| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
ER is gedurende nu ongeveer een jaar herhaalde malen gesproken over een zekere ontspanning in de verhouding tussen de Verenigde Staten en Rusland; wel werden er ter zake van de ontwapening weinig vorderingen gemaakt, maar het sluiten van het beperkt kernstopakkoord vorig jaar wees toch wel in de goede richting. Ook in de afgelopen maand mogen wij een gebeurtenis aanwijzen, die enige hoop voor de toekomst wekt. Op 20 april werd nl. tegelijkertijd door president Johnson en premier Chroetsjtsjow bekend gemaakt, dat hun landen de produktie van splijtbaar materiaal voor de vervaardiging van kernwapens zouden verminderen; een dag later sloot Engeland zich bij deze verklaring aan. Ook al is het een feit, dat de Engelse verklaring weinig gewicht in de schaal legt en dat Frankrijk niet van plan is het goede voorbeeld te volgen - het zou betekenen, dat de Gaulle zijn droom van een eigen ‘force de frappe’ zou beeindigen - ook al weten wij, dat beide grote mogendheden over voldoende materiaal beschikken om elkaar en ons te vernietigen en betekenen de verklaringen dus helemaal geen ontwapening; toch is het belangrijk, dat zowel door het kernstopverdrag vorig jaar als nu door deze eenzijdige verklaringen - waarop dus ook iedere partij kan terugkomen - een iets beter klimaat wordt geschapen, waarin naar wij allen hopen uiteindelijk nog eens ooit een werkelijk resultaat op de al jaren durende ontwapeningsconferentie te Genève kan worden bereikt.
Er kunnen echter elk ogenblik ook weer nieuwe moeilijkheden tussen beide grootheden ontstaan en dit zou b.v. het geval kunnen zijn n.a.v. Cuba. Onder zware druk van president Kennedy heeft in oktober 1962 Chroesjtsjow moeten toegeven, dat de door Rusland op het eiland gevestigde raketbases werden opgeruimd, dat de Rusische militairen werden teruggetrokken en dat de V.S. op het eiland zouden mogen inspecteren of beide beloften werden nagekomen. Met dit laatste heeft Fidel Castro, die toch al twee andere bittere pillen moest slikken, zich nooit verenigd en zonder protest van de Russische premier maakten toen U-2 vliegtuigen van de V.S. verkenningsvluchten boven Cuba, hetgeen echter in principe een schending betekende van het Cubaanse luchtruim. Nu doet zich echter de moeilijkheid voor, dat de Russen zich inderdaad terugtrekken en de defensieve raketbases, uitgerust met SAM-raketten, aan Castro overdragen; deze SAM-raketten kunnen gebruikt worden om de op grote hoogte vliegende U-2's neer te halen en premier Castro wil dit ook doen ook. De V.S. zitten nu met de moeilijkheid, dat zij enerzijds steeds opgekomen voor de rechten van de kleinere mogendheden en anderzijds uit veiligheidsoverwegingen menen deze vluchten boven Cuba niet achterwege te mogen laten. President Johnson heeft duidelijk verklaard er niet mee te zullen ophouden en Castro verklaarde even duidelijk, dat hij wel wil proberen via de V.N. de kwestie te regelen, maar dat zijn geduld niet eindeloos is. Gedurende de laatste dagen heeft nu ook Chroesjtsjow zich uitgesproken en erop gewezen, dat de V.S. een
| |
| |
uiterst gevaarlijk spel spelen. Wil hij proberen of Johnson misschien minder krachtig is dan zijn voorganger anderhalf jaar geleden? Of zal hij ook nu geen kernoorlog riskeren en Fidel Castro in bedwang trachten te houden? Men verwacht het laatste, zeker in verband met de momenteel heersende onenigheid in de communistische werld, maar men moet er helaas rekening mee houden, dat de Cubaanse dictator een lastig heerschap is, die in deze kwestie zich kan beroepen op een internationaal erkend recht.
Op 31 maart ontlaadde de spanning in Brazilië zich in een opstand tegen president Goulart, die op 2 april door het Congres werd afgezet, waarop de voorzitter van de Tweede Kamer, Mazzili, tijdelijk president werd en op 11 april generaal Branco gekozen werd tot president van de Verenigde Staten van Brazilië voor de rest van Goularts ambtsperiode, d.i. tot 31 januari 1966. De onmiddellijke aanleiding tot deze opstand was de beslissing van Goulart, dat de insubordinatie van een aantal matrozen en onderofficieren niet zou worden gestraft; deze waren in verzet gekomen omdat enkelen waren gearresteerd wegens politieke propaganda voor enkele door Goulart voorgestelde hervormingen. Hij stelde hierbij voor niet alleen de onteigening ten gunste van de staat van een strook grond aan weerszijden van federale wegen en spoorwegen en de nationalisatie van de nog resterende particuliere olieraffinaderijen, maar ook een grondwetsherziening, waardoor het kiesrecht ook zou worden verleend aan analphabeten. Zo zou het praktisch mogelijk worden, dat Goulart voor een tweede ambtstermijn zou worden herkozen en de regering in staat zou worden gesteld om bepaalde landhervormingen door te voeren. Goulart, die in 1961 de plotseling afgetreden Quadros als president opvolgde, heeft steeds een zo groot mogelijke macht voor zich zelf verlangd; het viel hem bitter tegen, dat het parlement aanvankelijk een scheiding verlangde tussen de functies van president en premier, waarbij de laatste volledig verantwoordelijk zou zijn aan het parlement. Na drie jaren wist Goulart met behulp van een plebisciet het oude presidentiële gezag te herstellen, maar hij slaagde er niet in de economische en financiële toestand van het land te verbeteren. Opdat hij toch voor een volgende ambtsperiode gekozen kon worden, moest de grondwet veranderd worden en aangezien hij hiervoor in eigen kring niet voldoende steun vond, ging hij deze zoeken bij de linkse nationalisten en kondigde hij
drastische sociale hervormingen aan. Dit leverde hem het verwijt op communistisch gezind te zijn, normaal voor ieder die in deze streken het niet eens is met de conservatieve grootgrondbezitters. De middelen welke Goulart gebruikte om zijn doel te bereiken, waren inconstitutioneel; misschien was zijn doel ook hoofdzakelijk eigen macht en waren zijn sociale voorstellen slechts middel, maar men kan zich afvragen of het niet veel te lang zal duren, als men bij het pogen om de zo noodzakelijke verbeteringen voor de grote massa der bevolking tot stand te brengen slechts de constitutionele weg blijft bewandelen. Het wordt de hoogste tijd, dat men in kringen van de grootgrondbezitters, d.w.z. ook in kerkelijke kringen, het begrip sociale rechtvaardigheid leert kennen; men geeft anders te veel vrij spel aan werkelijke communisten.
In Oost-Afrika zagen wij een zeer verrassende ontwikkeling, waarvan zelfs Londen van te voren niet op de hoogte was. Zoals reeds gemeld is, is op 10 december 1963 Zanzibar een onafhankelijke staat geworden, die bleef behoren tot het Britse Gemenebest; kort hierna brak er een uiterst linkse revolutie uit, waardoor de jonge staat sterk onder invloed kwam van Peking en men reeds
| |
| |
vergelijkingen ging trekken met Cuba, daar Zanzibar door Mao zou kunnen gebruikt worden als springplank om communistische invloed in Afrika te vestigen zoals dat vanuit Cuba mogelijk is in Midden- en Zuid-Amerika. De revolutie op Zanzibar werd gevolgd door muiterijen in Tanganyika, Kenya en Uganda, waar met behulp van inderhaast teruggeroepen Engelse troepen de rust kon worden hersteld. Op 23 april kwam nu plotseling het bericht, dat president Nyerere van Tanganyika met zijn collega Karoeme van Zanzibar was overeen gekomen een unie tussen beide landen te vormen met de eerste als president en de laatstgenoemde als vice-president. De toekomst zal moeten uitwijzen of dit betekent, dat Zanzibar aan de communistische invloed wordt onttrokken of dat Tanganyika meer binnen de Chinese of mogelijk binnen de Russische invloedssfeer komt.
In Z.-Rhodesia trad op 13 april premier Winston Field af en werd opgevolgd door Ian Douglas Smith. Z.-Rhodesia behoorde met N.-Rhodesia en Nyassaland tot de vroegere Centraal-Afrikaanse Federatie; de politieke macht lag hier in handen van de blanke minderheid; het heeft tot 1963 geduurd voordat men in Londen inzag, dat dit een onmogelijke toestand was en achtereenvolgens werden Nyassaland en N.-Rhodesia onafhankelijk, beide onder een eigen Afrikaans bestuur. In Z.-Rhodesia was de blanke minderheid het grootst en deze wilde niets weten van een erkenning van het feit dat zij slechts een minderheid was. Wel wilde zij de onafhankelijkheid, maar zelfs de conservatieve Londense regering zag in dat dit een onmogelijkheid was op de wijze die de blanken voorstelden. Opvallend is, dat enkele blanke premiers van Z.-Rhodesia tijdens hun ambtsperiode ook tot dit inzicht schijnen te zijn gekomen - ex-premier Garfield Todd bv. gaf op 17 april openlijk steun aan de door de nieuwe regering geïnterneerde nationalistische leider Nkomo - en tengevolge daarvan werden gedwongen af te treden. Het lijkt er op, dat dit ook nu weer het geval is geweest; Ian Smith behoort tot de extreem anti-Afrikaanse conservatieven en dit betekent een vermeerdering van het gevaar voor een rassenoorlog in dit gebied.
Misschien zijn de gebeurtenissen in Z.-Rhodesia verhaast door de ontwikkeling in Engeland zelf. Op 9 april werden er verkiezingen gehouden voor de bestuursraad van Groot-Londen, waaraan ongeveer 10% van het totaal aantal kiesgerechtigde bewoners van Engeland deelnam; men beschouwde deze verkiezing als een graadmeter voor de in elk geval dit jaar plaats hebbende parlementsverkiezingen. Labour kreeg 64 zetels in genoemde bestuursraad tegenover 36 voor de conservatieven. Op dezelfde dag verklaarde premier Sir Douglas Home, dat het parlement niet voor de herfst zou worden ontbonden. Er zijn er maar weinigen meer, die geen overwinning voor Labour verwachten en van een regering o.l.v. Wilson hebben de blanken in Z.-Rhodesia zeker geen steun voor hun opvattingen te verwachten.
In het in 1962 geneutraliseerde Laos ontstond een erg onoverzichtelijke situatie toen een uiterst rechtse groep militairen o.l.v. Kouprasith Abhay op 19 april in Vientiane een staatsgreep pleegde tegen de coalitie-regering van de neutralistische priemier Soevanna Phouma, waarin ook zitting hadden genomen de leiders van de communistische Pathet Lao en van de rechtse groepering. Dit kon geen zuiver binnenlandse Laotiaanse aangelegenheid blijven aangezien de neutraliteit van het land onder toezicht stond van een gemengde commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van India, Canada en Polen, terwijl Rusland
| |
| |
en Engeland, als voorzitters van de Geneefse conferentie over Laos, verantwoordelijk waren voor de handhaving van de bestaande toestand. Bij dit gebeuren was het meest treffende de eensgezindheid die er bleek te bestaan tussen Rusland, Engeland, de V.S. en Frankrijk over hun houding tegenover de staatsgreep; men was het er over eens, dat zelfs een kleine ruk naar rechts in Vientiane tot gevolg kon hebben, dat de communistische Pathet Lao hulp zou krijgen van communistisch N.-Vietnam, waardoor de invloed van Peking in Z.O. Azië belangrijk zou worden uitgebreid; de Sovjet Unie voelt hiervoor uiteraard even weinig als een der Westerse mogendheden. De uiterst rechtse révolte, waarvan de in de regering zittende rechtse leider Phoumi Nosavan niet op de hoogte zou zijn geweest, slaagde dan ook niet; de neutralist Soevanna Phouma staat nog steeds aan het hoofd van de regering, maar hij bevindt zich in een uiterst moeilijk parket; hij zou n.l. aan Abhay hebben beloofd de coalitieregering te reorganiseren, maar men kan niet goed inzien hoe hij dit zou willen verwezenlijken, daar de Pathet Lao hiermee zeker niet akkoord kan gaan; de enige mogelijkheid om het toch al zeer wankel evenwicht te handhaven zal zijn alles bij de oude samenstelling te laten.
De neutralisering van Laos komt geheel overeen met de opvattingen van de Gaulle over de te volgen politiek in Z.O. Azië; vandaar dat het feit dat Frankrijk zich hier op hetzelfde standpunt plaatste als de V.S. en Engeland, helemaal niet opzienbarend was; wanneer men hier toch uitdrukkelijk op wees, was dit in verband met de enkele dagen eerder gehouden besprekingen in Manilla, waar de ZOAVO-conferentie de kwestie Z.-Vietnam besprak; hier werd in een slotcommuniqué verklaard, dat het neerslaan van de Vietcongrebellen essentiëel was voor de veiligheid van Z.-Vietnam en van geheel Z.O. Azië, een verklaring waarmee Frankrijk het in het geheel niet eens was; lijnrecht tegenover het standpunt van Dean Rusk verdedigde Couve de Murville de zienswijze van de Gaulle, dat hereniging en neutralisering van Vietnam mogelijk zou zijn en dat hierover contact met Peking moest worden gezocht.
De Franse president zorgde deze maand voor een sensatie. Nadat hij op 16 april voor radio en televisie zijn streven naar een zelfstandig kernwapen en de Franse ontwikkelingshulp aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika had verdedigd, werd op 17 april voor allen volkomen onverwacht meegedeeld, dat de Gaulle was geopereerd; premier Pompidou, een van de zeer weinigen die op de hoogte waren, speelde in die dagen een grote rol en men vraagt zich nu af of dit er op wijst, dat Pompidou de mogelijke opvolger zal zijn. Zover is het nog niet; de Gaulle is weer uit het ziekenhuis ontslagen en probeert zo gauw mogelijk persoonlijk de algehele leiding weer in handen te nemen. In sommige kringen onderzoekt men in hoeverre het humeur van de generaal in de laatste maanden beïnvloed is geweest door zijn ziekte en of dit weerslag heeft gevonden in zijn politieke beslissingen. Belangrijker is natuuurlijk of de Franse president lange tijd nodig heeft voor zijn volledig herstel en of deze 73-jarige zijn oude werkkracht weer zal kunnen ontplooien. In elk geval is de kwestie van een opvolger weer meer acuut geworden. Hieraan werd ook Chroesjtsjow herinnerd door een overigens volkomen uit de lucht gegrepen bericht over zijn plotseling overlijden, dat een paar dagen voor de Russische premier zijn zeventigste verjaardag vierde de wereld in rep en roer bracht.
5-5-1964
J. Oomes
| |
| |
| |
België
De staking van de geneesheren begon op 1 april en eindigde de 17e. Over de wet Leburton en de houding van een deel van het geneeskundig korps daartegenover hebben we al herhaaldelijk geschreven. De staking zelf, de manier waarop ze werd doorgevoerd en de wijze waarop ze geëindigd is, zouden een afzonderlijke behandeling verdienen. De grond van de zaak is niet geregeld, en er zullen denkelijk nog lange onderhandelingen nodig zijn alvorens de gewezen stakers een positieve houding tegenover de wet Leburton aannemen.
Voor de parlementaire instelling is het een slechte tijd geweest. De beroepspolitici hebben zich verdedigd tegen de veel verspreide mening dat ze de wettekst overhaast en zonder grondig onderzoek goedgekeurd hebben - kwestie van tijdig op reces te kunnen gaan. De wettekst werd wél grondig bestudeerd, en de wetgevende vergadering heeft beter werk verricht dan de openbare opinie onder invloed van de propaganda der stakers aanneemt. Maar het prestigeverlies dat de parlementaire instellingen door de staking der geneesheren geleden hebben, komt voort uit andere omstandigheden nl. uit het feit dat de parlementsleden op de achtergrond gebleven zijn gedurende de meest kritische ogenblikken van de staking zelf. Toen traden het meest naar voren: de regering, de zogenaamde ‘sociale partners’ - d.w.z. vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers - de beroepsverenigingen van geneesheren, en ten slotte een deel van het ambtelijke apparaat en het leger, toen de openbare gezondheid in gevaar begon te komen wegens de staking.
Het parlement hoefde institutioneel in deze materie niet in te grijpen. De wet was goedgekeurd. De tekst had kracht van wet. De uitvoering ervan behoorde tot het terrein van de uitvoerende macht. Het wijst zelfs op een diepe misvorming van vele geesten, dat ze telkens wanneer er zich een moeilijkheid voordoet, er de parlementsleden bij willen halen. Het kan paradoxaal schijnen, maar velen in dit land zijn teleurgesteld over hun parlementaire mandatarissen omdat ze niet goed meer weten wat eigenlijk de taken van die mandatarissen zijn. Het is de gewoonte geworden volksvertegenwoordigers en senatoren te betrekken bij alles en nog wat. Wie moeilijkheden heeft van welke aard ook tracht er een mandataris bij te halen, en de mandatarissen werken dit stelsel in de hand, hetzij om kiezers aan zich te verplichten, hetzij uit verantwoordelijkheidsbesef en gedreven door het verlangen de werking van de instellingen te versoepelen. Maar zo is er langzamerhand een verwrongen beeld ontstaan van de eigenlijke verantwoordelijkheden en taken van volksvertegenwoordigers en senatoren, waaruit wel ontgoochelingen moeten voortvloeien. De mandatarissen zijn in werkelijkheid lang niet zo machtig als hun aanhangers zich inbeelden, en vele mandatarissen wekken graag de indruk van een macht die ze niet bezitten.
Het geneesherenconflict wijst echter nogmaals op de grote som van (soms chaotische...) maatschappelijke energie die door het bestaande kader van instellingen en door de geregelde politieke organen niet kon worden geordend. De normale instellingen en politieke organisaties concentreren en richten slechts onvolledig de voorhanden zijnde politieke en sociale strevingen en verzuchtingen. En zij die zulke verzuchtingen, desiderata, eisen of wat ook uitdragen, slagen er dikwijls niet in er een samenhangende vorm aan te geven in het raam
| |
| |
van een behoorlijk geleide beroepsvereniging. Dat geldt dan vooral voor de burgerlijke lagen van de maatschappij, die tientallen jaren geen deel genomen hebben aan het organisatieproces van de loontrekkenden en van de werkgevers. De soms grove fouten die de stakende geneesheren begaan hebben, zijn hiervan een treffende illustratie.
* * *
Het Paasreces stelde dan kamerleden en senatoren vanzelf op non-actief voor een zekere periode. Van lieverlede zijn de lopende politieke vraagstukken dan wat op de achtergrond geraakt en was er over het leven van partijen en over het regeringsbeleid niet zo veel te zeggen. De regering ging totaal op in haar conflict met de stakers, en toen er dan maatregelen genomen werden waarbij zelfs de militaire overheid een overwegende rol speelde (tijdelijke oproeping van de geneesheren-reserve-officieren, inschakeling van militaire klinieken, enz.) geraakten de gebruikelijke politieke thema's nog meer op de achtergrond.
Het kan eigenaardig klinken, maar gedurende de staking der geneesheren bereikte de regering Lefèvre een machtsniveau en een gezag dat ze vroeger nooit bezeten had. Misschien beseffen de beroepspolitici het zelf maar half, maar in ogenblikken van ernstige spanningen treedt een essentiële factor voor de werking van de instellingen en voor het voortbestaan van het gezag veel duidelijker dan anders op de voorgrond, nl. de fundamentele wens van de gemeenschap zelf dat het geordende leven voortgaat. In handboeken van sociologie wordt er wel eens in het vage over geschreven, over het feit dat de staat ten slotte hierdoor blijft voortbestaan dat elke dag miljoenen mensen eenvoudig hun werk wensen te verrichten in een normaal levenskader. Die massa met haar ingeboren zin voor evenwicht en haar normale materiële behoeften wordt dan in laatste instantie van meer belang dan de bewindslieden zelf, die op dat ogenblik gedragen worden door krachten die zij niet beheersen, maar die hen in staat stellen hun functies te blijven vervullen. Echt revolutionaire fazen zijn ten slotte van zeer korte duur, en spoedig keert op vele niveau's het normale leven terug, wars van ideologische overspanning.
* * *
Ondertussen gaat in alle stilte een binnenlandse hervorming voort die haar eindstadium nog lang niet bereikt heeft, maar toch stilaan merkbaar wordt, nl. de samenvoeging van te kleine gemeenten. Wie geregeld het Staatsblad doorloopt, stoot dikwijls op koninklijke besluiten die hierop betrekking hebben.
De ongeschiktheid van een aantal gemeenten en van sommige gemeentelijke instellingen om hun rol in de moderne maatschappij te vervullen is geen nieuw thema, en wanneer in het najaar de gemeenteverkiezingen hun beslag zullen krijgen, zal hierover weer uitvoerig geschreven en gepraat worden. De zin van de gemeentepolitiek zelf is in vele gevallen onduidelijk geworden.
De rol van de gemeentelijke instellingen blijft zeer belangrijk, maar in de grote agglomeraties is de vervreemding tussen de inwoners en degenen die zich hun vertegenwoordigers noemen zo ver gevorderd, dat slechts op enkele uitzonderingen na de kiezers hun gemeentelijke mandatarissen bij naam kennen. De meeste kiezers weten volstrekt niets over de personen die zich als candidaten aanmelden. In kleinere gemeenten speelt de persoonlijke factor nog wel een rol, maar in de steden, de voorsteden, en de snel gegroeide gemeenten laat het kiezerskorps zich leiden door de bewuste of vage banden die het voelt met een
| |
| |
landspartij en met de meestal slechts vaag aangevoelde ideeën of belangen welke die partijen vertegenwoordigen. Is het vijf-jaarlijkse overhevelen van die louter politieke factoren op het lokale vlak nog wel zinvol?
Het is in elk geval beter dan de totale uitschakeling van gekozen gemeentelijke vertegenwoordigers, wordt hierop terecht geantwoord. Zonder gemeenteverkiezingen en gekozen mandatarissen zou het plaatselijke leven helemaal verkillen tot een zielloze en ontwortelde ambtenarij, die nog veel minder wortels in de plaatselijke gemeenschappen zou hebben dan thans het geval is.
Wat dit betreft is het verschil tussen agrarisch gebleven gemeenschappen en kleinere steden van de ene kant, en moderne geïndustrialiseerde of commercieel- (of toeristisch)-dynamische gemeenten en steden aan de andere kant wel bijzonder sterk. Wat er ook van zij, schrijver dezes, wiens belangstelling voor het openbare leven wel een eind boven het doorsnee-peil ligt, bekent niet in staat te zijn de naam van ook maar één enkel gemeentelijk mandataris van de gemeente die hij bewoont te kunnen noemen.... En hij is beslist geen uitzondering.
* * *
Op het financiële front is er geen rust. Integendeel. In de maand april werd een emissie van het Wegenfonds vlot bij het publiek geplaatst, en tot een nieuwe uitgifte van een Staatslening werd besloten. Over enkele weken krijgt ze haar beslag.
Maar het beleid van de minister van financiën is uit het brandpunt van de belangstelling en van de kritiek geraakt. Zo waar is het, dat de gemeenschap zich moeilijk over meer dan één vraagstuk tegelijkertijd kan bezorgd maken.
Er zijn steeds overvloedige likwiditeiten voorhanden, en ook de nieuwste staatslening zal denkelijk zonder moeite geplaatst worden. Maar ook de kapitalen die door de bezitters naar het buitenland gedirigeerd en daar belegd worden zijn aanzienlijk. Het was bijna komisch vast te stellen met hoeveel ergernis een deel van het Belgische spaarderspubliek reageerde op een beslissing van de Duitse Bondsregering waardoor (indien het kracht van wet krijgt) een fiscale voorheffing geheven wordt op de rente van Duitse overheidsobligaties wanneer deze aan een buitenlander toebehoren. Over een Belgisch minister van financiën zou bezwaarlijk met grotere teleurstelling kunnen worden gesproken dan over de Bondsregering. Vermoed wordt dat de Belgische Minister van financiën er wel voor iets tussen zit, en dat hij bij zijn Duitse collega aangedrongen had om door het invoeren van een fiscale voorheffing een aantal Belgische kapitalen van de Duitse obligatiemarkt te verdrijven en de weg der repatriëring te doen inslaan.
Over de omvang van dergelijke verschijnselen bestaan geen duidelijke statistische gegevens, maar wie later een beeld wil hebben van de levenswijze van onze tijdgenoten, hun zorgen, de wijze waarop ze hun bezit besteedden enz., zal er rekening mee moeten houden dat na de fiscale hervorming een afvloeiing van kapitaal naar het buitenland heeft plaats gehad waaraan milieu's meededen die aan zo iets vroeger nooit zouden hebben gedacht.
9-5-1964
Hektor de Bruyne
|
|