| |
| |
| |
Jawaharlal Nehru: de mens en de staatsman
V.-A. Werck
Jawaharlal Nehru, Eerste minister van India, was vier en zeventig jaar oud toen hij overleed op 27 mei 1964. Het is nog te vroeg om een uiteindelijk oordeel te vellen over deze man met uitzonderlijke begaafdheden en allures en over de betekenis van zijn rijk gevuld leven voor India en de wereld. Hij moet worden gesitueerd in het perspectief van de Aziatische Revolutie, die nog steeds voortduurt en die de traditionele internationale betrekkingen tussen Oost en West fundamenteel heeft gewijzigd. Een uiteindelijk verdict over deze complexe personaliteit met zoveel facetten laten we liever over aan de toekomtige geschiedschrijvers. De opzet van deze bijdrage is enigszins bescheidener; ze heeft enkel op het oog, de techniek van de biografie toe te passen om een beter inzicht te verwerven in bepaalde politieke gebeurtenissen, geestesstromingen en krachten, die niet alleen op heel Azië, maar op geheel de wereld hun stempel hebben gedrukt en waarvan de analyse zo belangrijk is om het huidige tijdsgebeuren te kunnen begrijpen. Een dergelijke benadering van de persoonlijkheid van Nehru vertoont noodzakelijkerwijze gebreken en hiaten: zij houdt het midden tussen de politieke biografie en de beschrijvende geschiedenis, die zich uitstrekt over de periode van de 80-er jaren tot in 1964. We proberen de figuur van Nehru begrijpelijker te maken als mens en als staatsman, die de spil is geweest van de Indische Revolutie en die een vooraanstaande rol heeft gespeeld in de British Commonwealth.
Nehru was afkomstig uit Kashmir, maar werd geboren te Allahabad op 14 november 1889, uit de kaste der Brahmins. Zijn voornaam Jawaharlal betekent ‘rood juweel’. Zijn vader was een vooraanstaand en rijk advocaat; hij was uiterst gecultiveerd en hield er voor zijn tijd moderne opvattingen op na. Zijn weelderig huis stond bekend als een centrum van westerse cultuuruitstraling en van de gesofistikeerde indische intelligentsia. Velen van zijn vrienden waren Engelsen en de sfeer waarin de jonge Jawaharlal opgroeide, was meer Engels dan Indisch. Tot aan zijn 15e jaar werd hij opgevoed door Engelse tutors en Brahmaanse geleerden, die hem Hindi en Sanskriet bijbrachten. Doch zijn familie stuurde hem even later naar Harrow. Hij bleef er twee jaar, ging dan studeren aan Trinity College, Cambridge, tot in 1910. Oorspronkelijk bestemde men hem voor een carrière in de Civil
| |
| |
Service van India, maar in 1912 liet hij zich eerst nog als advocaat inschrijven aan de ‘Inner Temple’. Zeven jaar later keerde hij naar India terug; hij nam er de praktijk van zijn vader over, maar hij moet het leven in Allahabad erg provinciaal en saai hebben gevonden. Er was weinig te beleven in het Indiase politieke leven van die tijd: de gematigden gaven er de toon aan. Er werd wel veel gedebatteerd, maar van een echte strijd voor de onafhankelijkheid was er nog geen sprake, De Britse Regering nam immers de belangrijkste beslissingen. Zo kon worden uitgelegd dat Nehru's belangstelling voor de politiek tamelijk gering was, zelfs toen hij in 1913 lid werd van de Congress Organization. In 1916 koos zijn vader een bruid voor hem uit; het was de 17-jarige Kamala Kaul, eveneens van Kashmirse en Brahmaanse afkomst; in 1917 werd Indira geboren, zijn enige dochter. In zijn privéleven legde hij een natuurlijke terughoudendheid aan de dag, waarschijnlijk onder invloed van zijn angelsaksische opvoeding. Uiterst gevoelig van aard, was hij gauw geïrriteerd, maar hij had de kenmerken van een perfectionist. Toch was hij helemaal niet onverschillig voor het lot en het welzijn van zijn medemensen.
Na de Eerste Wereldoorlog neemt zijn leven een definitieve wending. Hij sluit zich aan bij de beweging van de ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’ en van dat ogenblik af is hij zich ervan bewust dat hij zich zal wijden aan de bevrijding van zijn land. Zijn ontmoeting met Gandhi werd een van de belangrijkste gebeurtenissen van zijn leven.
Mohandas Gandhi was India's meest illustere zoon sedert de Buddha. Hij was de vader van de Natie. Hij had gestudeerd in Rajkot en in Londen, waar hij zich eveneens liet inschrijven aan de balie van de Inner Temple in het jaar dat Nehru werd geboren. In feite hadden Gandhi en Nehru weinig met elkaar gemeen, behalve dat ze beiden in hun jeugd als jonge Engelsen hadden geleefd en dat ze doordrongen werden van de geest van eerbied voor de wet en van de Britse opvattingen inzake justitie. Maar terwijl Nehru diep werd beïnvloed door zijn contact met de Engelse cultuur, gewoonten en denkmethodes, bleef Gandhi in geheel zijn wezen een Indiër, onaangetast door zijn buitenlands experiment. Na enkele jaren advocatenpraktijk ging Gandhi naar Zuid-Afrika, waar hij twintig jaar verbleef. Daar experimenteerde hij met succes met de satyagraha of geweldloze niet-coöperatie, een techniek die een ware revolutie teweeg zou brengen in het politieke leven van India. Gandhi werd de kampioen van de verdrukten. Overal rees er ontevredenheid in India en Wilsons beginsel van het zelfbeschikkingsrecht voor alle volken stimuleerde de verbeeldingskracht van de intelligentsia, vooral na de Montagu Declaration van 1917, waarbij de
| |
| |
Britten India zelfbestuur beloofden. In de strijd voor de bevrijding van India zou Nehru naast de Mahatma altijd een tweederangsrol spelen; hij betuigde een oprechte eerbied en een loyale aanhankelijkheid ten opzichte van Gandhi's opvattingen, maar stemde niet in met de door hem gebruikte tactiek. Het Congres eiste zelfbestuur, fiscale autonomie voor India en een Verklaring van de Indiase Rechten, doch steeds in het kader van de Empire. De constitutionele oude garde controleerde nog steeds het politieke leven - pas na de tragedie van Amritsar deed het Congress een dramatische oproep tot actie, onder leiding van Gandhi. Terwijl deze zich nog steeds tevreden stelde met een gematigd ijveren voor een statuut van zelfbestuur (swaraj) vocht Nehru daarentegen voor de volledige onafhankelijkheid en tijdens de lange campagne die daaraan voorafging, toonde hij zich voorstander van een hardere koers, zelfs van radicale middelen. Ondanks deze meningsverschillen stelde Gandhi Nehru als zijn opvolger en als leider aan in de strijd voor de onafhankelijkheid en in 1929 steunde de Mahatma hem voor het voorzitterschap van de Congress-partij. Nehru steunde vooral op de jonge generatie van nationalisten en werd aldus de natuurlijke opvolger van Gandhi. In twee opzichten, merkte The Times na zijn dood op, was zijn bijdrage tot het Indisch nationalisme uniek en onvervangbaar: elke onafhankelijkheidsbeweging moet zó scherp ingesteld worden om haar doel te bereiken, dat alle perspectief verloren gaat en vervolgens moet zij in staat zijn, een buitenlandse politiek uit te werken die onmiddellijk in gebruik kan worden genomen zodra de onafhankelijkheid wordt toegekend. Nehru heeft steeds op dit punt geïnsiteerd en toen hij later Eerste Minister werd, bezat hij reeds in grote trekken een adekwate buitenlandse politiek. Onafhankelijkheidsbewegingen moeten er vooreerst op gericht zijn de belangrijkste doelstelling
te bereiken en dienen alle steriele discussies omtrent later te bereiken objectieven ter zijde te schuiven, totdat de begeerde onafhankelijkheid bereikt is. Het is één van de grootste verdiensten van Nehru geweest de obsessie van de vrijheid binnen redelijke perken te houden en vooraf vast te hebben gelegd, welk soort gemeenschap een vrij India moest zijn. Na geruime tijd slaagde hij erin, de krachtige weerstand van conservatieven te breken en wist hij het Congress te overtuigen van zijn eigen visie betreffende een toekomstig vrij India, dat zichzelf diende om te vormen door vrije keuze tot een democratische, socialistische en seculiere gemeenschap.
In 1921 kwam Nehru voor het eerst in de gevangenis terecht samen met zijn vader, die intussen een van zijn overtuigde aanhangers was geworden. Alles tesamen bracht hij negen jaar in de gevangenis door.
| |
| |
Het is echter een bekend feit dat politieke gevangenen door de Britten goed werden behandeld. Zijn drie boeken Glimpses of World History (1934), Toward Freedom - autobiography (1936) en The Discovery of India (1946) werden alle geschreven in de gevangenis. Toen hij in 1935 uit de gevangenis ontslagen werd, begaf hij zich naar zijn vrouw, die zich voor een medische behandeling in Zwitserland bevond. Zijn verblijf in Europa was een zacht, vreedzaam interludium, een periode van overwegingen en veelvoudige lectuur. Hij huurde een bescheiden appartement te Genève en van daaruit ondernam hij reizen naar Frankrijk, Engeland, België, Nederland, Duitsland en de Sovjet-Unie. Zijn verblijf in Brussel liet op hem een sterke indruk na; hij nam er deel aan de anti-imperialistische conferentie in 1927 en kwam er in contact met communisten, socialisten en radicale nationalisten uit Azië en Afrika. Hier ontstond de opvatting van een nauwere samenwerking tussen de Afro-Aziatische volkeren en de doeleinden van de nationale onafhankelijkheid en van de sociale hervorming van zijn land gingen in Nehru's gedachten vastere vormen aannemen. In 1927 bezocht hij de Sovjet-Unie; hij voelde zich niet erg beïnvloed door de Marxistische theorie, doch emotioneel voelde hij zich aangetrokken door een klasseloze maatschappij en stelde belang in het sovjet-russische experiment; hij koesterde oprechte sympathie voor het Russische volk, maar was geïrriteerd door de agressieve en vaak vulgaire dictatoriale methoden van de communisten. In 1936 stierf zijn vrouw Kamala. Hij behield van haar de indruk haar nooit te hebben begrepen.
Gedurende de dertiger jaren kwam Nehru meer en meer in conflict met de oude garde van het Congress. Tot tweemaal toe werd hij tot voorzitter herkozen, maar in feite was zijn gezag slechts illusoir: Gandhi bleef de reële bron van alle autoriteit en de Mahatma behoorde tot de rechtervleugel. Om de eenheid van de partij te bewaren was Nehru bereid tot veel concessies aan de conservatieven, tot grote teleurstelling van de vooruitstrevende vleugel, die naar hem opkeek als naar een echte leider. Gedurende zijn veelvuldige reizen door India placht hij veel te lezen; hij is het blijven doen tot aan zijn dood en beklaagde zich steeds dat hij geen tijd had om meer te lezen. Een boek dat later grote indruk op hem maakte was Dr. Robert Oppenheimers Science and the common Understanding. Hij besefte dat zijn wetenschappelijke achtergrond hem scherp bewust had gemaakt van de invloed van de wetenschap op de sociale revolutie.
De Tweede Wereldoorlog was voor Nehru een angstige tijd van gewetensconflicten en dilemma's. Gedurende zijn reizen door Europa had Nehru het gelaat van het fascisme en het nationaal-socialisme
| |
| |
leren kennen en hij koesterde een diepe afkeer voor iedere vorm van dictatuur. Hij voelde zich enerzijds verbonden met Gandhi's leer der geweldloosheid en tegelijkertijd zag hij in dat het soms nodig kan zijn de wapens op te nemen tegen het ‘sterk gewapende kwaad’. Zijn allereerste zorg bleef India's onafhankelijkheid, maar in de keuze van de middelen stond hij voor een dilemma. Niettegenstaande Gandhi's waarschuwing, dat India niet in een ‘imperialistische oorlog’ mocht worden gewikkeld, ging Nehru het Congress aansporen tot een actieve deelname in de oorlogsinspanning. Op 3 september 1939 kwam aan zijn innerlijke verscheurdheid echter een einde, toen de Onderkoning Lord Linlithgow India tot oorlogvoerende staat uitriep, zonder ook maar enigszins rekening te houden met India's publieke opinie. Voor de Onderkoning en de Britse hoge ambtenaren in het Kroonjuweel van het Empire was het vanzelfsprekend dat India automatisch Groot-Brittannië ter hulp zou komen in tijd van nood. Voor Nehru en de meeste nationalisten lag de zaak echter heel anders. Emotioneel en intellectueel was hij de As-mogendheden vijandig gezind, maar aan een ‘imperialistische oorlog’ aan de zijde van Engeland wenste hij slechts deel te nemen op voorwaarde dat in ruil daarvoor India's recht op volledige onafhankelijkheid officieel zou worden erkend, zodra de oorlog ten einde zou zijn. Het afdwingen van deze ondubbelzinnige belofte werd nu Nehru's eerste streven, dat aanvankelijk leidde tot opstand en culmineerde in de actie van burgerlijke ongehoorzaamheid in 1940-41. In oktober 1940 werd Nehru aangehouden en veroordeeld tot vier jaar gevangenis; hij werd opnieuw vrij gelaten, samen met honderden andere politieke gevangenen, toen de campagne werd opgeheven in 1941. Ondertussen hadden de gebeurtenissen in het Westen elkaar snel opgevolgd. Engeland stond weldra alleen en werd bedreigd door de Duitse invasie. Nehru verzette zich tegen een
actie tot burgerlijke ongehoorzaamheid, omdat hij het weerzinwekkend vond, gebruik te maken van Engelands hachelijke positie en er politieke munt uit te slaan. De ramp van Pearl Harbour en de snelle opmars der Japanners in geheel Zuid-Oost-Azië bracht bovendien India's veiligheid in gevaar. De Onderkoning had nog steeds de lang verwachte onafhankelijkheid niet beloofd, maar het Congress zou geraadpleegd worden en na de oorlog zou India een Dominion kunnen worden. Nehru bleef daartegenover het standpunt verdedigen dat slechts een vrij en onafhankelijk India een betekenisvolle rol kon spelen in een oorlog voor de democratie. Engeland moest eerst bewijzen dat het oprecht was in de formulering van zijn oorlogsdoeleinden en daarin moest de onafhankelijkheid van India worden opgenomen. Vriendschap tussen Engeland en India
| |
| |
was slechts mogelijk op basis van volledige gelijkheid en met inachtneming van de regels van de reciprociteit. De poging van Sir Stafford Cripps, die naar India gezonden werd om de standpunten te verzoenen, faalde, hoewel zijn voorstellen in tamelijk milde termen waren gesteld. Gandhi lanceerde zijn ‘Verlaat India’-campagne en werd met Nehru en vele andere nationalistische leiders aangehouden en opgesloten. Nehru verbleef tot in juni 1945 in de gevangenis: het was zijn langste en laatste termijn in gevangenschap. Eén maand na Nehru's vrijlating kwam in Groot-Brittannië de Labour-regering aan het bewind, die de rush naar volledige autonomie versnelde.
Tijdens de lange jaren van de strijd voor de onafhankelijkheid werd het nationalistische kamp in India verscheurd door tweedracht en bloedige incidenten tussen Muslims en Hindus. De Muslim Liga eiste de erkenning van een soeverein Pakistan of ten minste een zekere autonomie voor de provincies waar de Muslims in de meerderheid waren. Als overtuigd secularist meende Nehru zich tegen deze politieke erkenning te moeten verzetten: hij weigerde de explosieve realiteiten te aanvaarden welke schuilgingen in de godsdienst van Muslims en Hindus. Hij geloofde niet in ‘communale’ verschillen, beweerde dat de geschillen tussen beide gemeenschappen kunstmatig in het leven werden geroepen door de Britten en snel zouden verdwijnen in een onafhankelijk India. Alle hoop voor de oprichting van een groot verenigd India was nochtans niet opgegeven. Er bestond een British Cabinet Mission Plan, dat in feite zeer eenvoudig was. Het voorzag een Unie Regering voor geheel India, die alle soevereine bevoegdheden zou bezitten, behalve Defensie, Buitenlandse Zaken en Communicatie met de Provincies. De Indische Prinselijke Staten zouden eveneens een plaats toegewezen krijgen in de nieuwe structuur en dit op grond van overeenkomsten die met hen dienden afgesloten te worden. In theorie kregen dus alle partijen voldoening. Aan de Muslim-Liga werd de facto Pakistan aangeboden en de Provincies ontvingen een ruime mate van autonomie. Deze voorstellen werden door het Congress aanvaard en de Muslim-Liga volgde schoorvoetend. Maar op dat ogenblik werd Nehru tot voorzitter van het Congress verkozen, waar hij de wijze en gematigde Maulana Azad verving. Direct verklaarde hij dat het Congress zich niet gebonden achtte door het Plan. Er kwam een interimregering tot stand, met Nehru als Ondervoorzitter van de Uitvoerende Raad, het equivalent van het Eerste-Minister-ambt. Doch nu verstrakte ook Jinnah, de leider van de Liga, zijn houding; hij eiste de
verdeling van India en de oprichting van een autonoom Pakistan, Voortaan was samenwerking tussen het Congress en de Liga onmogelijk. Langzamer- | |
| |
hand verslechterde de toestand. Overal ontstonden bloedige incidenten tussen Muslims en Hindus; ze brachten India aan de rand van de afgrond en van de burgeroorlog. Nog steeds probeerde Nehru de verdeling van het land te voorkomen, maar Lord Mountbatten meende dat er geen enkele oplossing overbleef om aan de bloedige chaos een einde te maken en beval de verdeling van het sub-continent. Toen India op 15 augustus volledig onafhankelijk werd en alle bevoegdheden verwierf van een soevereine natie, werd Nehru's overwinning overschaduwd door de opeenvolgende golven van de bloedige twisten, die rond die tijd een hoogtepunt bereikten.
Nehru had nu het toppunt van zijn macht bereikt en als Eerste Minister was hij verantwoordelijk voor het scheppen van een nieuw India. De taken die op zijn schouders rustten, waren onoverzichtelijk en enorm gecompliceerd. Op binnenlands gebied moest hij strijden tegen de chaos, de armoede van de massa's, de onwetendheid, het kaste-systeem en allerlei vormen van sociale ongerechtigheid. Hij moest een ouderwetse maatschappij omvormen tot een moderne staatsgemeenschap. Op buitenlands terrein moest hij de identiteit van het nieuwe India affirmeren. Zolang hij in de oppositie stond, had hij met klem de volledige onafhankelijkheid voorgestaan en vaak de terugtrekking uit het Empire aanbevolen. Maar nu het in zijn macht lag India uit de Commonwealth terug te trekken, weigerde hij dit te doen. Daardoor heeft hij de Commonwealth-gedachte nieuw leven ingeblazen; zij werd nu een vrije en multi-raciale associatie van gelijken, waarvan India tot op heden een trouwe en loyale partner is.
Terloops hebben wij reeds aangestipt dat Nehru reeds een buitenlandse politiek had uitgewerkt lang vóór India onafhankelijk werd; dit was alleszins een doorslaggevend bewijs van ernstig staatsmanschap. Als Eerste Minister kreeg hij ook de portefeuille van Buitenlandse Zaken en tot op zekere hoogte is India's buitenlandse politiek steeds Nehru's politiek geweest. Aan de basis ervan liggen enkele beginselen welke hij rationeel had uitgewerkt; zo b.v. het anti-kolonialisme en het systematisch verzet tegen alle soorten van racisme. Andere beginselen kregen vorm naargelang de wisselende internationale conjunctuur; zo b.v. het grondprincipe van de ‘niet-gebondenheid’ of non-alignment. Het was Nehru's overtuiging, dat de economische en sociale vooruitgang van India slechts kon bereikt worden in een vredelievende wereld en dat om die reden India buiten de twee machtsgroepen moest worden gehouden. Als socialist stond hij sympathiek tegenover de Sovjet-Unie en als hij nooit communist is geweest, dan kan dit wellicht alleen toe- | |
| |
geschreven worden aan zijn ingeboren scepticisme en zijn afkeer van geweld en dictatuur. Aan de Verenigde Staten van de andere kant had hij geen al te beste herinneringen; hij verweet de Amerikanen hun materialistische en simplistische benadering van het leven. Het Westen heeft hem zijn sympathieën voor de Sovjet-Unie moeilijk kunnen vergeven, vooral tijdens de Hongaarse revolutie van 1956, toen Nehru niet eens zijn afkeer uitte voor de brutaliteit waarmede het Sovjet-leger de opstand onderdrukte - gedurende vele jaren waren de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en India niet al te best. Volgens staatssecretaris John Foster Dulles was Nehru's opvatting van het neutralisme een voorbijgestreefd beginsel, dat bovendien immoreel en kortzichtig was. Intussen hebben de Verenigde Staten hun houding tegenover India wel gewijzigd.
Washington heeft zich al lang gerealiseerd dat niet-gebondenheid niet zo zeer een weigeren is te kiezen tussen goed en kwaad, maar veeleer een middel om de eigen nationale onafhankelijkheid te garanderen. In de laatste jaren van zijn leven heeft Nehru Amerika's edelmoedige economische hulp, bestemd voor India's ontwikkeling, naar waarde weten te schatten.
Nehru's houding tegenover communistisch China was aanvankelijk vriendschappelijk. India's eerste ambassadeur te Peking was de bekende auteur Sardar Panikkar, die de grondslag legde voor eerlijke en zelfs hartelijke betrekkingen tussen de twee grote Aziatische Mogendheden. De eerste ernstige meningsverschillen traden aan het licht, toen China Tibet bezette in 1950. Nehru's houding tegenover de Tibetaanse kwestie was tamelijk genuanceerd. Hij was bereid de Tibetaanse onafhankelijkheid als een recht te erkennen, maar tegelijkertijd beweerde hij dat Tibet, historisch gezien, deel uitmaakte van China. Ondertussen echter ontwikkelde zich een conflict omtrent de grenzen tussen India en China, tussen Ladakh en Sinkiang in het Westen en tussen Tibet en het noord-oostelijke gebied van India. Indien een reële wil tot een vergelijk aanwezig was geweest, dan hadden de moeilijkheden in het betwiste gebied gemakkelijk kunnen worden opgelost, want in feite ging het om de afbakening van een ver afgelegen en onbewoond terrein, maar Nehru beweerde - waarschijnlijk terecht - dat China op geografische kaarten zich territoria toeëigende die traditioneel tot India behoorden. De grenzen tussen beide landen waren nooit geheel precies afgebakend. Terwijl Peking verklaarde dat de kwestie van de kaarten en de grenzen later zou kunnen besproken worden, gingen de Chinezen rustig verder met het aanleggen van een weg door het betwiste gebied van Aksai Chin in Ladakh. Toen ver vooruitgestuurde
| |
| |
Indiase verkenningspatrouilles deze weg toevallig ontdekten, wilde Nehru dit onrustwekkende nieuws aanvankelijk geheim houden, maar in 1959 kregen ook de leden van zijn regering er kennis van. De Indische publieke opinie keerde zich nu tegen Peking; allerlei bewijsmateriaal hoopte zich op, zodat een militair geschil wel onvermijdelijk werd. In extremis trachtte Nehru nog een militaire confrontatie met de machtige buurstaat te vermijden, maar in het najaar van 1962 lanceerde China krachtige aanvallen; Chinese troepen rukten op tot aan de rand van de vlakte van Assan en brachten het Indiase leger gevoelige verliezen toe. Na vier weken van ernstige gevechten trok China zijn troepen terug en ging eenzijdig over tot een wapenbestand. Nehru's politiek tegenover China kreeg een gevoelige deuk en India onderging de nederlaag als een vernedering. De grensgevechten hadden duidelijk bewezen dat het Indiase leger niet paraat was en de kapitalen die oorspronkelijk bestemd waren voor de economische en sociale ontwikkeling, moesten nu worden aangewend voor de modernisering van het leger. Men kan de vraag stellen, waarom Nehru in dit conflict niet de hulp inriep van Groot-Brittannië of zelfs van de Verenigde Staten. In het kader van de Commonwealth-overeenkomst was een beroep op Londen immers mogelijk, maar dan zou Nehru heel zijn politiek van de niet-gebondenheid, waarop zijn buitenlands beleid rustte, voorgoed gecompromitteerd hebben. Hij probeerde het conflict nog langs diplomatieke weg te regelen, maar de Chinezen gingen daar niet op in. Ze hadden zich vastgeankerd in het gebied dat door India werd opgeëist en sedertdien hebben de Indiase legers, die nu werden uitgerust met wapens afkomstig uit het Westen, geen poging meer gedaan hen daaruit te verjagen.
De vijandige betrekkingen met China maakten de oplossing van het dispuut met Pakistan over Kashmir zeker niet gemakkelijker. Nehru had al dikwijls getracht het betwiste gebied in de Indiase Unie te integreren; hijzelf was afkomstig uit deze streek. Hij wilde een Muslim Kashmir incorporeren in de Indiase lekenstaat, maar de Pakistani hebben zich tegen deze poging steeds verzet en tot op heden is het conflict onopgelost gebleven.
Nehru's grootste verdienste ligt ongetwijfeld in het feit dat hij de stem van India deed weerklinken in alle internationale organisaties, vooral in de Organisatie der Verenigde Naties. Zowel Moskou als Washington kregen eerbied voor de leider van het nieuwe India en op sommige crisis-momenten die de internationale gemeenschap onderging na 1945, deden de Grote Mogendheden een beroep op hem om bemiddelend op te treden. Tijdens de oorlogen in Korea en Indochina, tijdens
| |
| |
de chaos in Kongo, steeds wendden de Grote Mogendheden zich tot Nehru's India, dat altijd weer bereid bleek legercontingenten af te staan om de vrede en de orde te helpen herstellen.
Nehru's reputatie als vredesapostel werd echter diep geschokt door de gewelddadige annexatie van Goa, de kleine Portugese kolonie, in het najaar van 1961. Reeds lang bestond er in India een tendens om de Portugezen uit het continent te verdrijven. In 1961 werd er een perscampagne georganiseerd die Portugals agressieve doeleinden aan de kaak stelde; er werden grensincidenten geënsceneerd en door geheel het land klonk de eis om de kleine kolonie te ‘bevrijden’ van het koloniale juk. De Indiase troepen die zich rond Goa hadden opgesteld kregen bevel het territorium te bezetten. Achteraf bleek dat het initiatief tot de militaire actie niet van Nehru was uitgegaan, maar dat hij bezweken was onder de druk van sommige leden van zijn regering. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat hij van alle verantwoordelijkheid zou zijn vrij te pleiten. In heel de wereld werd heel ernstig de vraag gesteld, hoe zulk een gewelddadige militaire actie verenigbaar was met de vreedzame politiek van het nieuwe India.
Het is natuurlijk nog veel te vroeg om een volledig beeld te schetsen van Nehru's beleid als staatsman. De enorme taak die hij op zich had genomen, heeft hij niet tot het einde kunnen voltooien, maar wat hij gerealiseerd heeft, is toch al indrukwekkend genoeg. Hij had de vaste wil de armoede en de sociale achterlijkheid van India doelmatig te bestrijden. Hij wist een economische en sociale revolutie te ontketenen in een conservatieve, fatalistische, verarmde gemeenschap, die wordt bedreigd door een explosieve bevolkingsaangroei. Hij heeft het initiatief van het Indiase volk gestimuleerd en deed dit zonder dwang, door overreding binnen het kader van een democratisch staatsbestel. Hij bepaalde de koers die het nieuwe India zou varen: een land waar - naar Engels model - de parlementaire democratie nog een ernstige kans maakt op een ogenblik dat overal elders in Azië en Afrika de democratie als onbruikbaar werd afgeschreven. Ongetwijfeld bestaan er in het Indiase maatschappelijk systeem nog vele onrechtvaardigheden, maar de grootste ongelijkheden - zoals de kaste-hiërarchie - werden toch buiten de wet gesteld. Nehru rekende vooral met een langzame omvorming van de mentaliteit van zijn volk. Hij was te veel een echte leider en een eenzame denker om het anders te willen. In zijn jeugd werd hij aangetrokken door de ideëen van zijn tijd: het Fabian Socialism van Bernard Shaw, het morele relativisme van Bertrand Russell en de welvaartseconomie van John Maynard Keynes. Steeds
| |
| |
zou hij zich door ideeën laten leiden. Hij koesterde nooit haat, ook niet tegen de vijand van zijn land. De verdeling van India had diepe wonden in hem geslagen en had zijn seculiere idealen geschokt, maar op het einde van zijn leven had hij Pakistan aanvaard. Hij hield de overtuiging hoog, dat India kon samen bestaan zelfs met staten als China, die India bedreigden: ‘We hebben tot nog toe in een kunstmatige atmosfeer geleefd en we voelen ons geshockeerd door China's handelwijze, maar wij dienen onze gehele mentaliteit te veranderen’. Soms kon hij verbitterd zijn wanneer westerse diplomaten hem verweten, dat zijn moraliserend neutralisme in het voordeel uitviel van de communisten, maar hij wist dat zijn politiek van niet-gebondenheid steunde op een intelligent berekend risico - a calculated risk. India kon zich niet veroorloven belangrijke militaire budgetten te stemmen en tegelijkertijd het land te industrialiseren. Hij geloofde in de noodzaak van een wereldregering en geloofde vast dat deze er komen zou.
Hij was een man die zich graag tot grote massa's richtte, soms in het Urdu en dan werden zijn toespraken vertaald in het plaatselijke dialect; meestal echter gebruikte hij het Engels, de taal waarin hij was opgevoed. Hij noemde zich zelf een heiden, maar was meer een agnosticus. Hij stond vijandig tegenover ieder ‘communalisme’ en begreep nooit het religieuze of groepsfanatisme uit naam waarvan Hindus en Muslims elkaar uitmoordden. De godsdienst in India, zei hij ‘- was geworden als een oude man van de zee; de religie heeft onze ruggen gebroken en bijna alle originaliteit van het verstand gedood’. Hij geloofde alleen in de realiteit van het aardse; het is mogelijk, zei hij, dat er bovennatuurlijke krachten bestaan, maar ik heb daar geen bewijzen van. Zijn grootheid als mens en als staatsman ligt in de wijze waarop hij de Indiërs deed geloven in hun eigen waarde. Eeuwen lang hadden ze niet meer in zichzelf geloofd; hij gaf zijn land een nieuwe identiteit, een nieuwe persoonlijkheid en een doel dat het nooit had bezeten.
Zijn dood werd in de hele wereld aangevoeld als een groot verlies; met hem is een internationalist, een overtuigd socialist, een humanist heengegaan. Op het einde van zijn leven, even voor zijn tweede hartaanval, vertoonde zijn gelaat trekken van vermoeidheid. Hij was moe van het strijden voor de toekomst, moe van het hopen. Op de vragen die men hem stelde, volgden nu vaak lange momenten van een indrukwekkende stilte, lange pauzen waarin droefheid leefde. Hij scheen te berusten in de paradoxen van zijn eigen karakter. Besefte hij dat met hem een geheel tijdperk definitief werd afgesloten? Voortaan zullen de leiders van Azië allen Aziaten zijn.
|
|