Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 664]
| |||||||||||||||
Het beeld dat men zich van de priester vormt
| |||||||||||||||
[pagina 665]
| |||||||||||||||
De woorden ‘beeld’ en ‘beeldvorming’ worden hier gebruikt in de psychosociale zin. Het meest duidelijk treden beelden aan het licht t.o.v. mensen die niet tot de eigen groep behoren. Men spreekt in dit verband dan ook gemakkelijk van ‘groepsbeeld’. Dit is een complex van vage en meestal gekleurde voorstellingen, die bij de leden van een groep bestaan omtrent de fysieke, sociale en culturele kenmerken van een andere groep of samenleving. Men stelt zich de andere groep dan graag voor als een persoon die men de drager laat zijn van de voor zijn groep als specifiek geldende combinatie van eigenschappen. Natuurlijk is zo'n gefingeerde persoon onbestaanbaar, en heeft het geen zin naar deze verdichte incarnatie-figuur te zoeken. Terloops zij opgemerkt dat deze ‘eigenschappen’ zelfs vaak bestaan in een aantal foutieve generaliseringen. In de omschrijving van van Doorn dient men de woorden ‘buiten de betreffende collectiviteit’ niet absoluut te verstaan. Ook bínnen een collectiviteit zijn beelden in omloop van kleinere groepen; bovendien hebben de leden van een groep ook een beeld over zichzelf, het zgn. ‘Selbstbild’. Zo heeft ook b.v. de priester een beeld over zichzelf en zijn collega's. De beelden welke er bestaan over de ‘out-groups’, zoals toeristen, professoren en ook priesters, dienen alle om richting te geven aan de interactie met hen. Beelden organiseren als magneten het menselijk handelen. Als wij van de priester een bepaald beeld hebben, zullen wij onze houding tegenover hem op dat beeld afstemmen, en zullen wij ons hiernaar gedragen. Wanneer wij b.v. menen dat priesters na de middag een dutje doen, zullen wij hen rond die tijd zo weinig mogelijk lastig vallen. Wanneer wij (om een voorbeeld van beeldvorming over een persoon te geven) een kapelaan iedere zondagmiddag naar het voetbalveld zien fietsen om de club waarvan hij ‘geestelijk adviseur’ is, aan te moedigen, zullen wij hem al gauw een sportieve vent noemen. Dit beeld kan zelfs een zo positieve uitwerking hebben, dat het het negatieve beeld ‘dat hij wel een beetje lang over de mis doet’ in de schaduw stelt. Omdat het beeld van de priester van belang is bij de oordeelsvorming over hem, kan er ook een zekere disfunctie van het priesterbeeld ontstaan. Er zullen zeker ook mensen zijn die menen dat het geen pas geeft dat die kapelaan elke zondag langs de lijn staat en ‘tekeer gaat als de eerste de beste schooljongen’. In het laatste geval past het gedrag van de priester niet in het beeld dat over hem gevormd is. Er is echter evenveel reden om aan te nemen dat het beeld disfunctioneel is voor het gedrag, als voor de bewering dat dit gedrag disfunctioneel is voor het beeld; het ligt er maar aan waar men van uit gaat. In Frankrijk ontging het een aantal kapitalisten zozeer dat priesters er niet alleen voor hén zijn, dat zij in de priesters verkapte socialisten gingen zien.
Om inzicht te verwerven in de voorstelling die de ‘leken’ bezitten van de priesters, zal men moeten uitgaan van de beeldvormende collectiviteit, daarbij vooral lettend op de role-centered beeldelementen. Nu is het bekend dat in een collectiviteit gevoelens gemakkelijker domineren dan verstandelijke overwegingenGa naar voetnoot4). Zodra er bij mensen ontevredenheid of spanning ontstaat t.a.v. een bepaalde priester, worden alle geestelijken hierop aangezien; iedere priester wordt dan het voorwerp van anti-gevoelens. De enkeling dient dan als ‘staal’ | |||||||||||||||
[pagina 666]
| |||||||||||||||
voor de gemiddelde groepseigenschappen. De beeldvorming over een bepaalde groep zal dan ook lang niet altijd volgens een vrij objectieve waardeschaal geschieden, maar zal meestal tot stand komen vanuit affectieve gevoelens, zodat het beeld gemakkelijk kan ontaarden in een waan- of vooroordeel. Het is wel duidelijk dat zulke beelden zowel voor de priester als voor de leek disfunctionele gevolgen kunnen hebben: zij verwijderen beiden van elkaar. Bovendien wordt de priester door de onverenigbaarheid van de eisen die de mensen uit zijn parochie hem stellen, in een dilemmatische situatie gebracht. Wij laten hiervan een sprekend voorbeeld volgen, uit wat Osmund Schreuder constateerde bij een parochie-onderzoek in een grote stad in West-Duitsland. Uit de antwoorden van de geïnterviewde parochianen kon hij ongeveer het volgende beeld van de betreffende pastoor vormen. ‘De pastoor heeft zin voor liturgie en giet de godsdienstoefeningen in een mooie, aansprekende vorm - Die gemeenschapsmis werkt op je zenuwen en de pastoor gedraagt zich alsof hij in een café zit. Hij preekt voortreffelijk, is zeer aanschouwelijk, en heeft altijd iets te zeggen - Die preken zijn niet om aan te horen: het zijn zelfgeconcentreerde monologen, die geen contact met de werkelijkheid meer hebben. De pastoor heeft alles over voor de kinderen, weet steeds de juiste toon te treffen en geeft voortreffelijk godsdienstonderricht - De kinderen zijn bang van zijn ruwheid en hij verwaarloost de jeugd. Hij is goed voor de armen en kan geen nood zien; hij neemt deel aan de ellende is soms zelfs wat al te week; hij staat open voor je moeilijkheden en je kunt met hem praten - De pastoor bekreunt zich niet om zijn schapen; hij is grof en ongemanierd in zijn optreden; hij kan geen ogenblik luisteren en is bepaald geen man om je hart bij uit te storten’Ga naar voetnoot5). Ook de volgende, uit de Frontlijn (december 1961, no. 4) aangehaalde advertentie zit vol van dergelijke beeldinconsistenties.
Gevraagd: Net manspersoon v.g.g.v. Gegadigden moeten voldoen aan de volgende eisen: enige kennis van latijn, filosofie, theologie, sociologie, psychiatrie enz. Zij moeten goed les kunnen geven:
Gegadigden dienen voorts: goed en vlot te kunnen preken; idem spreken op politieke bijeenkomsten; idem op vergaderingen van sportclub, jeugdbeweging, konijnenfokbeweging, arbeidersbeweging, middenstandsbeweging, werkgeversbeweging en andere voorkomende bewegingen; zij moeten prettige en beschaafde conversatie kunnen voeren op huisbezoek, ziekenbezoek, bejaardenbezoek en zo maar op bezoek. Verwacht wordt dat zij:
voorts dat zij redelijk kunnen zingen en in hun vakanties geen andere oorden bezoeken dan bedevaartplaatsen en retraitehuizen. Gegadigden mogen niet:
| |||||||||||||||
[pagina 667]
| |||||||||||||||
Zij moeten zich verplichten: nooit te trouwen, nooit lekker uit te slapen, nooit piano te spelen, nooit te gaan vissen, nooit te tuinieren of te knutselen, nooit postzegels of suikerzakjes te verzamelen (tenzij voor andermans kinderen), nooit stommiteiten uit te halen, nooit te kamperen (tenzij als aalmoezenier van verkenners), nooit langs de weg ijsjes te eten noch patates frites, nooit in hemdsmouwen te zitten als het heet is, nooit met een boodschappentas in een winkel groenten te halen, nooit driemaal achtereen met dezelfde dame te praten op straat, nooit te hunkeren naar wat gezelligheid, nooit een vijfdaagse werkweek te verlangen, nooit op een terrasje in de zon te luieren, nooit zich voort te bewegen op race- of transportfiets, en nooit een redelijk inkomen te verlangen. Vraag: Welke idioten stellen dergelijke eisen aan een normaal mens? In dit beeld fixeert men (door parodiërende overdrijving) de priester als functionaris, zodat men hem altijd en overal in functie wil zien. Hierdoor isoleert men hem, en wordt menselijk contact met de priester onmogelijk. Men zou hem altijd willen zien in functie-kleding en omgeven door een functionele waardigheid. Maar dan gaat men het ook vreemd vinden dat die priester zwemt, tennist, normaal burger is. Soms lijkt het of men geen oog heeft voor zijn lichamelijkheid en de gewone gevolgen daarvan. Door het karikaturale wil dit beeld juist wijzen op de wanproporties en daardoor op de disfunctionaliteit van dit soort vaak voorkomende beeldvorming. Gelukkig komt er meer openheid in de omgangsvormen tussen priester en leek, en verdwijnt het idee dat dit het prestige van de priester en de eerbied voor zijn priesterschap per se zou doen afnemen. De leek moet bereid zijn het beeld dat hij van de priester heeft, grondig te herzien, terwijl de priester van zijn kant de barokke ornamentiek en het onechte decorum zal moeten durven loslaten, zelfs wanneer de gelovigen er in een niet juist begrepen priester-cultus om vragen. Dan alleen is het mogelijk dat er een reëel geloven geboren wordt, en de priester niet alleen functionaris is maar ook mens. Hiervan, getuigt het volgende priesterbeeld, dat geheel onverenigbaar is met het voorgaande beelden-item, doch er in eenzijdige overdrijving mee overeenkomt. ‘Waarom wordt het clericale uniform niet verder geciviliseerd?.... Dat is gewoonweg een archaïsme, evenals de doodse tint van het pak. Laten de a.s. eerwaarde heren a.u.b. met een zak oliebollen in de botsautootjes kruipen of een ijsje eten op straat en laten hun volwaardige collega's a.u.b. als ze daartoe zin hebben een haring slachten aan een kraampje. Wij zullen er beslist wel aan wennen, en hun daardoor beslist dichter bij ons gaan voelen. Meer contact met vrouwen en meisjes lijkt mij ten zeerste gewenst. Ik vraag mij af of het celibaat niet langzamerhand een overleefd instituut is geworden, dat in vroegere tijd misschien een prachtige waarde heeft gehad. Laat het ons toch niet blijven zien als een instelling van principiële aard’ (De Bazuin, 25 mei 1963, p. 8). De dooreenlopende en tegenovergestelde beelden van de priester komen vooral tot stand door gebrek aan communicatie: hij behoort immers tot een ‘outgroup’. Hoe de moderne priester ook zijn best doet te midden van zijn mensen te leven, hij blijft toch altijd nog de marginale, niet in de samenleving opgenomen man. Hij is tot nu toe een man wiens werkkring, belangen en behoeften niet ge- | |||||||||||||||
[pagina 668]
| |||||||||||||||
kend worden en aan wie derhalve eisen worden gesteld waaraan hij nooit zal kunnen beantwoorden: deels omdat deze niet bij zijn rollen-set passen, deels omdat zij irreëel zijn of het ideaalbeeld van ‘de’ priester betreffen. Dit alles komt mede voort uit het feit dat de neiging bestaat een rookgordijn rond zijn optreden te leggen. Deze communicatie-breuk is het grootst in de geürbaniseerde gebieden, waar de priester een ‘wazige’ figuur is geworden wegens gebrek aan persoonlijke contacten. Voor de meeste stedelingen is de priester een gesloten boek. Men weet niet hoe hij zijn ambt opvat, welk soort gezag hij wil uitoefenen, wat zijn feitelijke invloed is, wat voor een mens hij is. In de nieuwe levensstijl van de priester wordt het dan ook als een imperatief gesteld dat hij meer contact moet krijgen met de mensen door een leven te leiden dat veel dichter bij het hunne staat, door hun dagelijkse beslommeringen te delen. Willen sociale relaties slagen, dan is het absoluut noodzakelijk dat degenen die met elkaar in betrekking treden, van elkaars verwachtingen op de hoogte zijn; en zich bovendien wederkerig aan elkaars verwachtingen aanpassen. Er zal dan pas een gezonde beeldvorming over de priester plaats kunnen vinden, als er een gezonde interactie tussen priester en leek ontstaat, die gebaseerd is op een juist inzicht in de rollen-set en de verwachtingen van priester en leek. Dit kan ernstig worden bemoeilijkt door een conflict dat eventueel uit disharmonie van de sociale rol ontstaat. Terecht merkt Dahrendorf hierover op: ‘Soziale Rollen sind Bündel von Erwartungen, die sich in einer gegebenen Gesellschaft an das Verhalten der Träger von Positionen knüpfen’Ga naar voetnoot6). Wanneer deze verbinding kortsluiting maakt, is men reeds toe aan disfunctionele beeldvorming. Bij het spel van rol en verwachting is het ‘in normale omstandigheden’ niet nodig improviserend te werk te gaan: de samenleving heeft dit al enigszins vastgelegd. Zij schrijft de individuen eenvoudigweg voor, hoe zij zich in alle mogelijke omstandigheden te gedragen hebben. Vaak zijn de rollen die men in de samenleving te vervullen heeft, vastgelegd in regels en reglementen die men niet zonder sancties kan overtreden. Op deze wijze kan de leek dan een vast richtingskader verkrijgen op het gedrag van de priester. De scherp omschreven spelregels van rol-verwachting en sanctie dienen in onze tijd met meer soepelheid gehanteerd te worden. Wij verdragen het gelukkig niet meer de mensen in hokjes te plaatsen. Men kan in onze open, sterk veranderende samenleving niet meer uitgaan van een beperkt aantal positieve en negatieve beelden, voorstellingen of waarde-oordelen. Een steeds grotere toename van ‘de vrijheid’ leidt er toe, dat een eenvoudige, traditionele rangorde van waarden niet meer voldoende is voor de beoordeling van het individuele gedrag en de intermenselijke verhoudingen. Men kán mensen niet meer schematisch indelen en in hokjes zetten, waarbij gewerkt wordt met categorieën als goed, slecht, beschaafd, onbeschaafd. Het gaat er om open oog te hebben voor de eindeloze gevarieerdheid van het leven, van de omstandigheden, van de menselijke verhoudingen. Hieruit volgt vanzelfsprekend dat het onjuist is, kost wat kost vast te houden aan het stereotype priesterbeeld. Dit bemoeilijkt immers niet alleen de zielzorg, maar getuigt ook van een oneerlijke houding tegenover de priester, die vrij de kans moet hebben zich aan de huidige dynamische wereld aan te passen. In verband hiermee lijkt het mij goed nog eens extra te wijzen op de stabiliteit van beelden. | |||||||||||||||
[pagina 669]
| |||||||||||||||
Het vormen van beelden is juist hierom zo gevaarlijk, omdat eenmaal gevormde beelden een hardnekkig bestaan leiden, zeker als ze algemeen verbreid zijn. Ook een beeld met een hoge valentie, waar de beeldvormer dus hoge waarde aan hecht, zal niet gemakkelijk veranderen. Wij houden aan geestesbeelden bijzonder vast wanneer het beeldobject niet voortdurend kan worden gecontroleerd. Deze voorstellings-fixatie openbaart zich het duidelijkst in het achterblijven van het beeld bij de werkelijkheid. Dit verschijnsel lijkt haast onvermijdelijk, omdat een beeld het dynamische in een statische vorm fixeert. Dit is een gevaarlijke geweldpleging met diepgaande gevolgen. Als een beeld eenmaal gevormd is, grijpt het de werkelijkheid niet meer. Velen schijnen zo'n vertrouwen te bezitten in de juistheid van hun half- of onbewuste beelden, dat men feiten en uitingen die er niet mee in overeenstemming zijn te brengen, er liever geforceerd bij tracht aan te passen, dan dat men de mogelijkheid overweegt dat het nodig is zichzelf te rectificeren. Wanneer iemand in zijn priesterbeeld als element heeft opgenomen dat alle priesters per se profiteurs zijn, dan zal deze beeldvormer, wanneer hij een royale, vrijgevige priester ontmoet, deze houding eerder wegredeneren dan zijn priesterbeeld er door laten beïnvloeden. Recente informatie en waarneming van het gedrag van de priester worden lang niet altijd - en zelden terstond - geïntegreerd in een bepaald bestaand beeld, zodat beeldvertroebeling hiervan het gevolg is.
Hoewel de mens in zijn sociaal denken altijd beelden en stereotypen zal gebruiken en blijven gebruiken, willen wij toch nog onderstrepen dat het in onze dynamische wereld zeer gevaarlijk is te lang aan hetzelfde beeld te blijven vasthouden. De snel veranderende gedragingen en opvattingen onder de priesters maken het onverantwoord een zelfde beeld over deze groep te blijven handhaven. Hét type van de priester bestaat niet. Wie veel contact heeft met priesters moet wel tot de ontdekking komen dat de betrekkelijk beperkte kring van priesters dezelfde variatie aan mensentypen bevat als de wijde gemeenschap der mensen. Onder de priesters zijn eigenwijze en zeer wijze mensen; autoritaire doordrukkers en zwakke leidslieden; managers en onzakelijke priesters die niet met geld om kunnen gaan; scrupuleuze en levensblije mensen; goed geschoolde sprekers en stotteraars. Priesters die voor elke nood meteen ‘een oplossing’ bij de hand hebben en anderen die een vraagstuk reëel onder ogen durven zien; alles-weters en raadslieden die zelf durven twijfelen. De priester zal steeds, zoals alle andere mensen, het produkt zijn van al het goede en kwade van zijn generatieGa naar voetnoot7). |
|