Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 682]
| |
Paus Pius XII en de Joodse tragedie
| |
[pagina 683]
| |
echter menselijkerwijs mogelijk in een concrete situatie steeds het enig juiste christelijke standpunt in te nemen? Bestaat er niet de mogelijkheid van meerdere christelijke antwoorden, waarvan de grotere of geringere juistheid zelfs achteraf niet steeds met absolute zekerheid kan worden geconstateerd? Wij willen duidelijk vaststellen, dat in Der Stellvertreter niet de keuze van het onderwerp als zodanig door ons wordt afgewezen. Evenmin het feit, dat er in Paus Pius XII een persoonlijk falen wordt aangevallen. Zijn beleid tijdens de oorlog is nu eenmaal niet aan het oordeel van de historie onttrokken. Maar het is een eerste eis van rechtvaardigheid en waarachtigheid, dat er geen vertekend beeld van de werkelijkheid wordt gegeven. Nu heeft Hochhuth, zoals wij in onze vorige artikelen hebben uitgewerkt, in zijn uitbeelding van de persoonlijke houding van de Paus absoluut gefaald. Hij laat niet aanvoelen langs welke moeizame weg de Paus tot zijn eenzaam besluit is gekomen. In de ontdekking en uitwerking van deze oneindig zware en tragische worsteling lag de werkelijke stof voor een drama over Pius XII en zijn houding in de Joodse kwestie. Daarvoor had Hochhuth echter moeten geloven in het reële karakter van de conflict-situatie, waarin de Paus zich heeft bevonden en had hij ook moeten schrijven vanuit een geest van begrijpende liefde, ook voor déze hoofdfiguur van zijn drama, waarin hij toch de kunst en de waarheid heeft willen dienen. Had hij met meer begrip voor de ware tragiek van de Paus geschreven, dan was hij er wellicht in geslaagd ons op te wekken, te overtuigen, te ontroeren. Nu heeft hij echter vooral bereikt, dat men zich terecht aan zijn Stellvertreter ergert. Paus Pius is ongetwijfeld een rechtschapen mens geweest. Hij was niet de verre, hoogverheven kerkvorst, zoals zovelen hem zich voorstellen. Hij was direct, persoonlijk en vaderlijk in de omgang. Kwam hij met iemand in gesprek, dan viel het op hoe hij zich wist in te leven in de persoon van de aangesprokene. Hij was steeds vol liefdevolle, warme belangstelling. Zijn wijd uitgestrekt begroetingsgebaar werd door wie hem kenden aangevoeld als een onuitgesproken verlangen: ‘Kon ik jullie maar allemaal omhelzen!’ Met name bij de audiënties waren alle deelnemers steeds diep ontroerd door de eerlijke hartelijkheid van de ontmoeting. Enkele jaren na de oorlog heeft Anton van Duinkerken in zijn ‘Begrip van Rome’ een dergelijke ontmoeting treffend onder woorden gebracht. ‘De Paus begon onderwijl te spreken. Hij onderstreept zijn woorden met een sober gebaar van zijn benige handen. Hij is een spreker. Wat hij zegt klinkt doorvoeld. Hij is eenvoudig van woordkeus; niemand kan betwijfelen, of het gemeend is. Het komt uit een hartelijkheid, waaruit men zelden woorden hoort. Het komt uit de diepte, waar het zwijgen begint’. En nadat van Duinkerken nogmaals 's Pausen ‘innemende hartelijkheid’ en ‘vaderlijke eenvoud’ ter sprake heeft gebracht, vervolgt hij zijn tekst: ‘Iedere dag opnieuw zichzelf geven aan wisselende bezoekers, die heengaan met de indruk, dat hun aanwezigheid niet genegeerd werd, is Paus zijn. Het is vader zijn’Ga naar voetnoot1). Deze beschrijving van de mens in Paus Pius komt waarschijnlijk aanmerkelijk meer met de werkelijkheid overeen dan de rancuneuze uitbeelding, die hij in Hochhuths stuk gevonden heeft. Dit betekent echter niet, dat hij een soort supermens is geweest, een halfheilige op deze wereld, die geen menselijke tekorten zou hebben gekend. Zoals iedere mens heeft ook hij zijn menselijke kanten gehad. Zo is het b.v. in Rome | |
[pagina 684]
| |
alom bekend, dat de hoog begaafde Paus uitermate conscientieus en scrupuleus is geweest, waardoor hem het nemen van beslissingen uitzonderlijk moeilijk viel. Hij schakelde bij het bestuur de Curie goeddeels uit en liet zich wellicht al te zeer door een klein aantal Jezuïeten voorlichten op velerlei gebied. Maar hij is zelf steeds diep overtuigd geweest van zijn eigen menselijke begrensdheid en zijn tekortschieten in menig punt. Zijn testament, dat na zijn dood in oktober 1958 in de openbaarheid kwam, is een monument van nederige erkenning van eigen tekort. ‘“Miserere mei, Deus, secundum (magnam) misericordiam Tuam”. Deze woorden, die ik uitsprak op het ogenblik dat ik bevend mijn uitverkiezing tot Paus aanvaardde - mij al te zeer bewust van het feit hoe onwaardig ik was en hoe weinig er voor berekend - herhaal ik thans met te meer grond op een ogenblik waarop de kennis van de tekortkomingen, de in een zo langdurig pontificaat en in een zo ernstige tijd begane fouten, mij mijn ontoereikendheid en onwaardigheid duidelijker heeft gemaakt. Ik vraag allen, die ik misschien gekrenkt, geschaad of geërgerd zou hebben, door woord of daad, nederig om vergiffenis. Ik verzoek degenen wie dit aangaat dringend, geen moeite te doen voor het oprichten van enig monument te mijner gedachtenis: het is voldoende wanneer mijn povere stoffelijke resten eenvoudig op een gewijde plaats, hoe verborgener hoe beter, worden gelegd. Ik behoef niet om gebeden voor mijn zielerust te vragen. Ik weet hoe talrijk de gebeden zijn die ingevolge de gewoonte van het Apostolisch geloof en de piëteit van de gelovigen voor elke gestorven Paus worden gestort. Ik behoef zelfs geen “geestelijk testament” na te laten zoals zovele ijverige prelaten volgens lofwaardige gewoonte plegen te doen, omdat het niet onaanzienlijke aantal documenten en toespraken die ambtshalve van mij zijn uitgegaan of door mij zijn uitgesproken voldoende zijn om mijn mening over verschillende kwesties van godsdienst en moraal bekend te maken aan wie dat eventueel zou verlangen te weten. Dit gezegd zijnde, benoem ik tot mijn universele erfgenaam de Heilige Apostolische Stoel, van welke ik zoveel heb ontvangen, als van een zeer geliefde moeder’, (getekend: † Pius PP.)Ga naar voetnoot2). Een kritisch beoordelaar van Paus Pius XII, de uiterst scherpzinnige H.A. Gomperts, heeft in ‘Het Parool’ in een even oprechte als stijlvolle reactie op Hochhuths Stellvertreter diens foutieve benadering van het probleem duidelijk onder woorden gebracht. ‘Wat m.i. in Hochhuths voorstelling onvoldoende tot zijn recht komt, is dat de overweging, die Pius XII ervan weerhield om te protesteren tegen de massamoord, op zichzelf, hoe pijnlijk ook, een ethische inhoud had. Zijn gedachte, dat hij gereed moest zijn en blijven, om de vrede te herstellen is een ethische gedachte, hoezeer zij ook berust op een miskenning van politieke feiten. Hij wilde, dat het bloedvergieten van de oorlog zo spoedig mogelijk zou ophouden en hij zag daarin zijn historische taak. Daarom mocht hij zich naar zijn overtuiging niet tegen één van de partijen keren. De uitroeiing van de Joden behoorde, meende hij, tot dat verschrikkelijke bloedvergieten, dat duurde, zolang de oorlog duurde. Een vergissing, een oordeelsfout, maar niet uitsluitend een misdaad. Ook zijn denkbeeld, dat de eigenlijke oorlog tegen de atheïstische bolsjewiki gevoerd moest worden, is hoe verkeerd ook, begrijpelijk binnen het raam van een christelijke traditie van kruistochten en heilige oorlogen ter bescherming van het geloof. Ik probeer het gedrag van Pius niet goed te praten, maar ik wil alleen stellen, dat Hochhuths dramatische conflict “ethiek | |
[pagina 685]
| |
contra politiek opportunisme” noch deze Paus noch de geschiedenis recht doet. En trouwens ook het drama verzwakt. Het werkelijke conflict, dat men dan ook veel eerder als echte tragiek kan bestempelen, was: “ethiek contra ethiek”’Ga naar voetnoot3). Zonder Gomperts in al zijn verdere opvattingen en conclusies te willen volgen, meen ik, dat hij juist heeft gezien, wanneer hij Hochhuths oplossing als een zwart-wit-schema van de hand wijst. Hochhuth heeft er volstrekt geen oog voor gehad, dat door de Paus tussen twee kwaden gekozen moest worden en niet tussen 'n onverdeeld goed ('n openlijk en onverschrokken protest als christelijk getuigenis, ongezien de mogelijke of te verwachten represailles, die Hitler volgens Hochhuth wel niet zou toepassen) en een kwaad (het achterwege laten van dit protest en beperking tot charitatieve hulp). In werkelijkheid heeft de Paus voor een enorm dilemma gestaan. Er moest hier werkelijk tussen twee kwaden worden gekozen, d.w.z. dat de kiezende dus altijd een keuze moest doen, die in haar gevolgen een zeker ‘kwaad’ tot gevolg zou hebben. Nu is het Hochhuths vooringenomenheid en vertekening van de werkelijkheid, dat hij zonder doorslaggevende bewijzen te leveren, zonder meer poneert, dat de Paus tussen een goed en een kwaad gekozen heeft en daarbij alleen oog heeft gehad voor de slechtste der twee mogelijkheden die voor hem openstonden. In de periode 1940-1945 is er door toonaangevende figuren herhaaldelijk gekozen in uiterst belangrijke situaties, en het bewijs, dat zij juist of foutief hebben gekozen, is lang niet altijd te leveren. Het is zelfs in die gevallen dat achteraf de onjuistheid van hun keus waarschijnlijk is (b.v. bij Minister-president De Geer) buitengewoon onwaarschijnlijk, dat niet te goeder trouw werd beslist. Dit geldt ook voor de Paus. Er is, zelfs als hij de verkeerde keus zou hebben gedaan, hetgeen Hochhuth wel beweert maar niet bewijzen kan, geen reden om ook maar de geringste twijfel te koesteren t.a.v. zijn goede trouw op het moment van de keus. Dat doet Hochhuth echter wel en daarin schiet hij ernstig tekort. Dat doet de kritische Gomperts, die de Paus een oordeelsfout verwijt, daarentegen niet. Gomperts standpunt is een eerlijk standpunt, dat men niet in alle opzichten behoeft te delen, maar dat men steeds met waardering, aandacht en openheid benaderen moet. Toch mogen wij niet ontkennen, dat Hochhuths stuk de vraag naar het stilzwijgen rondom de Joodse volkerentragedie met geweld naar voren heeft gebracht. Onevenwichtig maar met kracht verkondigt hij zijn these, dat de Paus als eerste autoriteit der Katholieke Kerk de plicht had gehad te protesteren tegen het verschrikkelijke gebeuren van de massale uitroeiing van het Europese Jodendom. De Plaatsbekleder van Christus had volgens hem en zijn vele medestanders t.a.v. deze gebeurtenissen van alle beproefde methoden van kerkelijke regentenkunst en diplomatie verder moeten afzien. Van hem werd destijds een desnoods irrationele schreeuw van protest verwacht. De gaskamers van Auschwitz eisten niet zozeer een uitgebalanceerde, in nietszeggende bewoordingen gevatte stellingname, maar de klaarheid van een geselende veroordeling, Christus en de Ecclesia militans waardig. Als ik Hochhuth juist versta, bedoelt hij te zeggen - maar slaagt daar niet helemaal in - dat, zelfs als de Paus door een protestactie niets zou hebben bereikt, dan nog zijn getuigenis en strijd voor de mens, die door Hitler van een evenbeeld Gods tot minder dan een dier vernederd werd, van heilshistorische betekenis zou zijn geweest. En omdat het kruis en het | |
[pagina 686]
| |
martyrium de wereld hebben omgevormd en nog steeds in staat zijn haar te veranderen, zou een dergelijke heilshistorische daad tevens een historisch succes geworden zijn. Alleen al op grond van zijn herdersambt zou de Paus als opvolger van Petrus met de profetische onvoorwaardelijkheid die aan dat ambt eigen is, afgezien van alle verdere mogelijke gevolgen, hebben moeten handelen. Hij had niet zozeer alle risico's mogen afwegen, die een protest van hem tegen de Jodenverdelging voor de miljoenen katholieken in het bezette Europa weleens met zich zouden hebben kunnen meebrengen. Wij zijn het ermee eens, dat het onderwerp, dat Der Stellvertreter aan de orde stelt, voor de katholieken geen taboe mag zijn. Wij moeten ons ervan bewust zijn, dat de tegenstelling tussen ‘ambt’ (vertegenwoordigd door de zwijgende Paus) en ‘charisma’ (vertegenwoordigd door de protesterende en zich opofferende Riccardo), zoals Hochhuth het althans stelt, steeds weer opnieuw moet worden opgeworpen. Maar wij stellen ons te weer tegen zijn onrechtvaardige, vertekenende en tendentieuze behandeling van deze vraagstelling. Pius heeft, zoals wij reeds eerder hebben gezien, niet gezwegen uit angst om te getuigen of vanuit een geest van halfzacht neutralisme. Het zou kortzichtig zijn Hochhuths hatelijke voorstelling van zaken als enige oorzaak van zijn succes te willen beschouwen. Het is ondanks alles zijn onmiskenbare verdienste geweest, dat hij met zijn overtrokken aanklacht een zeer gevoelige snaar heeft aangeraakt en afrekent met een gemakkelijke leugen. Met name Hochhuths protestantse critici in Duitsland, zoals b.v. de vermaarde verzetsheld dominee Heinrich Grüber, hebben er terecht op gewezen, dat de auteur ongetwijfeld niet alleen Paus Pius XII persoonlijk heeft willen beschuldigen, maar ook een bepaalde levenshouding van de christelijke en westelijke wereld als zodanig aan de kaak heeft willen stellenGa naar voetnoot4). Deze critici gaan er mijns inziens terecht van uit, dat Hochhuths Paus ook moet worden gezien als een symboolfiguur voor het lijdelijk toezien van de christenheid in het algemeen. Friedrich Heer, de veelbesproken Oostenrijkse cultuurhistoricus, heeft gelijk met zijn bewering, dat het volstrekt onwaar is, dat de Kerk en met name de Duitse christenen als de echte overwinnaars op Hitler uit de tweede wereldoorlog tevoorschijn zijn gekomenGa naar voetnoot5). Toen Hitler en het Nazisme in Duitsland de greep naar de macht hadden voltrokken, werd alles wat niet list en geweld was, als een teken van zwakte beschouwd. Hitler was ongetwijfeld een gedrevene, opgezweept door zijn haat, zijn machtsbegeerte en hysterie. Met overslaande stem en groot vertoon van demagogie kon hij de massa's bedwelmen, de geesten benevelen met zijn Jodenhaat, en de ene dag luidkeels een frase verkondigen die hij de volgende dag weer herriep. Maar hij heeft niet alleen de massa's verleid. Hij heeft een groot cultuurvolk weten mee te slepen. Er zijn dingen gebeurd, waarvan we ons nauwelijks nog een voorstelling kunnen maken. Toen zijn ze echter gebeurd. En niet alleen kwaadwillige, maar ook - hetgeen veel erger is - veel goede, rustige en koel denkende tijdgenoten hebben ze geduld en er deels ook aan meegewerkt. Daardoor pas werd het eigenlijk mogelijk, dat het noodlot zich voltrok. De | |
[pagina 687]
| |
impliciet steeds levende, sluimerende Jodenhaat mobiliseerde in het Duitse volk geen tegenkrachten. Integendeel bewerkte een weerzinwekkende propaganda voor het antisemitisme, dat er als het ware een motor aansprong. Tenslotte maakten de vele grote en kleine Nazi-Duitsers zich op om het Joodse deel der natie en later van bezet Europa te overweldigen en uiteindelijk zelfs fysiek te vernietigen. De christelijke kerken hebben ongetwijfeld getracht te protesteren, te helpen, te verhinderen, maar gezien de omvang van de gruwelen was het allemaal te weinig, te zacht en goeddeels ook te laat. Velen zagen slechts gelaten toe, wellicht door zoveel onrecht verstijfd van afschuw en angst, maar zij deden te weinig om ook maar iets wezenlijk te veranderen. Onmiskenbaar hebben rondom 1933 de geestelijke elite der natie en de christelijke kerken in Duitsland het inzicht en de kracht gemist om tijdig de bekoring, die van Hitler en het Nazisme uitging, met succes te kunnen weerstaanGa naar voetnoot6). Dat het christendom in Duitsland over het algemeen weinig weerstand tegenover Hitler heeft getoond kwam wel duidelijk naar voren tijdens het te Frankfurt lopende Auschwitzproces. Op 17 febr. van dit jaar werd Prof. Dr. Helmut Krausnick door de rechtbank als getuige-deskundige gehoord. Op de vraag van één der openbare aanklagers, waarom het Duitse volk en de christelijke kerken, die er door protesten in waren geslaagd een einde te maken aan de euthanasieactie - het doden van blijvend invalide en geestelijk gestoorde Duitse burgers - niet tegen de moord op Joden hadden geprotesteerd, antwoordde de historicus: ‘Het euthanasieprogram liep meer in het oog en werd door meer mensen opgemerkt. De mensen voelden zich bovendien nauwer verbonden met de geestelijk onvolwaardigen dan met de Joden’. Toen hem daarop de vraag werd gesteld waarom dit zo was, antwoordde hij naar waarheid: ‘Wegens het antisemitisme’Ga naar voetnoot7). Reeds kort na de oorlog wist de bekende Duitse moraaltheoloog en publicist Max Pribilla het falen der Duitse christenen kernachtig aldus te formuleren: ‘Er moet worden geconstateerd, dat de invloed van de christelijke kerken niet voldoende is geweest de wreedheden in de concentratiekampen en de andere gruweldaden van de Nazi's te verhinderen, en dat de waarschuwende stem der kerken vóór de nadering van het verderf luider en indringender had moeten zijn. Ja, wij moeten toegeven, dat als het christendom in Duitsland en het gehele avondland levender was geweest, er nooit een Derde Rijk met al zijn vervalverschijnselen zou hebben bestaan. Het is ook een feit, dat het protest van de christelijke kerken tegen het nationalisme naar inhoud en vorm niet zo helder en scherp is geweest, als wij het als christenen met het oog op de verschrikkelijke misdaden, achteraf een blik terugwerpend, wel zouden wensen’Ga naar voetnoot8). Maar de lijst van verzuimen der westelijke en christelijke wereld is eindeloos lang. Juist door deze verzuimen zijn niet alleen de christenen in maar ook buiten Duitsland tot op zekere hoogte tot medeschuldigen gworden. Zowel vóór als na de rampzalige conferentie van München (eind sept. 1938) heeft het | |
[pagina 688]
| |
Westen in een positie van fatale zwakte verkeerd. Tengevolge van een mengeling van verbijsterende kortzichtigheid en een grote dosis politiek opportunisme werd door Frankrijk en Engeland over het lot van het kleine Tsjechoslowakije beslist en daarmee over de toekomst van EuropaGa naar voetnoot9). Door Chamberlains en Daladiers capitulatie voor Hitlers aanspraken werd alle hoop op het behoud van de vrede de bodem ingeslagen en kon de vloedgolf van Duitse agressie niet meer worden gestuit. Maar ook hier weer waren tal van mensen aansprakelijk; al te velen deelden in de schuld, zodat wij deze rampzalige zwakte niet zonder meer op enkele personen zouden mogen afwentelen. Van de democratische landen had zich in de dertiger jaren een loomheid meester gemaakt, een gebrek aan vitaliteit en gevoel voor politiek fatsoen. Er heerste een ziekelijke vrees voor oorlog en een verderfelijk pacifisme, die niet alleen tot oorlog ophitsende dictatoren maar lieten begaan, doch ook een militaire zwakte in eigen kamp toelieten, die zich later maar al te zeer zou wreken. In de Volkerenbond, bij de politieke partijen, de arbeidersorganisaties en de ondernemers overheerste het eigenbelang en ontbrak de vaste wil om zich energiek tegen de fascistische gruwel te verzetten. Een bijna algemene verlamming lag over de vrije, democratische maatschappij. Daarom is er al vóór de oorlog niet of te weinig tegen de in Duitsland opkomende Jodenvervolgingen geprotesteerd. Toen het eenmaal zover gekomen was, dat het leven van miljoenen werd bedreigd, hebben Zwitserland, Frankrijk en verschillende andere landen zoals de Verenigde Saten, de uit Duitsland vluchtende Joden maar al te vaak de toegang geweigerd en door het maken van talloze bureaucratische moeilijkheden de redding van duizenden verijdeld. In de oorlog bleken zeer velen ook niet bereid de opgejaagde Joodse medemensen bij het vluchten of onderduiken behulpzaam te zijn. Zelfs zijn er ook verraders geweest.... Het zou van een zeker farizeïsme getuigen de Paus en de Kerk te beschuldigen, dat zij, voor het zozeer geschonden Europese Jodendom niet het uiterste, het martelaarschap, de zelfvernietiging hebben overgehad, als wij onze medeschuldigheid niet voor ogen houden. Wie van ons christenen, die samen de Kerk vormen, en welke andere instantie in de wereld heeft zich met een onverschrokken en effectief protest uiteindelijk als verdediger van de Joden opgeworpen? Noch wij katholieken, noch de andere kerken, noch de humanisten, noch het internationale Rode Kruis, noch de PEN.-club enz. zijn als groepering voor hen de barricaden opgegaan. Zelfs de zo voortreffelijk ingelichte gealliëerden, wellicht de enigen die over een afdoend machtsapparaat de beschikking hadden, hebben nooit een poging gedaan om de spoorlijnen naar Auschwitz, het beruchte ‘goederenstation’ en de gaskamers van Auschwitz-Birkenau te bombarderen om zo het walgelijke vergassingsprogram te verstoren of zelfs te doen stoppenGa naar voetnoot10). | |
[pagina 689]
| |
Hier komt nog op markante wijze bij, dat we ons bewust moeten blijven, dat de christenen in de loop der eeuwen, vaak op verkeerd begrepen theologische gronden, het verstrooide en in het nauw gebrachte volk van Israël groot onrecht hebben aangedaan. Denken wij slechts aan de ghetto's in onze steden sinds de Middeleeuwen. Ongetwijfeld hebben de Pausen in de laatste decenniën hun best gedaan de verhouding tussen christendom en Jodendom van alle smetten te zuiveren. Met name in het tweede Vaticaans Concilie wordt thans een poging ondernomen niet alleen om met de niet-katholieke christelijke broeders in contact te komen, maar ook met Israël. Een echte, waarachtige en eerlijke ontmoeting is echter alleen maar dan mogelijk, als de christenen hun aandeel in de schuld van verleden en heden tegenover de Joden inzien en nederig in het reine trachten te komen met het falen van het christelijk getuigen tegenover het volk der Joden. De tijd van achteruitstelling, onderdrukking en vervolging van Joden door christenen is nu al sinds bijna een eeuw definitief voorbij. Maar het is aan geen twijfel onderhevig, dat de afschuwelijke uitbarsting van recente Nazistische vernietigingswil t.a.v. de Joden veel te veel kon rekenen op een bewust of onbewust antisemitisme, dat nog onder christenen leefde. De Kerk zal dan pas een nieuwe verhouding tot het Jodendom vinden, als de prediking der liefde in de praktijk van het christelijk leven tegenover onze Joodse broeders en zusters wordt waar gemaaktGa naar voetnoot11). Het is niet voldoende, als de Kerk en de christenen thans met ontzetting hun ogen gericht houden op Auschwitz en de vermoording van miljoenen onschuldigen die onder ons in een zogenaamde christelijke wereld hebben geleefd. Wie dit voor ogen houdt, kan zich niet meer vrij van schuld voelen, ook de Kerk niet. Heeft zij, hebben wij destijds inderdaad wel alles gedaan wat mogelijk is geweest om de vernietiging der Joden te verhinderen? In ieder geval moeten wij nederig constateren, dat bijna 20 eeuwen christendom niet bij machte zijn gebleken een leger van gelovige christenen te mobiliseren ter bescherming der vervolgde JodenGa naar voetnoot12). In een uitstekend artikel heeft Mgr. Dr. A.C. Ramselaar er onlangs bovendien op gewezen, dat de Joods-christelijke verhoudingen een bijzonder karakter dragen en daarom ook niet als een randvraagstuk voor de Kerk mogen worden beschouwd. Volgens hem moet de vraag naar het stilzwijgen van de christenheid worden gezien ‘niet als een historische of apologetische of opportunistische aangelegenheid, maar als een vraag naar het gezicht van de christenheid. Zolang de christenen niet begrijpen, dat de Jodenmoord niet alleen een kwestie is van rassenhaat en vertreding van de humaniteit, maar een aanranding van de Kerk in haar diepste wezen - omdat Christus, het Hoofd der Kerk, geboren is als | |
[pagina 690]
| |
rouwelijk zijn -, zolang kan er geen wezenlijk protest uit de Kerk opstijgen indien het Joodse volk omwille van het Joodzijn wordt vervolgd’Ga naar voetnoot13). De vrije wereld en de kerken in en buiten Duitsland zijn dus ongetwijfeld in koning der Joden, en de Joden volk Gods blijven, omdat Gods beloften onbegebreke gebleven en daardoor tot op zekere hoogte medeschuldig geworden aan het onmetelijke drama, dat zich aan het Europese Jodendom heeft voltrokken. Voor ons, die door de vertekening van Hochhuths Pausfiguur kunnen heenzien met een open blik voor het algemene christelijke verzuim, moet het duidelijk zijn, dat de auteur ondanks zijn onevenwichtige probleemstelling toch heel wat latente schuldgevoelens bewust heeft laten worden. Hochhuth vraagt immers niet zozeer naar de hoofdschuld, maar naar de medeschuld. Hij heeft nooit beoogd een drama te schrijven over Hitler of Himmler, maar over de omstandigheden die dergelijke lieden maar lieten begaan. In dit verband lijkt het goed een enkel woord te wijden aan het tumult en de verontwaardiging, die de opvoering van Der Stellvertreter aanvankelijk alom, zoals in Berlijn, Bazel en Parijs, heeft teweeggebracht. We mogen ons in christelijke zelfbezinning gerust de vraag voorleggen, of deze protesten wel uitsluitend werden ingegeven door een begrijpelijk en gerechtvaardigd verzet tegen Hochhuths onhistorische, eenzijdige en rancuneuze voorstelling van zaken. Het protest was vaak zo buitensporig en emotioneel, dat wij de verdenking koesteren, dat het gevoel van geïrriteerdheid en gekwetstheid wel eens voort zou kunnen spruiten uit het feit, dat men zich betrapt voelde op eigen falen in christelijke medeverantwoordelijkheid voor het lot van de Joodse medemens. Een protest tegen Hochhuth lijkt mij begrijpelijk, als men maar niet verzuimt als christen aan zichzelf de schuldvraag te stellen, hoe het toch gebeuren kon, dat Joodse medemensen in zo grote getale konden worden omgebracht. Het gaat om de vraag, hoe het toch komt, dat de wereld zo schijnt ingericht te zijn, dat zovele goedwillenden door een al te zwakke, armzalige tegenstand een aantal kwaadwillenden maar hun gang hebben laten gaanGa naar voetnoot14). Uit niets blijkt, dat Hochhuth heeft getracht een alibi te construeren voor de schuld van het Duitse volk door te wijzen op het zwijgen van de Paus. In zijn stuk wordt breed de schuld der Nazi's en het schuldige zwijgen en het opportunisme van meeloperskringen uit de Duitse industrie uitgemeten. Maar al beoogt hij allerminst een pijnlijke verplaatsing van de schuldvraag, toch geeft hij er wel aanleiding toe, dat zijn probleemstelling als zodanig wordt verstaan. Het toneelstuk heeft een duidelijk disculperende uitwerking op sommige toeschouwers, met name in Duitsland. De schuld wordt zo gemakkelijk een hoogste instantie, nl. de Paus, in de schoenen geschoven, en niemand voelt zich meer persoonlijk aangesproken. Als niet eens de Paus heeft geprotesteerd, hoe kon dan van een gewone sterveling worden verwacht, dat hij zich tegen de terreur verzetten zou? Zo is Pius XII voor velen maar al te snel een zondebok gewor- | |
[pagina 691]
| |
den, die goed van pas kwam om er allerlei (on)bewuste schuldgevoelens op af te wentelen. Waarschijnlijk werd dit door Hochhuth niet bedoeld, maar door zijn hatelijke concentratie der beschuldigingen op de figuur van de Paus ligt een dergelijke ontwikkeling tamelijk voor de hand. Dat het verder uitgerekend een Duitser moest zijn, die meende ons er op attent te moeten maken, dat Pius zich had schuldig gemaakt aan een noodlottig zwijgen t.a.v. de massale vergassingsmoord op de Joden, getuigt bepaald van een schromelijk tekort aan goede smaak. Voorzover wij op het ogenblik kunnen zien is de gehele christenheid schuldig geworden door, afgezien van een veelzijdig geboden hulp aan de vervolgde Joden, niet principieel te spreken t.a.v. de Jodenverdelging. In deze zin is het stilzwijgen van Paus Pius XII kenmerkend geweest voor heel de Kerk en de christenheid. Het tragische van deze zaak is, dat wij nu, in de rust van de bezinning, begrijpen dat Pius XII in de gegeven omstandigheden meende niet te kunnen spreken, terwijl wij als christenen tot het inzicht zijn gekomen, dat hij als Plaatsbekleder van Christus, als voortzetter en handhaver van alles wat naar het Evangelie het menselijk bestaan in Gods bestel wezenlijk raakt, had moeten spreken, aangezien hier de meest elementaire menselijke en evangelische waarden tot in de wortel werden geschonden. Zo menen wij ook François Mauriac te moeten verstaan, die in zijn voorwoord op het beroemde boek van L. Poliakov over het Derde Rijk en de Joden opmerkt: ‘Dit journaal is ook voor ons Fransen geschreven,.... voor ons Franse katholieken vooral. Als wij onze eer hebben gered, dan danken wij dat zonder twijfel aan het heroïsme en de liefde, die zovele bisschoppen, priesters en religieuzen aan de opgejaagde Joden hebben bewezen. Wij hadden echter niet de troost de opvolger van de Galileër Simon Petrus, met een duidelijk en helder woord en niet met diplomatieke toespelingen de kruisiging van deze ontelbare “broeders van de Heer” te horen veroordelen. Ten tijde van de bezetting drong ik er op zekere dag bij de eerbiedwaardige kardinaal Suhard, die in het verborgene zoveel voor de vervolgden had gedaan, op aan: “Eminentie, beveelt U ons toch voor de Joden te bidden...”, en in plaats van een antwoord hief hij zijn armen ten hemel. Natuurlijk beschikte de bezettingsmacht over middelen van pressie, waaraan men geen weerstand kon bieden, en het zwijgen van de Paus en de hiërarchie was niets anders als een verschrikkelijke plicht; het ging erom een groter kwaad te voorkomen. Maar het blijft staan, dat een misdaad van een dergelijke omvang voor een niet gering deel alle getuigen treft die gezwegen hebben, wat ook de redenen van hun zwijgen mogen zijn geweest’Ga naar voetnoot15). Het heeft geen zin - en daar gaat het ook eigenlijk niet over - moreel veroordelend te gaan staan tegenover een Paus, die als geestelijk leider van de Kerk een mens van zijn tijd is geweest, want ‘laat degene onder ons die zonder zonden is, het eerst een steen op hem werpen’ (Jo. 8, 7). De Paus is volstrekt niet bij machte geweest om zich effectief te verzetten tegen de drastische brutaliteiten en onmenselijkheden der Nazi's. Hij stelde zich als geestelijk leider van miljoenen katholieken hoogst waarschijnlijk op het standpunt: ‘Het is geenszins | |
[pagina 692]
| |
paradoxaal en nog minder absurd, dat de Kerk en haar officiële bedienaren voor allen zijn en toch ook voor niemand, nl. voor allen als het erom gaat lief te hebben en liefde te bewijzen, voor niemand als het geldt van iemand een afkeer te hebben of hem uit te bannen. Dat is wat mensen die het slachtoffer zijn van hun opvattingen of hun hartstochten, maar niet kunnen begrijpen’Ga naar voetnoot16). Het heeft dus echt geen zin iemand die rechtschapen is geweest en getracht heeft al het mogelijke te doen om het onheil te keren, voorzover hij het althans meende te kunnen doen, in de beklaagdenbank te plaatsen. Wel heeft het zin in zijn ontoereikende machteloosheid een tragisch algemeen menselijk falen te erkennen, waarbij wij onszelf niet buiten haakjes mogen plaatsen. Als alle christenen aan het Evangelie getrouw waren geweest en de heilshistorische opdracht van de Kerk hadden begrepen, dan hadden zij (en dus ook wij) het nooit zover mogen en kunnen laten komen. Vanuit het historisch perspectief van het christelijk falen t.o.v. het Jodendom kunnen wij Pius' handelwijze volledig plaatsen. Dit neemt niet weg, dat wij tegelijkertijd met dramatische kracht aanvoelen dat een ‘Christus’-getuigenis van de kant van diens Plaatsbekleder nodig was geweest. Door de (rancuneuze) probleemstelling van Hochhuth ziet de christenheid nu de gevolgen van dit tekortschieten destijds zo scherp onder ogen, hopelijk met de consequenties die dit thans voor haar meebrengt. Op het ogenblik is eigenlijk niet meer belangrijk of Hochhuths toneelstuk wel de toets van de literaire en historische critiek kan doorstaan. Zijn visie is eigenlijk niet meer belangrijk, omdat zij op te veel punten onhoudbaar is gebleken. Maar zijn vooringenomen kijk op de Paus heeft ons toch voor de veel wezenlijker vraag geplaatst, of de Kerk als geheel niet schuldig is geworden. Nu wij een zoveel beter overzicht over de toenmalige gebeurtenissen hebben, nu we de samenhangen beter kennen en vooral nu wij scherper zien wat er voor de christenheid op het spel heeft gestaan, is het vermoeden en de mening gewettigd, dat de Kerk destijds duidelijker had moeten spreken. Daarbij mogen wij dan niet uit het oog verliezen, dat wij in dat geval ook de bereidheid hadden moeten tonen tijdens de opkomst van het nationaalsocialisme een onomwonden christelijk ‘neen’ te spreken tegen het optreden der Nazi's. Aangezien dit blijkbaar niet fors en algemeen genoeg door de christelijke wereld is geschied, had de christenheid in een later, nog gruwelijker stadium van het Nazisysteem grotere bereidheid moeten tonen het martyrium te aanvaarden, dat de bezeten wildeman Hitler niet geaarzeld zou hebben aan haar op te leggen voor dit bewijs van verzet. Het is de positieve kant van Hochhuths negatieve stuk, dat wij thans deze vraag niet meer vrijblijvend uit de weg kunnen gaan. |
|