| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
DE Franse president is door Tsjang kai Tsjek uit een impasse geholpen door zijn diplomatieke vertegenwoordiging uit Parijs terug te roepen en zo de weg te openen voor een zaakgelastigde uit Peking. De twee-China's-politiek van de Gaulle is dus mislukt en het lijkt ons al met al voor de Franse president toch niet prettig, dat hij in zekere zin voor Peking heeft moeten buigen.
De kwestie Maleisië is nog geen stap verder gekomen; wel zijn de ministers van buitenlandse zaken van Maleisië, de Philippijnen en Indonesië in Bangkok bijeen geweest maar Indonesië blijft ageren en van een wapenstilstand in Noord-Borneo is eigenlijk geen sprake; de besprekingen zijn nu binnen de 24 uur tweemaal afgebroken.
Een ander gevaar in Zuid-Oost-Azië is nog steeds Vietnam; alle inspanningen ten spijt is het de 16000 ‘adviseurs’ uit de Verenigde Staten niet gelukt de communistische Vietcong terug te dringen; integendeel behalen de rebellen steeds meer voordelen en er was nu zelfs sprake van, dat de Verenigde Staten overwogen om een guerilla in Noord-Vietnam te ontketenen om de daar voorzichtig groeiende industriële activiteit lam te leggen. Deze berichten werden weer tegen gesproken, maar het feit dat de minister van defensie, Mac Namara, voor de tweede maal in drie maanden naar Saigon is gegaan, geeft te denken, evenals het pleidooi dat de leider van de democratische fractie in de Senaat onlangs heeft gehouden voor neutralisering van geheel Vietnam, een denkbeeld dat al eerder door de Gaulle was gepropageerd.
Er wordt nog steeds druk gesproken over Europese samenwerking, maar veel verder komt men niet. De moeilijkheden worden slechts gedeeltelijk veroorzaakt door de Franse president. Het is waar, dat hij er vooralsnog weinig voor voelt Engeland als deel van Europa op te nemen, terwijl de vijf andere leden daar voortdurend voor blijven pleiten; het is waar, dat de Gaulle slechts een federatief Europa wil, terwijl de anderen een supra-nationaal gezagsorgaan wensen in te stellen. Maar in de laatste wens zijn de vijf niet logisch, want Engeland opnemen en een supra-nationaal orgaan instellen zijn twee dingen, die - althans voorlopig - onverenigbaar zijn. Na talrijke gesprekken tussen Europese topfiguren is men nu tot de conclusie gekomen, dat het het beste is de hele affaire voorlopig in de ijskast te plaatsen. Als de Gaulle gehoopt had voor zijn plannen nog enige steun te vinden, dan moet het hem na het bezoek van de Italiaanse premier, Segni, aan Parijs, wel duidelijk zijn geworden, dat dit niet het geval is. De laatste heeft in gezelschap van zijn minister van buitenlandse zaken, Saragat, verklaard, dat naar Italiaanse opvatting de Europese landen geleidelijk hun nationale souvereiniteit moeten overdragen aan een supra-nationaal lichaam, dat verantwoordelijk moet zijn aan een Europees parlement. Ook op een ander punt botste de Italiaanse visie met de Franse nl. in zake een Atlantische alliantie; geheel in de geest van president Kennedy ziet Segni Europa als een volkomen gelijkwaardige partner van de Verenigde Staten, zodat een volledige politieke, militaire, economische en culturele samenwerking verwezenlijkt
| |
| |
kan worden; de Gaulle daarentegen vindt in dit geval de invloed van de Verenigde Staten op Europa te groot en wenst een volledig onafhankelijk Europa, dat vanzelfsprekend onder Franse leiding moet staan.
Pogingen om intussen toch te komen tot een samenvoeging van de drie Europese lichamen, EGKS, EEG en Euratom, waarover in Brussel einde februari werd onderhandeld, hebben - en niet alleen door de bezwaren van Franse zijde - eveneens geen succes gehad.
| |
Nederland
Einde januari van dit jaar werd tengevolge van een zeer indiscrete persfoto, genomen in een kerk in Spanje, bekend dat Prinses Irene was overgegaan tot de Katholieke kerk. Over het algemeen werd dit beschouwd als een te eerbiedigen persoonlijke beslissing; wij kunnen ons indenken dat dit besluit vele protestants Christelijken heeft geschokt, maar gelukkig leidde dit slechts in een enkel geval tot uitingen van anti-papisme, die misschien het beste te verklaren zijn door het volkomen onverwachte van dit nieuws. Het was dan ook niet het feit van de geloofsovergang, waarop kritiek werd uitgeoefend, maar wel de wijze en het tijdstip, waarop deze bekend werd; algemeen vroeg men zich af waarom dit nu pas gebeurde, terwijl de overgang reeds enige tijd geleden had plaats gehad. Daarmee werd gewezen op een zwakke plek, nl. de voorlichting van de kant van het hof aan het volk. Dit gebrek aan juiste voorlichting zou kunnen voeren tot een verwijdering tussen Oranje en het Nederlandse volk, een verwijdering die door niemand werd gewild.
Kort hierna doken geruchten op over een a.s. verloving van prinses Irene; er werden verschillende personen genoemd maar niemand kon de waarheid achterhalen. Na een week van afwachten vol spanning, van een persjacht naar de verblijfplaats der prinses, een officiële mededeling van het niet doorgaan der verloving, werd tenslotte op 9 februari door Prinses Irene haar verloving bekend gemaakt met prins Carlos Hugo de Bourbon-Parma. In een officieel schrijven aan de voorzitters der Eerste en Tweede Kamer deelde de minister-president, mr. V. Marijnen, mede, dat de prins de Bourbon ieder beroep, dat op hem als prins van zijn Huis zou worden gedaan - hij is de pretendent van de Carlisten voor de Spaanse troon - zal op volgen met alle consequenties van dien; dat het jonge paar zich na het huwelijk in het buitenland zou vestigen en dat prinses Irene de wens had te kennen gegeven, dat geen wetsvoorstel tot het verlenen van toestemming voor het huwelijk bij de Staten Generaal zou worden ingediend. Dit laatste betekende, dat volgens de grondwet de prinses voor zich en haar nakomelingen geen rechten op eventuele opvolging in ons land zou kunnen laten gelden.
Naar aanleiding van deze brief werd op 11 februari een debat gehouden in de Tweede Kamer; door de regering werd hierbij uitdrukkelijk gesteld, dat de wens van H.K.H. alleen niet voldoende was geweest voor de regering om geen wetsontwerp inzake goedkeuring van het huwelijk in te dienen, maar dat de andere argumenten in bovenvermeld schrijven de doorslag hadden gegeven. Het kamerdebat ging echter in hoofdzaak niet hierover, maar over de voorlichting die door de Rijksvoorlichtingsdienst was gegeven, en over het optreden van de Nederlandse ambassadeur in Madrid. In het staatsrechtelijk deel van dit
| |
| |
debat misten wij de figuur van de oud-voorzitter van de VVD-fractie, mr. P. Oud, staatsrechtsgeleerde van formaat; voor de regering was deze afwezigheid echter een voordeel, want enkele stellingen van de heer Marijnen zouden beslist onhoudbaar zijn gebleken tegen de wetenschappelijke aanval van prof. Oud. Over de voorlichting en over de Nederlandse ambassadeur werden weinig goede woorden gezegd. Men bleef echter een beetje om de hete brei heen draaien en dat deed men ook met een vraag, die voor velen op de achtergrond stond van het kabinetsbesluit om geen goedkeuringswet in te dienen, een vraag, die de fractievoorzitter van de PvdA, prof. Vondeling, in de Kamer duidelijk stelde nl. in hoeverre heeft de geloofsovergang van prinses Irene, die op dit ogenblik de tweede rechthebbende op de troon is, invloed gehad op het besluit der regering bovenbedoelde wet niet in te dienen? Voor de PvdA was het duidelijk, dat van discriminatie t.a.v. de godsdienst bij de opvolging geen sprake kon zijn; wij zijn echter zo vrij op te merken, dat dit op het gegeven ogenblik een louter academische kwestie was en zijn van mening, dat de woorden van prof. Vondeling niet zo mogen worden opgevat, dat voor ieder lid van de PvdA nu ook inderdaad een katholiek vorst aanvaardbaar zou zijn. De heer Vondeling stelde de kwestie echter niet aan de orde omdat hij over eventuele discriminatie wilde spreken, maar omdat hij als leider der oppositie een mogelijkheid zag om een wig te drijven tussen de KVP en de beide protestants Christelijke regeringspartijen. Het politieke spelletje werd heel handig gespeeld en had tot op zekere hoogte ook succes.
Juist dit gevaar zal er ook wel de oorzaak van zijn geweest, dat de heer Schmelzer, fractie-voorzitter van de KVP, in eerste instantie deze kwestie niet aanraakte, maar toen zij toch ter tafel kwam kon hij uiteraard namens de fractie verklaren, dat er z.i. geen principiële bezwaren tegen de opvolging van een katholiek zijn, een verklaring, die ook door de VVD werd afgelegd, zij het met een slag om de arm. De beide woordvoerders van de CHU en de AR wensten zich echter niet uit hun tent te laten lokken door de heer Vondeling en verklaarden geen antwoord op zijn vraag te zullen geven; misschien was het tactischer geweest om kalmweg te verwijzen naar de grondwettelijke bepaling en te verklaren, dat hun partij trouw was aan de grondwet; nu speelden zij o.i. in de kaart van de PvdA. Uit dit ontwijken van de vraag menen wij in elk geval niet te mogen afleiden, dat de afzonderlijke leden der beide partijen in het katholiek zijn van een pretendent een reden zouden zien om hem of haar van de troon uit te sluiten. Wij menen, dat in alle genoemde partijen de opvattingen dienaangaande genuanceerder zijn dan wij uit de mond van de fractieleiders te horen kregen. Opmerkelijk vonden wij, dat de minister-president alleen voor zich persoonlijk wilde verklaren, dat de kwestie van de godsdienst geen rol zou mogen spelen, maar dat in het kabinet de vraag helemaal niet besproken was. Het is mogelijk, maar dan schort er iets aan het contact tussen regering en volk; het kabinet had alleen al uit oogpunt van politiek op deze oppositionele vraag voorbereid moeten zijn.
Bij de behandeling van de begroting van Algemene Zaken kwam de kwestie een week later ter sprake in de Eerste Kamer. Hier sprak mr. Marijnen wel namens het hele kabinet en verklaarde hij, dat alle ministers het eens waren met zijn in de Tweede Kamer afgelegde persoonlijke verklaring; de fractie-voorzitters van de CHU en de AR stelden zich ook op het grondwettelijk standpunt, al wezen beiden er op, dat de vraag zuiver academisch was en dat bij een eventuele
| |
| |
beslissing de omstandigheden natuurlijk altijd een rol zouden spelen, waarbij de CHU dan een principiële moeilijkheid zou moeten overwinnen, daar in haar beginselprogram staat, dat Nederland bestuurd moet worden als een Christelijke natie in protestantse zin. In dit debat werd, voorzover wij weten, slechts eenmaal gesproken over Nederland als protestantse natie en wel door de KVP-fractievoorzitter in de Eerste Kamer, de heer van Lieshout, toen hij zei: ‘Wij vormen geen protestantse natie meer’. Een correctie hierop: zijn wij dit eigenlijk wel ooit geweest?
Er is in ons land de laatste tijd een stijgende bezorgdheid te constateren over de ontwikkeling van de lonen en de prijzen. Werd vorig jaar bij het loonakkoord overeenstemming bereikt over een loonstijging van 10%, nu blijkt dat men in de cao's waarover tot nu toe overeenstemming is bereikt, daar soms belangrijk boven uitgaat. Vanzelfsprekend heeft dit ook gevolgen voor de prijzen en de minister van financiën, prof. Witteveen, waarschuwde, dat, wanneer de concurrentie-positie van ons land te zeer zou verslechteren, een economische teruggang het volgende jaar onvermijdelijk zou zijn; de lonen waren de laatste jaren reeds meer gestegen dan de productiviteit en de recente loonsverhoging achtte hij slechts geoorloofd als een ingreep voor één keer, noodzakelijk door de overspannen arbeidsmarkt, maar de gevolgen van een clandestiene extra loonsverhoging zouden niet te overzien zijn. Ook in werknemerskringen bestaat dezelfde bezorgdheid, zoals bleek uit een rede van de heer Roemers, voorzitter van het NVV; hij hekelde het gebrek aan discipline bij de werkgevers, die te ver zouden gaan bij het doorberekenen van de gestegen lonen in de prijzen, maar wij zijn er niet helemaal zeker van dat hier de enige oorzaak van de sterke prijsstijgingen is gelegen. Naast de hogere loonkosten is er een extra prijsverhogende factor gelegen in het feit, dat de prijzen van sommige grondstoffen op de wereldmarkt zijn gestegen; helaas zijn er ook gevallen, waarin men van de gelegenheid gebruik meende te moeten maken om er een slaatje uit te slaan, maar zou het alleen de schuld van de werkgevers zijn als men in enkele cao's komt tot loonsverhogingen van 15 à 20%? De regering heeft nu verschillende prijsbeperkende maatregelen afgekondigd en de Stichting van de Arbeid, aan welke het toetsingsrecht der tot stand gekomen cao's behoort, zal er naar streven zo dicht mogelijk bij het loonakkoord te blijven. De golf van prijsverhogingen is nu enigszins weggeëbd en
bovendien is het publiek iets meer prijsbewust geworden.
Aan de loonoperatie zat ook nog een andere kant. Talrijke werknemers kwamen tot de ontdekking, dat er één instantie is die er vooral beter van werd, nl. de fiscus; velen vielen door deze loonsverhoging in een hogere belastingklasse en voelden de progressie van de loonbelasting aan den lijve; vandaar een versterkte aandrang op de minister van financiën om met de beloofde belastingverlaging te komen; hij wil wel een wetsontwerp van dien aard indienen, maar nog geen datum van invoering opnemen, daar de conjuncturele toestand op dit ogenblik geen verlaging van de loon- en inkomsten-belasting zou kunnen verdragen. De vrij komende gelden zouden te veel invloed hebben op de vraag naar goederen en de overspanning op de arbeidsmarkt zou er slechts groter door worden. Binnen deze kabinetsperiode zal het er echter van komen, is nu beloofd.
7 - 3 - '64
J. Oomes
| |
| |
| |
België
In maart zal dhr. Spaak een bezoek brengen aan Leopoldstad. Men hoopt daarmee een nieuw hoofdstuk te beginnen in de bewogen geschiedenis van België's betrekkingen met zijn vroegere kolonie. De inleiding daarop zal waarschijnlijk zijn: een regeling van het sedert lang bestudeerde Belgisch-Kongolese dossier, waarin geschillen van politieke, militaire en economische aard een ingewikkeld kluwen zijn gaan vormen. Op het eind van vorig jaar had de regering de indruk laten ontstaan dat zulk een regeling al in het zicht was. Er kwam zelfs een versie in omloop van de manier waarop de financiële vraagstukken hun beslag zouden krijgen. De houders van koloniale obligaties zouden de gelegenheid krijgen hun stukken om te zetten in één geconverteerde titel, op grond waarvan ze een nog te bepalen rente zouden ontvangen, terwijl eveneens zou gezorgd worden voor schuldaflossing. De financiële middelen daarvoor zouden voor het grootste deel gedragen worden door Kongo. In ruil zou Kongo de beschikking krijgen over de portefeuille met Kongolese effecten, waar het recht op heeft. Een deel van de opbrengst van die portefeuille zou gebruikt worden om de houders van de vroegere koloniale schuldbewijzen althans in zekere mate te vergoeden; een ander deel van de daaruit voortvloeiende lasten zou België zelf op zich nemen.
Deze regeling leek aanvaardbaar. Men kan zich inderdaad moeilijk voorstellen dat Kongo de Belgische vorderingen totaal zou negeren, en aldus minder zou doen dan sommige Oost-Europese Volksdemocratieën, die na de onteigening van Belgisch eigendom principieel en gedeeltelijk ook praktisch, meer tegemoetkomend zijn geweest. Dit is des te onwaarschijnlijker, daar Kongo in het raam van de technische hulpverlening een niet onbelangrijke steun van België blijft ontvangen.
Die technische hulp verloopt ondertussen lang niet zo goed als men zou wensen. Misschien kan het bezoek van dhr. Spaak ook op dit gebied meer klaarheid scheppen. Of er ook kan gesproken worden van meer Belgisch-Kongolese samenwerking op militair en politioneel gebied, blijft een open vraag. De situatie is echter voor de regering Adoela zo kritiek geworden, dat een aanbod van België niet zonder meer onaantrekkelijk kan zijn, op voorwaarde natuurlijk dat deze samenwerking geen neo-kolonialistisch tintje krijgt. Dit zou het buitenland overigens niet nemen.
Spaak zal in Kongo in contact komen met een bijna schrikwekkend gezagsvacuum. De werking van de grondwettelijke machten is in Kongo denkbeeldig geworden. Het parlement is feitelijk uitgeschakeld. De rechterlijke en de uitvoerende machten hebben slechts op een gedeelte van het grondgebied een merkbare greep, en vormen geen organisch geheel meer. En toch is een nieuwe vormgeving van de Belgisch-Kongolese betrekkingen een belangrijk punt voor elke Belgische regering.
Terwijl Kamer en Senaat de begrotingen verder afhandelden - het ziet er naar uit dat dit werk nog vóór Pasen klaar zal komen - verschijnen er in het Staatsblad geregeld wetgevende en administratieve teksten die meer commentaar verdienen dan ze meestal krijgen. Op 26 februari verscheen een Koninklijk Besluit dat als een manifestatie kan beschouwd worden van het anti-inflatoir
| |
| |
beleid, dat de regering in het vooruitzicht heeft gesteld. Het betreft een striktere regeling van de verkoop op afbetaling. Het deel van de prijs dat onmiddellijk bij de aankoop moet betaald worden, wordt verhoogd; de afbetalingstermijn wordt verkort. Tevens is er een wetsontwerp in voorbereiding betreffende een nieuw statuut voor de maatschappijen die zich bezig houden met de in de jongste jaren sterk verruimde sector van de persoonlijke kredieten. De aankoop op krediet heeft in België in de jongste jaren een snelle ontwikkeling gekend. Wellicht is de schuld die er voor de gezinnen uit volgt, bij ons niet zo groot als in de nabuurlanden. Als men tenminste de statistieken mag geloven. Toch mag bij de beoordeling van de sociaal-economische toestand het feit niet worden vergeten dat tienduizenden gezinnen hypothecaire schulden hebben wegens bouw of aankoop van een woning, en dat nog méér verbruikseenheden gehouden zijn tot periodieke afbetalingen wegens aankopen op krediet. De soms grandioze uitbreiding van de consumptieve sector en van de bouwnijverheid is er in hoge mate door bevorderd, maar tevens liggen hier kiemen van inflatoire spanningen en van een sociaal-economische afhankelijkheid van een nieuwe soort.
De positie van de loontrekkenden tegenover de werkgevers is thans veel onafhankelijker dan ooit tevoren. Maar het verlangen naar een hogere levensstandaard heeft een aanzienlijk deel van de bevolking in een schuldenaarspositie gebracht die niet zonder invloed is op de sociaal-economische gedragingen. Een langere staking b.v. brengt deze schuldenaarspositie en de periodieke afbetalingen massaal in de war. Ook de schuldeiser moet daarmee rekening houden, maar de schuldenaar is in zulke gevallen steeds de zwakste partij.
Dit is een aspect van de moderne maatschappij waarmee de regeringen zich voortaan zullen moeten bezig houden, en ook de sociale pressiegroepen zullen er de weerslag van ondervinden.
Tot de politieke actualiteit behoort ook de beroering die in de laatste februari-dagen gewekt werd door het nieuws dat het weekblad De Linie zou verdwijnen. Het geval lag wel enigszins anders dan een jaar geleden met de Nederlandse Linie. Het blad, dat ook uitgegeven werd door jezuïeten, had blijk gegeven van een grote onafhankelijkheid in de beoordeling van het regeringswerk. Het had wel eens vranke taal gesproken over sommige houdingen en gedragingen van de C.V.P., niet alleen wat de Vlaams-Waalse verhoudingen betreft. Wie ooit de sfeer van de zestiger jaren in België zal willen beoordelen, zal moeten constateren dat de Vlaamse katholieke gemeenschap de stopzetting van dit blad onmiddellijk in verband heeft gebracht met anti-Vlaamse strevingen op regeringsvlak en bij de kerkelijke hiërarchie, en er een beknotting van haar geestelijke en politieke vrijheid in zag. Als waarnemer heb ik hier uitsluitend het feit te beoordelen, dat logenstraffingen en later verschenen commentaren, waaruit bleek dat niet-politieke en louter administratieve overwegingen van de jezuïetenorde tot de stopzetting hebben geleid, de emotionele sfeer niet helemaal konden veranderen.
Dit verschijnsel is niet alleen te verklaren door de huidige positie van de leek in het katholieke leven. In veel hogere mate dan doorgaans uitgesproken wordt, bespeurt men hier de nawerking van de tussenoorlogse conflicten die de relatie tussen een hele generatie Vlaamse katholieken en het geestelijke en politieke gezag belast hebben. Deze belasting is veel zwaarder geweest dan ooit van officiële zijde - zowel vanwege de Staat als vanwege de Kerk - is toegegeven.
| |
| |
De eigenlijke redenen waarom De Linie verdwijnt hebben daar misschien niets mee te maken, maar de reactie van vele katholieke Vlamingen op dit nieuws heeft weer eens bewezen hoezeer zij nog steeds de indruk hebben dat de top van de gezagspyramide in een zone leeft waar de geestelijke en staatkundige bestrevingen van de Vlaamse gemeenschap onbekend zijn gebleven. Als echter de antenne van de politieke en geestelijke machten zelfs in een geografisch zo beperkte ruimte ongevoelig blijft voor belangrijke golflengten - wat moeten we dan denken van de manier waarop die machten geïnformeerd zijn over spanningen die zich in veel grotere ruimten aftekenen?
Ook op het partijpolitieke vlak staat de barometer niet op kalm weer. Een op zich zelf niet zo belangrijk protest van dhr. Eyskens in de Kamer over de opschorting van de pensioenbepalingen uit de door zijn regering ingediende eenheidswet, was voldoende om het vermoeden te wekken dat de ex-premier zijn come back aan het voorbereiden was en het op het bestaan zelf van de regering Lefèvre gemunt had.
Tevens wil hij een sleutelpositie innemen, dacht men, in de beweging die aanstuurt op de reorganisatie en heroriëntering van de Christelijke Volkspartij.
Zoals alle partijen, zal ook de C.V.P. wel geregeld behoefte hebben aan een reorganisatie en een precisering van de koers. Dat dit nu moet gebeuren, op een ogenblik dat de voorzitter van de partij, dhr. Vanden Boeynants, wegens ziekte belet moet geven, maakt de taak niet gemakkelijker. Het is voor een partij nooit goed een interregnum te moeten meemaken in een pre-electorale periode.
De buitenstaander vergist zich misschien als hij de indruk heeft dat het algemene C.V.P.-beleid een vaste hand mist en dat b.v. inzake de voorbereidingen van de grondwetsherziening in de drie-partijen-commissie de katholieke Vlamingen slechts een tweederangsrol spelen. Maar dit vermoeden is normaal wegens het gebrek aan duidelijke voorlichting vanwege de hoogste partij-instanties zelf en wegens het ontbreken van een algemene geestelijke impact van de partij op de volkslagen waar ze haar kiezers, militanten en mandatarissen moet recruteren.
De sfeer waarin de C.V.P. de gemeenteverkiezingen tegemoet gaat, o.m. in de grootste stad van het land - te Antwerpen - illustreert eveneens het gebrek aan efficiency en een verslapte geestelijke spankracht. Een grote partij moet zich daartegen op sommige ogenblikken schrap zetten, en dan kunnen figuren als Eyskens ongetwijfeld wel een ruimer gehoor vinden dan een in de nevels der voorzichtigheid gehulde partijadministratie.
9 - 3 - 1964
Hektor de Bruyne
|
|