| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
EEN grote delegatie van het Centraal Comité van de Roemeense communistische partij o.l.v. premier Maurer bracht van 2-12 maart een bezoek aan Peking op uitnodiging van het Chinese Centrale Comité. De Roemenen werden ontvangen door een delegatie met het Chinese staatshoofd, Lioe Sjao-Tsi, als leider en confereerde ook met het hoofd van de partij, Mao Tse-Toeng.
Men wist in het Westen vrij algemeen niet goed raad met dit bezoek. Roemenië liep de laatste jaren niet altijd in de pas met Moskou; zo weigerde het deel te nemen aan de economische integratie in de Comecon, daar het zijn industriële mogelijkheden niet wilde prijsgeven ten gunste van andere Comeconlanden en ook niet slechts als leverancier van grondstoffen wilde optreden. Het zocht daarom naar andere handelsmogelijkheden en richtte daarbij vooral het oog op communistisch China; ook handhaaft Boekarest de diplomatieke betrekkingen met Albanië in tegenstelling met de andere Russische satellieten en was het uitgesloten van de drukke bi-laterale besprekingen die Moskou gedurende de laatste maanden met talrijke zusterpartijen organiseerde. Een nieuw teken van de uitsluiting van Roemenië was het tijdens besprekingen van 10-14 maart tussen de Bulgaarse premier Zjiwkow en zijn Hongaarse collega Kadar genomen besluit tot nauwere economische samenwerking, waardoor Roemenië, dat geografisch tussen beide landen ingeklemd ligt en dus in deze samenwerking als natuurlijke derde zou zijn aangewezen, nu verder geïsoleerd wordt.
Er waren echter ook berichten, waarin werd gesproken over Roemeense pogingen om te bemiddelen tussen Peking en Moskou. Dit zou ook in de lijn van de Roemeense politiek liggen; immers bij een volledige breuk tussen beide grootmachten zou Roemenië de twee niet meer ten eigen bate tegen elkaar kunnen uitspelen. Het steunt de coëxistentie-opvattingen van Moskou, maar daar staat tegenover dat het de destalinisatie-politiek alleen maar mondeling belijdt; het schuift liever nationalistische denkbeelden naar voren dan over te gaan tot liberalisatie, waardoor de positie van de leidende kringen zou kunnen worden ondergraven. De vraag was echter: was Moskou van deze bemiddelingspoging op de hoogte en was het er van gediend?
Hoe dan ook, de pogingen zijn mislukt; het slotcommuniqué spreekt slechts over van gedachten wisselen over kwesties van gemeenschappelijk belang en over de vriendelijke sfeer waarin de besprekingen werden gehouden. Het is trouwens een grote vraag of er wel kans is de tegenstelling voorlopig te overbruggen; zij vloeit voort uit de omstandigheden, waarin beide partijen zich bevinden. Het is Peking onmogelijk Chroesjtsjow te volgen in zijn gedeeltelijke decentralisatie; de middelpuntvliedende krachten in het onmetelijke China zijn steeds zeer groot geweest en Mao is er nauwelijks in geslaagd deze te bedwingen. China kan in de gegeven omstandigheden niet buiten een krachtige centrale leiding, te meer daar eigenlijk de burgeroorlog nog niet geëindigd is, zolang Formosa nog in handen is van Tsjang Kai Tsjek; deze wordt beschermd door
| |
| |
de Verenigde Staten en het is daarom alleen al voor Mao onaanvaardbaar als Moskou probeert op minder gespannen voet te komen met Washington. Daarnaast heeft Peking geërfde vrees voor het Russische imperialisme, dat in de 19e eeuw enorme gebieden aan het Chinese rijk ontfutselde. Wel was Moskou rond de jaren vijftig gedwongen een deel van het een eeuw eerder verworven Aziatisch gebied terug te geven en moest Chroesjtsjow in 1954 bij zijn bezoek aan Peking een einde maken aan Russische infiltraties in Chinese provincies, maar dit alles werd toen alleen gedaan omdat Rusland op dat ogenblik China nog nodig had in de koude oorlog tegen de Verenigde Staten. Het zag echter ook in, dat China politiek en economisch een te zware belasting ging worden; het Chinese streven naar de leiding over de communistische partijen in Azië kon men in Moskou niet waarderen; de technische hulp aan China betekende voor Rusland niet alleen, dat het geen of bijna geen hulp zou kunnen bieden aan de ontwikkeling van andere landen, maar ook een blijvende versobering voor de eigen Russische bevolking; men kan dit niet vragen terwille van de vestiging van de macht van het Chinese rijk. Om de vestiging van deze macht te verhinderen steunde Moskou India in het conflict met China, wel niet openlijk maar ook voor Peking voldoende duidelijk. Dit Russische optreden is niet een voor Chroesjtsjow typische politiek, dit is de politiek van iedere Russische staatsman, ook van Stalin. In Chroesjtsjows tijd bleek China echter zo sterk te zijn geworden, dat hij Peking niet langer voor Russische doeleinden kon gebruiken, hetgeen Stalin tot op zekere hoogte nog wel had kunnen doen. Chroesjtsjow moest kiezen en natuurlijk koos hij tegen Pekings macht. Daarom is hij voor de Chinezen de gebeten hond en zal hij volgens de Chinese pers ‘eindigen op de vuilnisbelt der geschiedenis’.
Met belangstelling volgen wij het vervolg van dit gevecht. Er waren geruchten, dat het volgende hoofdstuk dezer dagen zou beginnen. Chroesjtsjow is n.l. voor een tiendaags bezoek naar Boedapest voor de viering van het feit, dat negentien jaren geleden Hongarije door Russische troepen bevrijd werd uit de greep van Hitler; volgens sommigen zou hij bij die gelegenheid het terugtrekken van alle Russische troepen uit Hongarije aankondigen; anderen echter spraken over een te Boedapest te houden topconferentie van alle communistische leiders om te spreken over het Russisch-Chinese conflict. Chroesjtsjow zelf zou de geschillen reeds lang in het openbaar hebben willen bespreken, maar enkele figuren in zijn onmiddellijke omgeving en verder enkele buitenlandse partijleiders zouden hem daarvan hebben weerhouden; tot deze laatsten zou ook de Roemeense leiding behoren; zij wilden eerst alle middelen gebruiken om nog tot een verzoening te komen en in verband hiermee zou bovenvermeld Roemeens bezoek aan Peking staan. Nu deze poging echter mislukt schijnt te zijn, zou Chroesjtsjow zijn zin willen doorzetten en zou een openlijke breuk voor de deur staan. Moskou heeft ontkend, dat er sprake is van een topconferentie in Boedapest en dit lijkt ook wel juist te zijn; toch is men bezig de posities vast te leggen, getuige de verklaringen van verschillende communistische partijen in Europa, dat zij de opvattingen van Moskou onderschrijven.
Ook de Gaulle zal met bijzondere interesse de ontwikkelingen tussen Moskou en Peking gade slaan. Nadat hij in januari jl. de diplomatieke betrekkingen tussen zijn land en communistisch China heeft hersteld, schijnt de Franse president er nu op uit te zijn de verhouding met Moskou te verbeteren. Er is hieraan voor de Gaulle een extra charme verbonden; hij zal er graag bij terugdenken
| |
| |
aan de Frans-Russische verstandhouding in de laatste oorlog, toen de Gaulle voortdurend met Amerikaanse en Engelse tegenwerking had te kampen en Rusland hem onmiddellijk als een volwaardig partner erkende en Molotov - nu met Malenkow en Kaganowitsj uit de partij gestoten - verklaarde: ‘Mais avec la France la Russie désire avoir une alliance indépendante’. Wil de Gaulle deze betere verstandhouding nu ook tegen de Verenigde Staten en Engeland uitspelen? In elk geval zoekt hij steeds meer toenadering tot Moskou. Er zijn de laatste maanden verschillende missies over en weer op bezoek geweest; eerst was de Franse minister van Financiën, Giscard d'Estaing, in Moskou om te spreken over de uitbreiding van de handel; vervolgens was een lid van het Centraal Comité van de Sovjet-communistische partij, Podgorny, in Parijs, waar hij een lang gesprek met de Gaulle voerde; bij deze gelegenheid werd de mogelijkheid geopperd van een bezoek van de Gaulle aan Moskou als tegenvisite voor het bezoek van Chroesjtsjow aan Parijs in maart 1960. Begin april was Chroestsjows schoonzoon, Adzjoebei, hoofdredacteur van de Izwestia, te Parijs waar hij verzekerde alleen gekomen te zijn voor besprekingen over de uitwisseling van culturele programma's. Zeker is in elk geval, dat Edgar Faure, die als afgezant van de Gaulle dezer dagen in Moskou is, wel politieke besprekingen voert en reeds door de Russische premier is ontvangen. Het bezoek van Faure trok temeer de aandacht, daar hij het ook was die de grondslag legde voor het herstel van de Franse betrekkingen met Peking.
Wat bedoelt Frankrijk met deze avances? Het is mogelijk, dat hij met hulp van Moskou probeert de hereniging en neutralisering van Vietnam te bewerken en zo de Gaulles visie op het probleem Z.-O.-Azië te verwezenlijken; dit zou kunnen leiden tot een herstel van de Franse positie in dat deel van de wereld, maar het zal de vraag zijn of Peking dit spelletje wil meespelen. Het is ook mogelijk, dat de Gaulle met zijn Moskouse en Pekingse contacten onder meer een binnenlands politiek doel nastreeft; volgend jaar moeten er in Frankrijk presidentsverkiezingen worden gehouden; als serieus tegenkandidaat heeft zich de socialistische burgemeester van Marseille, Gaston Deferre, gemeld, die echter alleen kans zou hebben als hij ook de communistische stemmen zou krijgen; men fluistert nu, dat de Gaulle dit mogelijke eenheidsfront wil breken door zijn toenadering tot beide communistische grote mogendheden.
Van 16-19 maart bracht de Gaulle een officieel bezoek aan Mexico, waar hij buitengewoon enthousiast werd ontvangen en in verschillende redevoeringen telkens weer opriep tot samenwerking tussen beide landen op technisch en op cultureel terrein. De Gaulle spreekt herhaaldelijk over een verenigde en hernieuwde Latijnse wereld op grond van de gemeenschappelijke Latijnse cultuur en in dit aspect moet men ook de grote reis van de Franse president naar een tiental andere Latijns-Amerikaanse landen later in dit jaar zien. In de Verenigde Staten beschouwt men deze reizen met een zeker wantrouwen; dit wordt in het geheel niet minder als men in deze landen de Gaulle hoort betitelen als ‘libertador’, daar men dit niet anders kan vertalen dan met: bevrijder van het Amerikaans neo-kolonialisme.
Sommige opvattingen van de Franse president beginnen echter ook binnen de Verenigde Staten aanhang te krijgen; zo pleitte de voorzitter van de belangrijke commissie voor buitenlandse zaken uit de Senaat, Fulbright, onlangs voor het volgen van een meer realistische politiek t.a.v. communistisch China en voor een erkenning van Peking; natuurlijk werd zijn standpunt onmiddellijk bestreden
| |
| |
en hoeven wij voorlopig nog geen verandering in de officiële houding van Washington te verwachten, maar het feit alleen al dat een invloedrijk man dit hardop durft te zeggen, is belangrijk.
De Senatoren van de Verenigde Staten hebben op het ogenblik echter andere zorgen. Hier is nl. in behandeling genomen het nog door president Kennedy ingediende wetsontwerp op de burgerrechten, waardoor de rassendiscriminatie sterk zou worden ingeperkt. Het wetsontwerp is reeds door het Huis van Afgevaardigden aangenomen, maar in de Senaat verwacht men hevig verzet; de meerderheid schijnt voor aannemen van het wetsontwerp te zijn, maar de Zuidelijke Senatoren beramen plannen om door een filibuster het debat eindeloos te rekken. Het is een open vraag of de negerleiders nu nog voldoende zelfbeheersing kunnen opbrengen om de uiteindelijke beslissing af te wachten; zelfs een tot nu toe gematigd man als dominee Martin Luther King gaat hardere taal gebruiken.
Een andere belangrijke gebeurtenis in de Verenigde Staten was de in New Hampshire gehouden eerste primary voor de a.s. presidentsverkiezing. Voor de democratische partij was er weinig spanning; vrijwel algemeen wees men Johnson aan met Robert Kennedy als running mate. De voornaamste kandidaten bij de republikeinen waren Goldwater en Rockefeller; de kiezers hadden echter het recht de naam van niet op het biljet vermelde personen in te vullen; hiervan maakten zeer velen gebruik en het resultaat was, dat de tegenwoordige ambassadeur van de Verenigde Staten in Saigon, Henry Cabot Lodge, een ruime meerderheid behaalde; dit wil echter nog lang niet zeggen, dat Lodge straks ook de partij-kandidaat zal zijn.
De moeilijkheden op Cyprus duren voort; op 4 maart nam de Veiligheidsraad een door vijf van de zes niet-permanente leden ingediende resolutie aan om een V.N.-vredesmacht naar het eiland te sturen, die gedurende drie maanden daar gestationeerd zou worden, terwijl de Secretaris-Generaal in overeenstemming met de betrokkenen een bemiddelaar zou aanwijzen. De vorming van deze vredesmacht vlotte aanvankelijk niet erg en werd o.a. bemoeilijkt door het feit, dat de V.N. niet beschikken over de benodigde geldmiddelen; vandaar het voor de onmacht van de V.N. tekenende besluit, dat de landen die vrijwilligers voor dit leger zouden leveren, zelf voor de onkosten moesten opdraaien; toen een diplomaat uit Guatemala genoemd werd als bemiddelaar, vond Turkije deze niet voldoende representatief en werd men het op 24 maart pas eens over de benoeming van de Finse ambassadeur in Stockholm, Tuomioja. Intussen laaiden nu hier dan daar de onlusten op Cyprus weer op en elke keer bestond het gevaar van een Turks ingrijpen. Nu is de V.N.-interventie echter op gang gekomen en men hoopt, dat de komende maanden de zo nodige rust zullen brengen, waarin beide partijen enigszins tot elkaar kunnen komen. Het zal echter uiterst moeilijk zijn.
5-4-1964
J. Oomes
| |
België
Op 1 april werd door de Syndikale Kamers der Geneesheren een algemene staking afgekondigd, na langdurige en vruchteloze besprekingen met de regering en met de ‘sociale partners’: een nieuwe term waarmee de vertegenwoordigers
| |
| |
van de organisaties van werkgevers en werknemers aangeduid worden. Op het ogenblik dat we dit overzicht afsluiten, is er nog geen oplossing in zicht. De openbare mening staat niet aan de zijde van de stakende artsen. Geen enkel dagblad heeft de staking goedgekeurd. Sociale organisaties, verbonden met de B.S.P., de C.V.P. en de P.V.V., hebben samen protestbetogingen georganiseerd tegen de stakers: een samenwerking die men slechts zelden in zulke actieve vorm tot stand heeft zien komen. De regering, die tot nog toe geen grote populariteit genoot, werd voor het eerst gedragen door een brede golf van sympathie bij de massa. Indien ze reserves van massaal actievermogen tegen de stakende artsen wilde mobiliseren, zou ze dat kunnen zonder veel moeite. De vraag is echter of de oplossing van dit conflict te zoeken is in de sfeer van zulk een krachtproef.
Aan de staking is een lange geschiedenis voorafgegaan waarover we hier reeds herhaaldelijk geschreven hebben. De ‘Wet Leburton’ werd vorig jaar met een grote meerderheid door het parlement goedgekeurd. Met de inhoud van de wet, die in hoofdzaak een nieuwe regeling voorziet van de ziekteverzekering en tamelijk diep ingrijpt in de financiële betrekkingen tussen de zieke, de mutualiteiten, de Staat en het korps der geneesheren, is geen enkele belanghebbende groep helemaal tevreden. De toepassing van de wet werd enkele maanden uitgesteld, en de regering zelf had beloofd, na een proefperiode van een jaar, eventueel de wijzigingen aan te brengen welke de ervaring zou opdringen.
Men kan zich niet van de indruk losmaken dat daarna ongeveer alles misgelopen is. Na de goedkeuring van de wet werd de zwakheid van het Parlement in een schril licht geplaatst. Toen het er op aan kwam de wet in feiten om te zetten, slaagden Kamer en Senaat er niet meer in, hun gewicht in de schaal te werpen. De taak van het Parlement is niet beëindigd wanneer een wet is goedgekeurd. Dát is niet de strekking van het beginsel der scheiding der machten. Ieder die begaan is met de innerlijke kracht en de toekomst van bepaalde vormen der parlementaire democratie, heeft in de jongste weken opnieuw en heel duidelijk voor het beeld gestaan van de ‘Chambre introuvable’.
De protagonisten van het voorspel der huidige staking waren de regering en de pressure groups. De geneesheren hebben in overgrote meerderheid de wachtwoorden gevolgd van de Syndikale Kamers der Geneesheren. In Wallonië schat men de stakers op 90% van het totale aantal geneesheren. In Vlaanderen spreekt men van 80%. Op het Vlaamse platteland is het aantal geneesheren die aan het werk gebleven zijn, aanzienlijker.
Over het optreden van de leiders der Syndikale Kamers lopen de meningen uiteen. Niemand beweert dat zij blijk gegeven hebben van handigheid of gevatheid. Als onderhandelaars misten ze blijkbaar ervaring. Ook hun leden zijn zich op massabijeenkomsten te buiten gegaan aan woordengeweld van een soms verbijsterende ruwheid.
Tactisch schijnt de staking tot op zekere hoogte goed voorbereid, maar het is niet zo moeilijk een tienduizend personen in beweging te krijgen die tot de hoogste inkomensklassen van het land behoren en voor wie het financieel gesproken geen probleem is zich terug te trekken in binnen- of buitenlandse vakantie-oorden. Als er tactisch door de stakers iets bereikt werd - b.v. de ontreddering van de ziekenzorg in de Brusselse agglomeratie - dan weegt dit toch niet op tegen het kapitaal aan prestige en goodwill dat de stakende geneesheren verspeeld hebben.
Kleinere groepen van geneesheren hebben zich trouwens categorisch tegen de
| |
| |
staking verzet en nemen er geen deel aan. Het Vlaams Geneesheren Verbond en het Algemeen Syndikaat der Geneesheren van België b.v. hebben de staking in ondubbelzinnige bewoordingen afgekeurd. Laatstgenoemde vereniging wordt geleid door geneesheren die reeds actief bij de voorbereiding van verschillende wetten inzake de ziekteverzekering betrokken waren. Slechts een minderheid heeft hen toen gevolgd. Toen de meerderheid eindelijk begreep dat het totale individualisme onhoudbaar werd, wendde ze zich tot de Syndikale Kamers, waarvan de leiders een zonderlinge mengeling te zien gaven van extreem-liberale en agressief syndikalistische gezindheid.
Ook ditmaal drukten de geneesheren, vooral de specialisten van enkele grote franssprekende centra - Brussel en Luik - hun stempel op de ontwikkeling van het geschil. Een groot deel van het geneeskundig korps was verrassend volgzaam en onderworpen.
De massa van de bevolking werd in dit conflict hoofdzakelijk vertegenwoordigd door de organisaties van werkgevers en werknemers. Op dat niveau werd de toon aangegeven door de mutualiteiten (ziekenfondsen), die zelf nauw betrokken zijn bij het ontstaan en de toepassing van de ‘wet Leburton’. Zoals de positie van de geneesheren soms moeilijk te verenigen is met het aandeel dat aan de gemeenschap toekomt bij het treffen van regelingen inzake ziekte en invaliditeit, zo vormen ook de rol en het streven van de mutualiteiten een ernstig probleem, nu en in de nabije toekomst. Ook op het niveau der mutualiteiten dreigen monopolistische misbruiken, en een van de meest betreurenswaardige aspecten van de huidige staking is precies, dat die kant van het probleem meer en meer in de schaduw geraakt - hoofdzakelijk door het onpsychologisch optreden van de leiders der staking zelf. Voor de man in de straat is het de stakers er enkel om te doen hun hoge inkomsten te redden en het fiskaal toezicht op een groot deel van hun inkomen te beletten.
Nu zal het bij vele geneesheren inderdaad alleen maar gaan om hun strikt persoonlijk, hoog inkomstenpeil. Maar toch staan ook hogere en algemene belangen op het spel, al zijn die bijna niet meer te onderkennen in de liberalistische slogans waarmee de stakers en hun leiders zich zo ver verwijderd hebben van een constructief sociologisch denken. Het is niet ondenkbaar dat de uitoefening van de geneeskunde en de situatie van de zieke - financieel en moreel - inderdaad bedreigd worden door collectivistische machtsvormingen. Zonder de actieve medewerking van het geneeskundig korps zelf is er geen gezonde oplossing mogelijk, en er bestaan ongetwijfeld krachten binnen of aan de rand van de mutualiteiten, de vakbonden en de partijen, die overhellen naar staatse of partijpolitieke dwang. Niet alleen in sommige lagen van het geneeskundig korps zijn er occulte belangengroeperingen aan het werk.
Maar dat alles zou veel duidelijker kunnen worden gezegd, indien de meerderheid van het geneeskundig korps zelf niet zo ver afgeweken was van een evenwichtig beraamde en waardig uitgevoerde verdediging van de belangen van het beroep en de gemeenschap.
Een groot deel van het geneeskundig korps is blijkbaar zo ver vervreemd geraakt van het maatschappelijk leven, dat het niet meer in staat is op een efficiënte wijze aan het openbaar leven deel te nemen. Zelfs indien het huidige conflict geen andere resultaten zou opleveren dan het bewustzijn bij de artsen dat ze zich op hun verhouding tot de gemeenschap dringend moeten bezinnen, zou het niet volledig nutteloos geweest zijn. Maar de schade die het aan het
| |
| |
aanzien van het korps berokkend heeft, zal niet zo vlug hersteld zijn. Vooral omdat de wet Leburton, zelfs na de wijzigingen die de regering in het vooruitzicht had gesteld toen ze sprak over een ‘proefjaar’, waarschijnlijk een fragmentair en gebrekkig stuk wetgevend werk zal blijven, zodat ook in de volgende jaren het thema nog menigmaal te berde zal komen, met nieuwe opwellingen van bitterheid en wrok.
* * *
De andere politieke vraagstukken zijn door het artsenconflict op de achtergrond gedrongen. Men spreekt ternauwernood nog over de grondwetsherziening, de zetelaanpassing, de ontgoochelende ervaringen die de Vlamingen opdoen bij de toepassing van wetten die bedoeld waren als een definitieve regeling van de taalgrensproblemen en de taalverhoudingen in het Brusselse. Wat door de meerderheidspartijen afgeschilderd werd als nieuwe en afdoende waarborgen - b.v. de functie van de vice-gouverneur van Brabant - is ontaard in een bittere teleurstelling voor de Vlaamse gemeenschap. Wanneer de artsenstaking tot het verleden behoort zal hierover allicht wel rekenschap gevraagd worden aan de parlementsleden die zoveel vertrouwen in die waarborgen gesteld hadden.
* * *
De terugkeer van dhr. Spaak uit Kongo, en de basis die hij er gelegd heeft voor een nieuwe Belgisch-Kongolese overeenkomst, zijn eveneens onderwerpen die in normale tijden nog lang op de voorgrond zouden hebben gestaan. Nu werd er na enkele dagen nog maar weinig over gesproken. Minister Spaak moest zich bovendien wegens ziekte enige tijd uit het land terugtrekken. Indien Spaaks verwachtingen in vervulling gaan, zouden België's relaties met Kongo een speciale plaats in het politieke en economische leven innemen. Er zou een vérstrekkend beleid tot stand komen, op basis van een samenhangend geheel van rechten en plichten en van een planmatig aangewend actievermogen op het gebied van de technische hulp en de financiering daarvan. Dat alles dan gedragen door een nieuw bewustzijn, door een uitdrukkelijk gevoel van verbondenheid tussen de vroegere voogden en de ex-gekoloniseerden.
Spaak bracht ook enkele materiële resultaten uit Kongo mee, althans in beginsel, b.v. inzake de schadevergoeding aan de houders van koloniale schuldbrieven. Maar in Spaaks perspectief is dat niet van wezenlijk belang. Ondanks zijn aangeboren oppervlakkigheid en opportunisme, is hij een van de weinigen die toekomstmogelijkheden onder woorden gebracht heeft welke door België bewust kunnen worden nagestreefd in Kongo, en dat in een totaal nieuwe sfeer, die even ver verwijderd is van neo-kolonialistische valstrikken als van een wrokkend herhalen van allerlei argumenten tegen de vroegere kolonisatie.
Misschien komt uit dat alles nooit een nieuwe politieke werkelijkheid voort, ook al omdat de verwezenlijking ervan nogal grondige geestelijke en materiële veranderingen veronderstelt in Kongo. Maar het dient erkend te worden dat minister Spaak althans een poging gedaan heeft om ruimte hiervoor te scheppen in de Belgische politiek. Of hij ook het vermogen heeft om een zo ruime opzet te verwezenlijken in de feiten? Uit heel zijn loopbaan is gebleken dat hij juist in deze faze der verwezenlijking van gedurfde vernieuwingen, oppervlakkig en onvruchtbaar is.
* * *
Er is ook weinig nieuws op buitenlands politiek gebied. Dhr. Brasseur, minis- | |
| |
ter van buitenlandse handel, voerde als een der eersten het woord op de Wereldhandelsconferentie die te Genève begonnen is en die wel enkele maanden kan duren. Brasseur sprak niet alleen namens België, maar vertolkte in de eerste plaats enkele gemeenschappelijke standpunten van de E.E.G.
Oppervlakkig beschouwd was er een hoge mate van eensgezindheid tussen de kringen namens welke minister Brasseur sprak en alle andere conferentiedeelnemers die tot nog toe aan het woord kwamen. Iedereen herhaalde op zijn manier de hoofdgedachten van het inleidend verslag van de secretaris der wereldconferentie, dhr. Raoul Prebisch: het tot stand brengen van een wereldmarktordening voor de voornaamste grondstoffen; bevordering van de uitvoer der ontwikkelingslanden, ook wat hun industriële produkten betreft; waarborgen voor een ruimer en bestendiger aandeel van de ontwikkelingslanden in de opbrengst van de wereldhandel.
Maar als er dan gesproken wordt over de wijze waarop de ontwikkelde Staten en de ontwikkelingslanden deze doeleinden nastreven, lopen de meningen veel verder uiteen dan de outsider vermoedt.
In België wellicht meer nog dan in andere industrie-landen ontbreekt het aan een gevormde openbare mening die tegenover zulke vraagstukken enige gevoeligheid aan de dag legt. De weinige echo's van deze tijdsproblemen, waarvan de oplossing nochtans van groot belang is voor de oriëntering van de eigen economische politiek, hoort men vaag en zwak in enkele ministeriële teksten en in de schaarse tussenkomsten in de parlementaire debatten door mandatarissen die zich in deze sector van de politiek bewegen.
Deze onwetendheid en onverschilligheid bestaan, ondanks alle ogendienst aan de Europese gedachte, ook op het dichterbijliggend terrein der Europese integratie. Ook dáár ontbreekt de nauwe verstrengeling tussen het traditionele eigenstaatse bewustzijn en de zin voor de echte Europese lotsverbondenheid. Een traditionele retoriek over de Europese instellingen is in dat opzicht slechts een waardeloos surrogaat.
Wat we nodig hebben is een krachtige vernieuwing van de algemene sfeer van de binnenlandse en buitenlandse politiek en een scherpe reactie tegen een tot op de draad versleten verbalisme. Maar van een ommekeer in die zin zijn waarachtig geen tekenen aan de horizon te bekennen.
7 - 4 - 1964
Hektor de Bruyne
|
|