Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 847]
| |
Van symboliek tot zelfbewustzijn
| |
[pagina 848]
| |
de eerste plaats gekozen zijn, maar gegeven, in dit geval door de jeugd van Jan Wolkers: ‘Die jongen uit dat strenge calvinistische gezin ben ik’Ga naar voetnoot4). Onvermijdelijk werd daardoor datgene wat zich in het eerste geval als dichterlijke overdrijving zou hebben voorgedaan, nu eenzijdigheid. De sfeer die van het werk van Wolkers uitgaat, getuigt van de man die, door het leven geschonden, zich daaruit terugtrekt en elke poging van zijn omgeving om hem weer in zich op te nemen, saboteert als gold het een bedreiging. Deze houding is ten top gedreven in De Verschrikkelijke SneeuwmanGa naar voetnoot5), wanneer Herman zich voor zijn eigen huisgenoten maskert en blind houdt, om hen op hun vermeende huichelachtigheid te kunnen betrappen. Hij slaagt daar ook in en uit rancune brengt hij het verlovingsfeest van zijn zus tot een abrupt einde. Dit grondmotief keert telkens terug en het belang van het onderkennen van de repeterende beelden moge hieruit blijken: wie in de verhalenbundels speelsgewijs heeft kennisgemaakt met de jeugd, de denkwereld, het levensmilieu en de ouders van de hoofdpersoon, kan zich gemakkelijker inleven in de mentaliteit en de sfeer die spreken uit de beide romans welke tot nu toe verschenen. In dit licht verschijnt de centrale problematiek rond christendom, dood en menselijke verhoudingen. De beide laatste thema's zullen nog uitvoeriger aan bod komen; voor wat het eerste betreft, het volgende. Vanuit de benauwenis voor de wrekende, alziende God van zijn vader schiep Wolkers zijn beide toneelstukken: De Babel, waarin hij de voor mensen ongrijpbare, Wegens Sterfgeval Gesloten, waarin hij de ook voor engelen onbegrijpelijke God schildertGa naar voetnoot6). Een God die zich, getuige de beide romans, vermoeden laat achter het mysterie van de dood en die zich aan de mensen die tot hem roepen, voordoet als een zoemende telefoon (131, 132, 189). Met het menselijke weten echter, waarvoor de vaderfiguur model moet staan, heeft het geloof in Hem niets van doen. ‘Ik wilde de geloofsbarrière doorbreken’ (168), schrijft Wolkers in Een Roos van Vlees.
Een Roos van Vlees laat ons kennismaken met een zekere Daniël, 35 jaar oud, op het moment waarop deze wakker wordt: de ochtend van een sombere winterdag, één tussen ontelbare andere, eendere, koude dagen. Het verhaal speelt zich binnen 24 uur af. | |
[pagina 849]
| |
De man woont alleen, is astmatisch; zeven jaar is hij gescheiden; een kat is de enige die hem gezelschap houdt. Langzaam wordt de lezer, via de monologen van Daniël, binnengeleid in de tragedie die de oorzaak van zijn eenzaamheid en zijn ziekte werd. Vijftien jaar geleden, in de winter van 1947, was hij door zijn vader het huis uitgetrapt. Tevergeefs had zijn moeder getracht bemiddelend op te treden. De breuk bleek definitief; maar de wijze waarop die tot stand kwam zou bepalend worden voor het perspectief waarin hij zijn ouders ging zien. Wij zullen hier nog kort op terugkomen. Wanneer Daniël later op de dag van hen bezoek krijgt, blijkt dit meesterlijk uit de beschrijving en het is tegelijk openbarend voor de innerlijke spanning in hun huwelijk en in het leven van Daniël zelf. Een vriend neemt hem op en brengt hem bij Sonja. ‘Als Gerard geen medelijden met mij had gehad was dat kind niet geboren, dan had het ook nooit dood kunnen gaan. Medelijden is een slechte raadgever, zei vader vroeger altijd...’ (9). De gegevens waarvan de roman zich zal gaan bedienen, liggen op tafel: liefde, lijden en medelijden. De rampzalige dood van hun dochtertje, ‘.... een gaaf mooi meisje met blond haar...’ (175) dat op tweejarige leeftijd in kokend heet water verbrandt, wordt een voortdurende bron voor smart en zelfverwijt en maakt Sonja en hem tot vreemden voor elkaar. Bij de geboorte van de jongste, Basje, blijkt dit duidelijker dan ooit (80). Toen Daniël Sonja leerde kennen moet ze drie maanden in verwachting zijn geweest. Dit eerste kind wordt nergens met name genoemd. Wel wordt er naar verwezen en het moet hem herinnerd hebben aan een geluk dat Sonja gekend heeft, maar dat hijzelf haar nooit heeft kunnen geven. Hij heeft een foto van haar waarop ze er gelukkig en zorgeloos uitziet. ‘Naast haar staat een jongen met een donker brutaal gezicht. Zijn hand ligt als een lach om haar schouder. Wat was ik jaloers op die jongen. Zo had ik haar niet gekend, zo gelukkig. Zo heb ik haar nooit kunnen laten kijken’ (91). Het eerste kind dat hij haar schonk en waar ze hartstochtelijk veel van hield, moest tijdens een ruzie omkomen! De verhouding was echter al langer gespannen. Vlak na de geboorte van het meisje was Daniël weggelopen en had een tijdlang rondgezworven in Parijs; de moed ontbrak hem om zich bij het vreemdelingenlegioen aan te sluiten. Prachtig zijn de brieven welke Sonja hem schrijft als hij dagenlang apatisch op zijn bed ligt in een obscuur hotelkamertje. Nauwelijks is hij terug of hun dochtertje verongelukt. En hiermee is de cirkel van het tekort volkomen. Een jaar of twee na de geboorte van Bas je verhuist Sonja met de kinderen. | |
[pagina 850]
| |
In deze overpeinzingen volgen wij Daniël wanneer hij zijn ochtendwandeling maakt naar het graf van het meisje en als het ware met zijn ogen bezien we alles wat op hem afkomt. Alles om hem heen is beslagen met het vraagteken naar de dood. Van elk gebeuren blijft in hem alleen de doodsherinnering hangen. Een waterhoentje dat hij van de bevriezingsdood wil redden, sterft; een caféhouder vertelt hem over de gevoelens die hem bij de dood van zijn ouders bezielden - ‘.... dat hebben we weer gehad....’ (25). Een oude vrouw die hij helpt, praat over haar gestorven man en zoon; een slager legt uit dat het verrotten van vlees in de beenderen begint. Als Daniël tenslotte thuiskomt gaat de telefoon. Ans, een verpleegster, die met hem naar de schouwburg zou gaan die avond, laat weten dat zij niet kan komen. Een van haar patiënten ligt op sterven. Wat die man mankeert? Kanker natuurlijk! Emmy zal ze in haar plaats sturen om met hem mee te gaan. Het is er de schrijver niet op de eerste plaats meer om te doen zijn lezers een of meer centrale personen voor te stellen, van wie de eigenschappen en karaktertrekken aan het licht gebracht en gedemonstreerd dienen te worden aan de hand van een psychologisch overdacht gebeuren. Eerder wordt de lezer overstelpt door een hoeveelheid gegevens, constateringen, omschrijvingen en slechts langzaam wordt het zinduidende verhaal opgebouwd, in de roman, maar ook in de lezende mens die combinerend, selecterend en verwerkend dit alles opneemt en in zijn eigen leven integreert. Meer dan ooit is het dus de taak van de lezer, stelling te nemen in de dialoog van de schrijver met zichzelf. Ook de auteur, als zijn eerste eigen lezer, stelde dit zichzelf immers tot opgave.
Het is jammer dat in het bestek van een artikel een van de sterkste kanten van het boek, die tegelijk literair beeldend als ook vooral inhoudelijk verhelderend werkt, niet tot zijn recht kan komen, namelijk het overlopende beeldrijm: het spel van droom en gedachte, gebeurtenissen, tekens en woorden, die elkaar oproepen, aanvullen, en verrijken. De droom als verzinnebeelding van de daarvóór uitgesproken gedachte is gemakkelijk herkenbaar en zal de lezer direct opvallen. Mooier, maar minder in het oog lopend is het opkomen van gedachten, herinneringen aan de hand van beelden. De vastgevroren vogel die geen geluid meer maken kan, herinnert Daniël aan zijn dochtertje; is in zekere zin zijn dochtertje. En met hetzelfde beeld zal hij straks ook Emmy typeren, wanneer zij hem haar trieste levensgeschiedenis heeft verteld. De vergelijking bepaalt tevens zijn doen en laten en is dus | |
[pagina 851]
| |
weer méér dan alleen maar een beeld: ‘Ze is zo mager als de waterhoen van vanmorgen, denkt Daniël. Ze zit vastgevroren in haar verleden. Ze kan er zelf niet uit loskomen. Als iemand haar uit de narigheid haalt sterft ze’ (154). Zonder overgang ook gaat de beschrijving van de dood van de vogel over in het relaas van de scheiding.
Sprekend over de ochtendwandeling van Daniël constateerden we een voortdurend verschijnen van het doodsthema onder talrijke gedaanten. Het is echter verrijkend om nog eens op onze schreden terug te keren en de context te bezien. Dan zal namelijk blijken dat het gegeven, vol van symboliek, minder eenzijdig somber is dan aanvankelijk scheen. Dood, ziekte en dieren zijn een voortdurend terugkerend thema in Wolkers' verhalen en romans en zij staan in nauw verband met elkaar. De dieren in hun kwetsbare, woordeloze overgave schijnen prototypen van het leven te zijn, evenals van de liefde, van de ander, en het beeld van de aan het lot uitgeleverde mens. In Kort Amerikaans vertelt Erik zijn meisje over de schedels en gedroogde padden en andere dieren die hij verzamelde: een eigenaardige hobby, een raadsel voor zijn ouders. ‘Zij hebben nooit begrepen dat ik mij met al die afschuwelijke dingen omringde omdat ik besefte dat die bij mij hoorden omdat ze ook door het leven verminkt en gekwetst waren’Ga naar voetnoot6). Het waren misschien ook deze onbewuste gevoelens van verwantschap, die Daniël ertoe brachten zich over het waterhoentje te ontfermen. Hij had zojuist het ondergesneeuwde graf van zijn dochtertje bezocht, zag weer hoe Sonja haar uit de wastafel met heet water tilde en in een teil met koud water in de douche zette.... Hij stopt de vogel onder zijn trui, maar na korte tijd is het beest dood. Hier, zoals zo dikwijls trouwens, wordt de dreiging van zinloze pijn of dood verzacht door menselijke bezorgdheid voor het leven, zelfs voor het leven van een dier, voor zover ook daarin ‘la condition humaine’, de noodzaak tot de fatale overgave aan de wereld, zich uitspreekt. Een psychische realiteit is zich namelijk aan het voltrekken welke in alle richtingen naar paralellen speurt en de fijnste nuances uit de meest verscheiden gebeurtenissen weet te benutten om met de stroom van herkenning de actie in een bepaalde richting voort te stuwen. De caféhouder die zo onbewogen over de dood van zijn ouders vertelde, blijkt heel wat minder hard te zijn als het zijn eigen kinderen betreft. Ook Daniël herkent in zichzelf de bezorgdheid die hem aan zijn kinderen bindt. De gedachte dat er wel bijna iets moet gebeuren in | |
[pagina 852]
| |
een noodlot waartegen hij ze niet kan beschermen, doet bij hem het angstzweet uitbreken. Tijdens zijn ellendigste ogenblikken probeert hij aan Basje te denken; in twee aangrijpende dromen kristalliseert zich zijn bekommernis om de jongen.
Wat is de verborgen zin van dit alles; voert de absurditeit haar slachtoffers naar de horizon of naar de rand van de afgrond. Nadat Daniël in een opwelling van verdriet over het verlies van zijn dochtertje het medelijden van Gerard verwenste waardoor deze hem in contact had gebracht met Sonja, overvalt hem toch weer de aarzeling. Het meisje had dan niet dood kunnen gaan, inderdaad. ‘Maar dan waren die jongens van me er ook niet geweest. Misschien is het toch de moeite waard om te leven, ook al duurt het maar twee jaar. Kon ik dat maar geloven. Kon ik het maar’ (9). Voor de oude vrouw die over haar gestorven man en zoon praat, zijn juist deze doden het enige lichtpunt in haar donkere bestaan. Bij haar dochter heeft ze geen leven; de andere kinderen zijn allemaal vertrokken, ‘ze komen nog wel eens aan. Maar het is net of ik alleen die ene jongen nog maar heb’ (33). De stervende man echter, de patiënt waar Ans bij moet waken, zwaait zijn vuist naar omhoog en schreeuwt: moord. ‘Moord, roept die man, denkt hij. Moord, ja zo is het. Die oude man heeft het bij het rechte eind’ (38). Daniël informeert verder: ‘Gelooft die man in God?’, vraagt hij Ans door de telefoon. Onwillekeurig moet men hier denken aan dat ene zinnetje in Kort Amerikaans: ‘Zonder God kun je niet sterven, dat is onanie’. Het antwoord van haar: ‘Jij altijd met je God!’
Langzaam voeren de overpeinzingen over de dood Daniël van zichzelf weg. Hij lijdt aan astma-aanvallen, telkens als hij aan zijn kinderen denkt, aan Sonja, aan vroeger. Misschien hoort ook dit tot het beeldrijm, tot de symboliek. Ademtekort heeft hij, zolang hij aan zijn eigen verdriet denkt; luistert hij naar anderen, dan verdwijnt dit. ‘Als ik ophoud met vertellen begin je weer te hijgen, zegt Emmy’ (165). Voorzichtig, maar serieus en intensief, wordt naar de voorwaarden voor contact en waarachtige liefde gezocht. Emmy heeft hem haar levensgeschiedenis verteld en hij heeft er zijn eigen vraag in teruggevonden. Maar dat is nog niet voldoende: hij kán haar zijn eigen werkelijkheid niet vertellen; niemand vertelt hij van zichzelf - zelfs niet op basis van gemeenschappelijk leed. Zijn liefde en medelijden dan een belemmering voor elkaar? In ieder | |
[pagina 853]
| |
geval niet altijd. De oude vrouw, die met haar belachelijke muts eerst Daniëls wrevel heeft opgewekt, helpt hij als hij bemerkt dat ze gevallen is en zielig en hulpeloos op de grond ligt, en in haar dankbare openhartigheid wordt zij hem zelfs sympathiek. Van Basje houdt hij geweldig, en hij blijft van hem houden, ook als hij droomt dat hij hem in een vernederde staat, ‘... teer en wit... zijn brilletje kapot getrapt...’ (182), moet ophangen. Als hij zijn ouders heeft uitgelaten en hen, bij elkander steun zoekend, voorzichtig langs het raam over het trottoir ziet schuifelen, overvalt hem de liefde voor zijn vader wanneer hij zich plotseling realiseert dat die eigenlijk nooit echt helemaal gelukkig is geweest, met zijn angst voor God en hel en dat eeuwige gepreek.... Toch lijkt het wel of medelijden hem alleen tot liefde kan bewegen zolang de ander maar op afstand blijft, en we zouden dan hier de reden moeten zoeken van zijn geslotenheid tegenover anderen waar het zijn eigen innerlijk betreft; de reden ook voor zijn verwijdering van anderen. Wanneer hij er niet meer aan ontkomen kan Emmy een verklaring te geven voor de dood van zijn dochtertje, verhult hij de ware toedracht en hij verzint een afschuwelijk verhaal, dat haar de lust zou moeten ontnemen nog langer met hem mee te voelen. Van de andere kant wekken Emmy's povere figuur, haar eenzaamheid en haar ongelukkige jeugd zijn medelijden op. Toch kan hij haar niet troosten. Hetzelfde als met Sonja. ‘Als ze een beest was zou ik haar kunnen troosten, denkt hij. Ik zou haar in mijn armen nemen en haar strelen en met mijn vlakke hand zachtjes kloppen. Waarom kan ik het nu niet? Ben ik bang dat ik liefde terug krijg, dat het allemaal te treurig en te menselijk wordt? Zo was het met Sonja ook. Ik ontweek haar liefde’ (159). En hier wordt de sleutel gegeven voor de rol die de dieren spelen bij de speurtocht naar de voorwaarden van een authentieke liefde. Zijn kat kan hij strelen, omdat die de dingen geen bijzondere betekenis toekent, omdat in haar huid niet in groeven en lijnen haar leven getekend staat. Op de eerste bladzijde lezen we het al: ‘Het enige levende wezen dat nog van mij houdt, denkt hij’. En later, op het einde van het boek, als hij alleen is en de kat naar hem toekruipt: ‘Een vrouw als een dier, denkt hij. Lichtblond behaard over haar hele lichaam. Die je vlak aankijkt, die niet in je ziel door wil dringen. Die niet aan je zit te zuigen en te trekken met haar blik. Die niet smeekt om een antwoord waar geen antwoord op is. Die niet meer vraagt dan je uit jezelf kan geven, al is het nog zo weinig’ (190). Wanneer Emmy de volgende ochtend vertrokken is, als een vreemde en eenzamer dan ooit, ongetroost omdat Daniël zich slapend heeft | |
[pagina 854]
| |
gehouden, overvalt hem een nieuwe, heftige aanval van astma. Half verdoofd sleept hij zich naar de telefoon: de dokter waarschuwen. Hij denkt aan Sonja. ‘Ik zou bij haar willen zijn, ik zou samen met haar dood willen gaan. Dan verdwijnt het. Dan is de verschrikking voorbij. Dan is het voorgoed weg’ (193). In zijn verwarring draait hij het verkeerde nummer. Wanneer hij aan de andere kant van de lijn een stem hoort, herkent hij die van Sonja....
Stap voor stap zijn we de roman gevolgd en we hebben getracht door te dringen tot in de kern van zijn problematiek, om te zien of op die diepte de bron van zelfopheldering ontspringt. Wij vonden die dáár, waar Wolkers doorheen het leed tracht iets gewaar te worden van de eigenlijke onderstroom van trouw en liefde. De verhouding van Daniëls ouders was onaanvaardbaar voor hem. Zij waren niet gescheiden weliswaar; wildvreemden voor elkaar in de gangbare betekenis van het woord waren ze ook niet, maar in het gesprek met hen wijst ook hij voor zijn eigen huwelijk deze kwalificatie van de hand: Sonja en de kinderen ziet hij bijna dagelijks. Maar onzichtbaar voor de zelfgenoegzaamheid van zijn vader loopt er een kloof in diens huwelijk, welke haarscherp geschilderd wordt in Daniëls gesprek met zijn ouders. Men leze er de bladzijden 47-64 op na. Ook Sonja kon hij niet gelukkig maken.... tenzij wellicht op het moment, wat het slot van de roman zou kunnen suggereren, waarop hij verlangde met haar te sterven en hij haar hulp accepteerde, waardoor een wanverhouding werd hersteld. Datgene wat de dieren hem leerden, was de noodzaak de ander ook werkelijk de ander te laten; hem niet te attaqueren en uit te zuigen in een hoe goed bedoelde poging ook om hem te begrijpen. L'homme compris n'est plus de l'homme! Men moet werkelijk arm zijn om te beminnen.
Het werk van Wolkers draagt in zich dus de mogelijkheid om zichzelf te verlichten, wanneer men tenminste zijn uitgangspunt niet uit het oog verliest. Dit wordt openbaar in het telkens weer terugkerende onvermogen van de hoofdpersoon om zich aan het leven, dat noodzakelijk te kort schiet, in vertrouwen aan zijn medemensen over te geven. Elke eis die aan de medemens gesteld werd, bleek terecht; maar de eiser moet zich van zijn kant kunnen verzoenen met de gebrekkigheid van een poging. Het is noodzakelijk dit voor ogen te houden, want niet alleen de auteur, maar ook de lezer is uiterst nauw betrokken bij de zingeving van het verhaal. En de eerlijkheid gebiedt ons toe te geven | |
[pagina 855]
| |
dat Wolkers' zelfuitdrukking voor veel lezers pas verteerbaar blijkt na een mentale krachttoer, omdat zij niet altijd schijnt aan te sluiten bij hun eigen symboolgevoeligheid. De taal waarin Wolkers spreekt is dan niet die van zijn toehoorders - als zodanig is zijn werk (of hun symboolgevoeligheid!) wellicht nog te weinig universeel en nog te onvolgroeid. Tekenend hiervoor zijn die scènes waarin het sexuele op de voorgrond treedt. Het is waar, dat Wolkers de voor zijn verhalen specifieke problematiek steeds met respect behandelt en er is dan ook geen directe reden om dit in zijn benadering van het sexuele afwezig te veronderstellen. Ook is het functionele karakter van de erotiek duidelijk, waar het een roman betreft die zich beweegt rond de primaire verschijnselen: dood en leven, verrotting en geluk. De zelfbeslotenheid echter van zijn romanfiguren, met wie Wolkers zichzelf uitdrukkelijk identificeert, vertroebelt het zicht op de werkelijke betekenis van de sexualiteit voor de liefde. ‘Als er in mijn werk elementen van erotiek zitten, dan is het steeds om iets anders weer te geven: tederheid of eenzaamheid’3). Dit is waar, maar alleen voor zover Wolkers er in slaagt aan te tonen dat sex niet hetzelfde als tederheid is. Wat hij wél onder liefde verstaat, hebben wij getracht naar voren te halen; het lukt hem echter nog niet in déze liefde de sexualiteit en het menselijk tekort een plaats te geven. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de reacties van Erik, in Kort Amerikaans, ten opzichte van zijn verhouding tot Ans enerzijds en Elly anderzijds: hoe hij niet uit zichzelf kan komen, in het eerste geval ook juist vanwege het gevoel van beestachtigheid dat hem overrompelt, in het tweede echter ondanks de heerlijk-serene lichamelijkheid van Elly in haar meest spontane ogenblikken. Een Roos van Vlees is rustiger in dit opzicht. Toch kan ook daar het relaas van Emmy over een pornografische film, die zij eens in een verschrikkelijke periode van haar leven gezien heeft, verkeerd begrepen worden, vooral wanneer het geïsoleerd wordt en los komt te staan van de beschrijving van walging en afkeer die zij ondervond. Men moet daarom kijkend en proevend lezen, zoals men het leven zelf kan ondergaan en dan zal ook blijken dat, belangrijker dan het gebeuren, de persoonlijke houding is. Onder alle cru-heid leeft toch steeds een heimwee naar waarachtigheid, wat niet wegneemt dat Wolkers boeken, vanwege de houding van waaruit zij geschreven zijn en de problematiek die erin rondwaart, lectuur vormen die een volwassen benadering vraagt. |
|