren een belangrijke rol zouden spelen in de onderhandelingen. Hoe meer de tegenstellingen en werkelijke knelpunten aan het licht traden, des te meer kregen de meest extreme opvattingen en plannen in de onderscheiden blokken de vrije baan. De tegenstellingen spitsten zich toe en de laatste weken kreeg het pessimisme de bovenhand. Diegenen echter die zich geroepen voelden tot het sluiten van ‘compromissen’ (Engeland, België), voerden achter de coulissen een heroïsche strijd. Vooral voor Dr. Prebitsch mocht de conferentie niet mislukken. Toen tenslotte de tijd gekomen was om de eindresoluties van de commissies goed te keuren, bleken de ontwikkelingslanden gebruik te willen maken van het enige middel dat hun overbleef: hun numerieke meerderheid. Want het gehele blok der arme landen telde 75 leden. Op de 119 deelnemende landen betekende dit een onbetwistbare meerderheid. Bij de eindstemmingen dreven zij hun eigen, door verschillende compromissen ietwat afgeronde, voorstellen door.
| |
| |
| |
Eenheid der vijfenzeventig
Zonder twijfel was een van de belangrijkste evenementen van de 88-daagse conferentie de eenheid van optreden van de groep der 75, hun onafgebroken ijver om de industriële landen het vuur aan de schenen te leggen en hun onverholen bedoeling om dit in de toekomst bij alle gelegenheden nog meer te gaan doen. Telkens als er een beslissing moest genomen worden, pleegden deze 75 landen nauwgezet overleg in privé-bijeenkomsten en zij gingen niet uiteen voordat er een eenheid bereikt was in de groep. Hoe moeilijk dit voor hen ook moet geweest zijn (want wat hebben landen als Argentinië, Gabon en de Filipijnen met elkaar gemeen?), toch werd er in deze groep een activiteit ontplooid als nooit tevoren bij internationale onderhandelingen. In een speciale verklaring op het einde van de conferentie verklaarden zij unaniem dat zij het noodzakelijk vonden hun onderlinge organisatie te institutionaliseren om hun eenheid te consolideren. Dit was wel het belangrijkste aspect van de wereldhandelsconferentie. Zelfs indien deze eenheid der 75 slechts een nieuwe mythe zou zijn.
De westerse landen daarentegen, vooral de Verenigde Staten, stonden meer dan eens op het punt de hele conferentie de rug toe te keren. Onder de industriele landen bestond ook niet de geringste gemeenschappelijke houding. Als zij het tenslotte toch niet opgaven, was dit alleen omdat ergens het besef aanwezig was dat het opbreken van deze conferentie voor het wereldforum al te zeer de indruk zou wekken als werd de laatste brug over de grote kloof daarmee doorgehakt.
Het was bij de aanvang duidelijk dat de westerse industrielanden nooit de extreme eisen van de ontwikkelingslanden, die op een afschaffing van de liberale handelspolitiek, op de instelling van een wereldomvattende planeconomie en op een totale herverdeling van de rijkdom in de wereld gelicht waren, konden aanvaarden. Daar wilde men gewoon niet aan denken. De Amerikanen, daarin gesteund door de kleine Europese landen, hielden zich strikt aan het principe dat een zo ver mogelijk doorgedreven, door financiële maatregelen vervolledigde liberalisering van de handel nog steeds de beste ontwikkelingshulp is. De Fransen pakten met propagandistisch in de verf gezette ideeën over marktregeling uit, waarbij hun bedoeling alleen was hun politieke invloed in Afrika en Azië te versterken. De Duitsers moesten steeds laveren tussen de onvermijdelijkheid om met hun bondgenoten op goede voet te blijven en hun zorg om niet steeds door de landen van de ‘derde macht’ met de neus op het probleem van de erkenning van Oost-Duitsland gedrukt te worden.
Op geen enkel ogenblik werd echter het programma van de GATT-conferende rechtstreeks in gevaar gebracht. Dat gevaar was wel permanent aanwezig en vormde wellicht de grootste rem op de UNCTAD. De meeste ontwikkelingslanden konden zich nooit van het denkbeeld ontdoen, dat de industriële landen eigenlijk niet met ernstige plannen naar de conferentie waren gekomen.
| |
Resultaat: nieuwe internationale instelling
Met eenparigheid van stemmen werd helemaal op het einde van de conferentie dan toch nog een akkoord uitgewerkt waardoor nieuwe instellingen zouden worden gecreëerd in de schoot van de Verenigde Naties. Afgezien van een zeventigtal andere, weinig tastbare resoluties, was dit ongetwijfeld het belang- | |
| |
rijkste resultaat van de UNCTAD. Het behelsde de volgende punten:
1. | De wereldhandelsconferentie wordt periodiek; reeds in 1966 zal ze voor de tweede maal bijeenkomen. |
2. | Er wordt een permanent orgaan gecreëerd: een uit 55 leden bestaande internationale Handels- en Ontwikkelingsraad, die tweemaal per jaar samen zal komen. |
3. | Het secretariaat van deze raad wordt opgericht in de schoot van het secretariaat-generaal van de UNO; Dr. Prebitsch zal er de leiding van hebben. |
4. | Deze raad zal verschillende commissies instellen; drie daarvan zijn nu reeds voorzien (nl. voor grondstoffen, handelsprodukten en ‘onklassifieerbare’ produkten). |
5. | De samenwerking met de bestaande organismen van de UNO, onder meer de ECOSOC (de economische en sociale raad) wordt in het compromisakkoord geregeld. De nieuwe raad zal b.v. rapporten mogen aanvragen aan andere intergouvernementele economische organismen zoals de GATT. |
De laatste dagen en uren van de conferentie verliepen in een koortsachtige sfeer: ieder van de groepen wilde zijn positie nog versterken. Die van de industriële landen was duidelijk: zij wensten ten allen tijde een vetorecht in de op te richten raad. Het werd een touwtrekken rond de zetelverdeling. Het resultaat was het volgende: de Raad voor Handel en Ontwikkeling zal bestaan uit 18 westerse, 6 socialistische, 9 Latijns-Amerikaanse en 25 Afrikaans-Aziatische landen. Het ging dus niet alleen om de verdeling van de zetels tussen de blokken van de rijke en de arme landen, maar evenzeer binnen de twee blokken zelf. Op het einde was het zelfs duidelijk dat de grootste spanningen lagen binnen de groep van de ontwikkelingslanden en de socialistische broeders. Jamaica, Trinidad en Tobago b.v. waren niet tevreden omdat zij niet onder de 9 Latijns-Amerikaanse leden verkozen waren. De Ivoorkust en Israël waren het met hun groep van de Afrikaans-Aziatische landen niet eens, omdat zij er ook niet bij waren, en Albanië protesteerde omdat het niet bij de Oostbloklanden vertegenwoordigd was. In het westerse kamp was men vrij vlug uitgevochten over de onderlinge verdeling: 11 landen kregen alvast een permanente zetel: de Duitse Bondsrepubliek, de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Canada, Japan, Zwitserland, Australië en de drie Beneluxlanden. De 12 Afrikaanse landen die een vaste zetel kregen, zijn: Ghana, Guinee, Mali, Dahomey, Nigeria, Kameroen, Kongo, Tanganika - Zanzibar, Madagascar, Marokko, de Verenigde Arabische Republiek en Ethiopië.
Over de verdeling van de Raad is men in Genève dus klaar gekomen, doch de definitieve besluiten over de beslissingstechniek en stemmingsprocedure van het nieuwe organisme (welk soort meerderheid voor welke kwesties) zal pas over enkele maanden op de Algemene Vergadering van de UNO beslist worden. Ondertussen zal Secretaris-Generaal Oe Thant een comité van experts aanduiden die daarover advies moeten uitbrengen. De westerse industrielanden hebben dus nog alle tijd en gelegenheid om de concessies die ze omwille van het compromis hebben gedaan, opnieuw zo veel mogelijk te herstellen. Intussen hebben de resoluties van de UNCTAD nog geen rechtsgeldigheid; ze zijn nog niet bindend.
|
|