Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1051]
| |
De ‘katholieke communisten’ in PolenGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 1052]
| |
Pax, met inbegrip van de leider Boleslaw Piasecki, kwam integraal voort uit deze ‘Falanga’: een semi-fascistische organisatie met een anti-liberaal, anti-communistisch en anti-semitisch programma, dat zoal niet door het Duitse nazisme dan toch zeker door het Italiaanse fascisme beïnvloed was. De volte-face van deze groep tot een katholieke groep met sterk linkse sympathieën is altijd een mysterie gebleven. Vast staat slechts dat de communisten, die in 1945 ieders steun konden gebruiken, ook bereid waren voorlopig steun te aanvaarden van deze sterk nationalistische groep toen deze tot samenwerking bereid bleek. Wellicht werd hen pas in de loop van de volgende jaren duidelijk, hoe nuttig Piasecki met zijn volgelingen nog zou kunnen zijn voor het zaaien van verdeeldheid onder de katholieken in Polen. Van de ommezwaai die Piasecki zelf maakte is wel iets meer bekend. In 1944 scheen zijn leven aan een zijden draadje te hangen, toen hij eenmaal gevangen genomen was door de Russen. Had hij immers niet de gehele oorlog door met zijn eigen, ondergrondse organisatie even hard de communistische verzetsgroepen als de Duitsers bestreden? Of hij toen zijn leven gered heeft door zich beschikbaar te stellen voor werkzaamheden ten dienste van de Russen staat niet vast, het wordt wel door meerdere auteurs als min of meer zeker aangenomen. Tijdens de voorbereiding van het proces waarin hem de doodstraf zou wachten, werkte hij tot in detail een programma uit voor een sociale progressief-katholieke organisatie, dat hij overreikte aan de sowjet-veiligheidsdienst. Deze was zo onder de indruk van zijn linkse visie, dat ze hem onmiddellijk vrij liet en alle hinderpalen uit de weg ruimde die realisering van zijn plannen in de weg stonden. Na nog een gesprek met de toenmalige secretaris-generaal van de Poolse communistische partij Gomulka, stichtte hij toen het Pax-genootschap. Waarschijnlijk kunnen we Piasecki beschouwen als een eerste produkt van een zeer bekwaam uitgevoerde ‘hersenspoeling’, waarbij hij van een uiterst rechtse leider tot een uiterst linkse leider werd om gevormd. Zijn herkomst en zijn volte-face zouden echter iedere student van Pax voorzichtig moeten maken. Dat Schuyf over deze historie niets meedeelde in zijn artikel is óf te wijten aan onkunde en getuigt dan van dilettantisme inzake Poolse aangelegenheden óf, wat voorshands niet aan te nemen is, aan onwil en zou dan getuigen van bewuste misleiding van de lezers ten aanzien van het verleden van het verschijnsel ‘Pax’.
De doelstellingen van Pax zijn nooit, zoals ook Schuyf weet te | |
[pagina 1053]
| |
melden, in een programma samengevat en gepubliceerd. (Behalve dan wellicht in een nooit gepubliceerd programma uit 1958, waarover Schuyf informatie verstrekt, p. 944). De doelstellingen zijn echter wel te achterhalen uit de publikaties van het genootschap. Ongetwijfeld is het uitgangspunt van de leider Piasecki de uiteindelijke overwinning van het communisme over de gehele wereld. De enige kans voor Polen om als een zelfstandige staat voort te bestaan ligt in een accepteren van een (minstens) dominerend Rusland. Aanvaarding van het communisme in al zijn politieke en sociale consequenties is daartoe een eerste vereiste. In dit kader alleen kan gezocht worden naar een bestaansmogelijkheid voor de katholieke kerk. Piasecki weigert de materialistische filosofie van het marxisme te aanvaarden, maar stelt wel in de richtlijnen van het Pax-genootschap: ‘de progressief-katholieke beweging is een stroming binnen het socialistische kamp’. Pax wil het katholicisme gebruiken voor de opbouw van het communisme en wil dat bisschoppen, priesters en leken het grootste deel van hun tijd en energie zullen wijden aan de verwerkelijking van de sociale en economische doeleinden van het communisme, in plaats van als katholieken de godsdienst zelf te zien als hoogste waarde. Hiertegen had de kerk bezwaar en hierom ook volgde de veroordeling door het H. Officie te Rome. De eerste officiële veroordeling in 1955 wordt gevolgd (30 april 1957) door een verbod van kardinaal Wyszynski aan de Pax-uitgeverij en haar dag- en weekbladen om geautoriseerde uitgaven van zijn toespraken te publiceren. Op 11 juli 1957 wordt aan alle priesters en kloosterlingen verboden om mee te werken aan Pax-publikaties en om manuscripten aan de Pax-uitgeverij ter publikatie aan te bieden. (De staatscensuur op de pers verhinderde publikatie van deze laatste maatregel in het katholieke weekblad Tygodnik Powszechny door de kardinaal, waarop het blad besloot uit protest een nummer over te slaan en een week niet te verschijnen). Het is begrijpelijk dat Schuyf op p. 943 naar aanleiding van het wel vermelde verbod van Rome uit 1955 niet vermeldt wat de reactie van Piasecki en Pax was op dit verbod. Vast staat dat deze reactie niet past in het beeld dat Schuyf ons van Pax wil geven. Toen namelijk op 28 juni 1955 Piasecki's boek Zagadnienia Istotne (De Essentiële Problemen) en het genootschapsorgaan Vandaag en Morgen op de kerkelijke index werden geplaatst, nam Piasecki wel zijn boek direct uit de circulatie, maar staakte pas bijna een jaar later de uitgave van het blad. Hij bleef echter zijn politieke en sociale ideeën trouw, verspreidde nu zijn gedachten daarover alleen op een andere | |
[pagina 1054]
| |
wijze. Het huidige orgaan van het genootschap, Kierunki, (‘weekblad voor godsdienst, sociale problemen, literatuur en kunst’, oplage 50.000?) begon te verschijnen in mei 1956, aansluitend aan de met een jaar vertraagde opheffing van Vandaag en Morgen, een bekwame, maar onfrisse omzeiling van het kerkelijk verbod. Het is wel vreemd dat Schuyf niet tracht, ondanks het ontbreken van een Pax-programma, de doelstellingen van het genootschap te achterhalen. Op p. 941 verontschuldigt hij dit ontbreken van een programma in 1946 en 1947 met het argument: ‘De Pax-beweging trachtte zich aan te passen aan de steeds weer wisselende omstandigheden’. Dit argument gaat echter nu niet meer op, als ik tenminste de eerste zin van Schuyfs artikel serieus moet nemen: ‘Negentien jaar na de tweede wereldoorlog hebben de politieke en religieuze verhoudingen in Polen zich gestabiliseerd’. Waarom is er dan nog steeds geen programma? (Ik ga er nu maar verder stilzwijgend aan voorbij dat Schuyf plotseling en onverklaard op p. 945/6 spreekt over Pax' ‘vage programma’ en ‘dat het programma vaag is’). Schuyf wijt het ontbreken van een programma aan gebrek aan moed van het genootschap (zie zijn laatste alinea). Ik ben van mening dat de oorzaak heel ergens anders gezocht dient te worden. Door geen programma te publiceren kan Pax nog steeds de schijn ophouden erin te slagen religieus rooms-katholicisme te kunnen verbinden met politiek-sociaal communisme. Zolang Pax maar niet exact op papier hoeft te zetten wat het precies denkt en wil, kan het in verhulde vormen blijven praten en door het nodige geschipper tussen Partij en Kerk voor zichzelf een schipbreuk voorkomen. Piasecki moet dit ook zeer goed beseffen. De keren dat hij principieel een standpunt moest bepalen liep hij steeds vast. Zo geraakte hij in een zeer benarde situatie tijdens de oktoberdagen van 1956, toen zijn positie ernstig in gevaar was gekomen door zijn voortijdig partijkiezen ten gunste van de ‘Stalinistische’ fractie in de Partij, enkele dagen voordat de ‘liberale’ fractie de onderlinge strijd binnen de Partij won en Gomulka tot eerste secretaris van het Centrale Comité van de Partij deed verkiezen. Het partijkader had al een afkeer van Piasecki, zijn (minstens vermoede) binding met de geheime politie versterkte deze afkeer nog. Bovendien maakte de vrijlating van kardinaal Wyszynski en de betere verhouding met de kerk het Pax-genootschap min of meer overbodig. Gomulka hield echter Piasecki, die hem zijn trouw kwam betuigen en hem zijn steun aanbood, de hand boven het hoofd. Gomulka's politiek was er duidelijk op gericht eenieder te beschermen die zich bereid verklaarde met hem samen te werken. | |
[pagina 1055]
| |
Voor de tweede maal in vrij korte tijd merkte Piasecki in 1961 dat duidelijk bepalen van een standpunt, afwijkend van het Partij-standpunt, alleen maar gevaarlijk en nadelig is. Een tijdlang heeft Piasecki na 1956 gedacht zijn beweging uit te kunnen laten groeien tot de politieke representant van de katholieke massa, welke op voet van gelijkheid zou kunnen samenwerken met de communistische partij. Piasecki bleek ‘roomser dan de Paus’ in zijn communistische opvattingen. Toen Gomulka in 1956 de boeren een grote mate van vrijheid schonk om zelf te bepalen of zij al dan niet gecollectiviseerde landbouwbedrijven wensten, ging Piasecki de collectivisatie van de landbouw propageren. Toen de regering er openlijk aan twijfelde of de investeringen niet te hoog werden opgedreven, betoogde Piasecki dat ze te laag waren. Ook ten aanzien van het Chinese ‘commune’-experiment en de vraag ‘bestaan er goede Duitsers’ nam hij meer extreme standpunten in dan de Partij. Uit zijn politieke machtsdromen werd hij echter door Gomulka abrupt gewekt. Op 25 januari 1961 ontving deze Piasecki met zijn medewerkers Jerzy Hagmajer en Ryszard Reiff. Hun werd kort en goed duidelijk gemaakt dat de Partij geen behoefte had aan gelijkwaardige bondgenoten en dat het Pax-genootschap zijn politieke activiteiten diende te staken. Voor de naderende parlementsverkiezingen zouden drie kandidaten (inplaats van de gedroomde dertig) als ‘partijlozen’ worden toegelaten op verkiesbare plaatsen. Voorts zouden de belastingfaciliteiten die Pax tot dan toe genoot, worden ingetrokken, waarmee grotendeels een einde kwam aan de geprivilegieerde positie van de Pax-bedrijven (o.a, een uitgeverij en produktie van devotionalia), waarvan de inkomsten ongekort bijdroegen tot de propagandafondsen van het genootschap.
Het beeld van het Pax-genootschap, zoals Schuyf dat voor ons schildert, behoeft ook op andere punten nog correctie. Van de Pax-uitgeverij (p. 942), die inderdaad een opmerkelijke reeks katholieke boeken kon uitgeven, waarvan - wellicht als grapje? - Sous le soleil de Satan van Bernanos het eerste was, gevolgd door het Nieuwe Testament, vermeldt Schuyf niet dat deze zijn activiteiten begon in 1949, het jaar waarin de werkelijke kerkvervolging inzette; een uiterst merkwaardige samenloop van omstandigheden! Het waarlijk rooms-katholieke karakter van Pax zou o.a. moeten blijken uit de weigering van Pax samen te werken met de nationaal-katholieke kerk, die Schuyf ‘inmiddels met regeringssteun’ (p. 944) laat oprichten. (Terzijde zij opgemerkt dat deze kerk is opgericht rond | |
[pagina 1056]
| |
1900 in de Verenigde Staten van Noord-Amerika, dat zij daar 200.000 gelovigen heeft en reeds voor de oorlog erin slaagde door missionering in Polen 50 à 100.000 gelovigen te winnen). Schuyf beseft blijkbaar niet, dat het voor Pax wezenlijk van belang is, niet met zulk een nationale kerk samen te werken en dat de bewijskracht daardoor wel erg zwak wordt. Het genootschap zou door samenwerking te aanvaarden met de nationale kerk zijn eigen ondergang bezegelen door zich buiten spel te zetten in de strijd tussen Kerk en Partij. In een splinter-kerk is de Partij niet geïnteresseerd, wel in een bastion binnen de kerk van Wyszynski. Dat Pax geen communistische mantelorganisatie is, bewijst Schuyf met de stellingen: ‘Kardinaal Wyszynski zou anders beslist mans genoeg zijn om het lidmaatschap van Pax te verbieden. Dat heeft hij niet gedaan, en hij staat een samenwerking tussen Pax en de universiteit van Lublin (die uiteindelijk onder zijn supervisie staat) toe. Wie bovendien van nabij heeft meegemaakt met welke censuurmoeilijkheden ook de Pax-beweging soms te kampen heeft, kan nog nauwelijks aan de beschuldiging van crypto-communisme denken’ (p. 947). Schuyf weet blijkbaar niet dat onder het nog steeds vigerende regeringsbesluit van 5 augustus 1949 het aan de kerk verboden is, tuchtmaatregelen te nemen tegen haar gelovigen op grond van hun politieke, maatschappelijke en/of wetenschappelijke inzichten en activiteiten. Dat kardinaal Wyszynski niet optreedt tegen het Pax-lidmaatschap is dus geen vrij genomen besluit en levert dus geen bewijskracht. Hetzelfde geldt ten aanzien van de samenwerking met de katholieke universiteit in Lublin. Censuurmoeilijkheden tenslotte ondervinden ook alle andere bladen in Polen, inclusief de Partij-organen. Die censuur ging voor andere bladen reeds verscheidene malen zo ver dat het gehele blad werd opgeheven; dat is Pax nog niet overkomen. Ook de censuur-moeilijkheden zijn dus geen argument om te bewijzen dat Pax geen communistische mantelorganisatie zou zijn. Of het dat wel is kan ik niet zeggen. Misschien wel, misschien niet, dat hangt ervan af hoever men de inhoud van het begrip communistische mantelorganisatie wil uitstrekken. Als Pax al een communistische mantelorganisatie zou zijn, wat ik niet kan bewijzen, dan omvat Pax toch ook vele leden, die als zij dit zouden vernemen of ontdekken, schielijk het genootschap zouden verlaten. Het zijn de politiek-naïevelingen, overigens achtenswaardige burgers van de maatschappij en kerkgenoten, die niet in staat zijn te doorzien waar de communistische leer en de kerkelijke leer met elkaar botsen en niet tot verzoening gebracht kunnen worden. De leiding van Pax omvat in elk geval een | |
[pagina 1057]
| |
aantal opportunisten, die de bakens verzetten als het getij verloopt, waaronder de meest bekwame ongetwijfeld is Boleslaw Piasecki, de leider. Men herleze daartoe slechts het in het voorgaande omtrent hem verhaalde uit 1945, 1956 en 1961. In zekere zin heeft Piasecki voortdurend weer zijn redding te danken aan het feit dat de katholieke kerk in Polen zo sterk blijkt te zijn en zoveel invloed in het land blijft behouden. Zolang deze situatie voortduurt, zal de communistische partij er zich wel voor hoeden de mogelijkheden tot het zaaien van verdeeldheid onder de katholieken, die het bestaan van het Pax-genootschap haar biedt, te vernietigen. Omtrent het feit dat kardinaal Wyszynski het lidmaatschap van Pax niet heeft verboden, valt wellicht ook nog een positieve opmerking te maken. In de opvattingen van Schuyf is Pax de belichaming van het politiek-sociale en religieuze moderne denken. Letterlijk zegt hij dat ‘de moderne theologische opvattingen hier gepaard gaan met moderne politiek-sociale opvattingen’ (p. 947). Kardinaal Wyszynski daarentegen zou de belichaming zijn van de behoudendheid. Wyszynski immers verloor zijn geduld en verbood toen verdere medewerking van de clerus aan Pax-publikaties, nadat Pax-intellectuelen ‘stoutmoedige publikaties’ op sociaal en ook op theologisch gebied hadden verricht. Niet alle bisschoppen waren het daar mee eens, nog minder de professoren van de katholieke universiteit van Lublin (alles volgens Schuyf, p. 944). Zou het wellicht zo kunnen zijn dat Wyszynski daarom geen maatregelen tegen het Pax-lidmaatschap neemt (want ook buiten de wet van 1949 om is er nog heel wat mogelijk), omdat met name op dit terrein de door Schuyf beschreven tegenstelling in feite veel zwakker is of wellicht niet bestaat? Zou het dan kunnen zijn, dat Schuyfs weergave van de feiten de door Pax-bril geziene feiten zijn en niet een objectieve weergave van wat er werkelijk in de moderne theologie thans ook in Polen aan de gang is? Dit lijkt mij erg waarschijnlijk, vooral ook gezien de uiterst goede relaties tussen de kardinaal en de katholieke universiteit van Lublin (in tegenstelling tot de goede relatie tussen Pax en deze universiteit, die Schuyf suggereert en ik ontken). Hetzelfde blijkt naar mijn mening uit de ideeën die Schuyf vertolkt omtrent de politieke gedachten van de kardinaal. Zijn stelling: ‘Kardinaal Wyszynski beschouwt de communisten als usurpatoren’ (p. 945) moet door de auteur eerst bewezen worden. (Welke argumenten heeft Schuyf daarvoor?). De houding van de kardinaal is er juist op gebaseerd de huidige regering als een historische gegevenheid te aanvaarden en in deze constellatie een plaats te vinden voor de kerk. | |
[pagina 1058]
| |
Ook hier dus een beeld van de feiten zoals die door Pax worden gezien en geïnterpreteerd, welke gezichtspunten en interpretaties Schuyf m.i. maar al te kritiekloos overneemt.
Concluderend meen ik te moeten stellen, dat Schuyf uit onkunde of verkeerd voorgelicht in zijn artikel over Pax ons een beeld heeft geschilderd dat niet overeenstemt met de feiten. Essentiële elementen zijn weggelaten, andere vervormd. Diverse mededelingen zijn opgenomen die niet waar zijn. (Een deel van de onjuistheden laat ik onbesproken, het reeds vermelde lijkt mij voldoende bewijsgrond voor mijn uitspraken te leveren). Pax kreeg daardoor een te schoon portret, dat het ware karakter van het genootschap verborg. Ik vind het jammer dat Schuyf wat hij in Polen vernam, niet beter heeft getoetst aan elders reeds lang bekende feiten. Hij zou dan zelf op vele punten de onjuistheden in zijn relaas achterhaald hebben en meer voorzichtigheid hebben betracht in zijn publikatie. Onkunde is te vergeven, het kan omslaan in toekomstige kundigheid. Onwil een juist beeld te schilderen van Pax zou ernstiger zijn, maar tot het tegendeel bewezen is nemen we aan dat daarvan geen sprake is. De oorzaak van zijn onkunde ligt mogelijk in zijn nauwe binding aan het Pax-genootschap; daardoor is Schuyf waarschijnlijk, en terecht, in geheel Polen als Pax-vertegenwoordiger gezien. Door de nauwe binding tussen Pax en de Partij is te verwachten dat de niet-Pax-aanhangers daarop op geëigende wijze reageerden, waardoor het verzamelen van correcte informaties wel zeer bemoeilijkt werd. Het is te betreuren dat anderen - en ik denk dan op de eerste plaats, maar niet uitsluitend, aan aanhangers van andere richtingen in het Poolse katholicisme - vrijwel geen kans krijgen anders gerichte informatie omtrent Polen in het buitenland te verspreidenGa naar voetnoot*). De Poolse visa-politiek is daartoe al te selectiefGa naar voetnoot1). |
|