Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 652]
| |
China en Formosa
| |
[pagina 653]
| |
aan kan hechten. Hier vigeert nog steeds de norm van de macht waarbij alle rechtsbeschouwingen pogen aan te leunen. | |
De Tweede WereldoorlogDe ‘Tweede Wereldoorlog’ begint op een verschillende datum voor de volkeren die er in meegerukt werden. Voor Engeland en Frankrijk was het 3 september 1939, voor Nederland en België 10 mei 1940, voor de Verenigde Staten 8 december 1941. Voor China begon de Tweede Wereldoorlog echter reeds op 7 juli 1937, toen Chinese en Japanse troepen slaags raakten nabij de Marco-Polobrug te Peking. Toen de Amerikanen na Pearl Harbour op het oorlogstoneel verschenen, had Tsjiang Kai-sjek al meer dan vier jaar lang alleen tegen Nippon gevochten. Omdat de Amerikanen niet vóór 1943 klaar waren om de Japanse druk op het Chinese vasteland te verlichten, maakten Tsjiang Kai-sjek en het Chinese volk er graag zes jaar van. Dit langdurige Chinese verzet tegen de Japanse agressor ging gepaard met een verregaande ontbinding van de Chinese politieke maatschappij. Wel was de Nationale Volkspartij, de Kwo Min-tang, er in 1928 in geslaagd, het gezag van de centrale regering nominaal te herstellen en door de Statengemeenschap te doen erkennen. (Op 25 juli 1928 erkenden de Verenigde Staten de nationale regering van de Chinese Republiek en tot op heden zijn zij aan dat bewind trouw gebleven.) Maar achter het scherm van de herstelde eenheid wemelde het van provinciegouverneurs en krijgsbaronnen, die over een persoonlijk leger beschikten, belasting inden voor hun eigen zak en zich weinig gelegen lieten liggen aan het centraal bestuur. In de randgebieden van het rijk kon men zich zelfs afvragen of de zetel van de staatsmacht zich wel te Peking en niet te Moskou, Tokyo of zelfs Londen bevond. Van alle factoren van ontbinding is met verloop van jaren de Communistische Partij de meest noodlottige gebleken. Al leed zij aanvankelijk enorme verliezen door de nationale legers, nooit werd zij volledig uitgeroeid en, na de Lange Mars van oktober 1934 tot oktober 1935, slaagden de getrouwen van Mao Tse-toeng er in zich in het Noorden van de bergachtige Sjensi-Provincie, in Noord-West China, vast te nestelen en Yenan tot hoofdstad van een ‘Chinese Sowjetrepubliek’ te maken. Van daar uit wisten zij de kansen, hun door de Chinees-Japanse oorlog en later door de Tweede Wereldoorlog geboden, volop uit te buiten. Het Yenan-bewind van Mao werd door geen enkele mogendheid erkend, zelfs niet door de Sowjetunie. Wel namen de Russen en in de latere oorlogsjaren ook de Amerikanen contact op met de Communistische leiders en onderhielden zij er agenten, wier functie zowat tussen | |
[pagina 654]
| |
die van informatoren en van politieke vertegenwoordiger in lag. Van een centraal Chinees bestuur, dat zich ten volle kon kwijten van zijn nationale en internationale verplichtingen, werd er in die jaren alleen gesproken door diegenen die een juridische fictie voor werkelijkheid wilden houden of hun eigen macht wilden gebruiken om een effectieve macht op te bouwen die aan de juridische status beantwoordde. President Roosevelt was de eerste die de hereniging en de stabiliteit van China wilde bewerken. Hij droomde ervan, van China de mooiste parel aan de Amerikaanse overwinnaarskroon te maken, niet door verovering en onderdrukking, maar door vriendschap en wederzijdse hulp. Als de Chinese macht onder leiding van Tsjiang hersteld werd, kon Amerika berusten in de uitschakeling van Japan als overwegende mogendheid in het Verre Oosten. Na de reconquista van de Pacific op de Japanners zouden de Amerikanen hun blikken over deze oceaan kunnen laten gaan als over een onmetelijk ‘Amerikaans meer’. De Aziatische kusten van de Stille Oceaan zouden dan in bevriende of althans gedweeë Chinese handen zijn. Daarom moest de verzetswil van Tsjiang Kai-sjek aangewakkerd worden en moest hem een voorsmaak gegeven worden van wat het voor zijn land zou betekenen, als het de eerste Aziatische mogendheid zou worden. Daarom verzaken de Verenigde Staten hun extraterritorialiteitsrechten in China (11 januari 1943), wordt de Chinese Republiek uitgenodigd om mede de Verklaring betreffende de algemene veiligheid te ondertekenen (Moskou, 30 oktober 1943), en trekt de Amerikaanse wetgever het immigratieverbod voor Chinezen in (17 december 1943). Daarom vooral wordt Tsjiang verzocht President Roosevelt in Kaïro te ontmoeten, wanneer deze zich daar eind november 1943 even ophoudt op doortocht naar Teheran, het eerste rendez-vous met Stalin. Op 1 december 1943 ondertekenen Churchill, Roosevelt en Tsjiang Kai-sjek in Kaïro de bekende Verklaring waarin zij hun voornemen te kennen geven, ‘Japan al de eilanden in de Pacific die het sedert het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 bemachtigd of bezet heeft, te ontnemen en alle gebieden die Japan van China heeft geroofd, zoals Mansjoerije, Formosa en de Pescadores, terug te geven aan de Chinese Republiek’. In Potsdam, op 26 juli 1945, werd deze Verklaring nog eens herhaald. De Sowjetunie onderschreef ze in haar oorlogsverklaring aan Japan op 8 augustus en Japan zelf aanvaardde ze als capitulatievoorwaarde op 2 september. Op grond van deze Verklaring gaf MacArthur aan Chinese strijdkrachten de opdracht, op Formosa en de Pescadores de Japanse troepen te ontwapenen en de militaire bezetting te verzekeren. | |
[pagina 655]
| |
In het dossier van de Chinese Kwestie na de Tweede Wereldoorlog vormt de Verklaring van Kaïro een buitengewoon belangrijk stuk: alle partijen roepen het in om hun aanspraken te funderen of hun eigenmachtig optreden te rechtvaardigen. Maar welke rechtswaarde bezit deze Verklaring? Houdt zij verbintenissen in krachtens overeenkomst, of is zij slechts een intentieverklaring, die de ondertekenaars en de andere betrokken partijen in de toekomst alleen verplicht tot rechtsdaden welke de uitvoering van de belofte mogelijk moeten maken? Naar vorm en inhoud kan o.i. aan dit document slechts de waarde van een intentieverklaring gegeven worden. Het stuk is niet gesteld in de vereiste vorm. Het drukt uitsluitend het voornemen uit, in de toekomst rechtsdaden te stellen die tot gevolg zullen hebben de soevereiniteit over de eilanden van Japan op China over te dragen. Op het ogenblik zelf van de Verklaring is Japan de feitelijke bezitter en de wettige soeverein van de eilanden. Niemand anders kan op dat ogenblik dus over het lot van die eilanden beschikken. De bepalingen van de Vrede van Sjimonoseki konden alleen vervangen worden door een nieuw verdrag.
In afwachting van een vredesverdrag met Japan bleven de eilanden onder het regime van een militaire bezetting. Van deze bezetting mocht China echter geen gebruik maken om het volkenrechtelijk of grondwettelijk statuut van Taiwan en Penghu te veranderen. Formeel bleven deze gebieden onder Japanse soevereiniteit. Doch Tsjiang Kai-sjek stoorde zich niet aan deze dwingende regels van het volkenrecht. In de loop van 1947 maakte een eenzijdige publiekrechtelijke akte van de Chinese overheid een einde aan het bezettingsstatuut en werden de eilanden als een nieuwe provincie bij de Chinese Republiek ingelijfd. Dit eigenmachtig optreden van China was des te meer aanvechtbaar daar de bevolking van Taiwan niet geraadpleegd werd. Op een toepassing van het zelfbeschikkingsrecht der Taiwaners kon Tsjiang Kai-sjek zijn bewind trouwens niet steunen. Integendeel! Na de betrekkelijke welvaart die het eiland onder Japans beheer gekend had, bracht de Chinese bezetting economische achteruitgang en politieke onderdrukking. Generaal Tsjen Yi, die eerst als militaire commandant en later als gouverneur het eiland beheerde, behandelde het als een wingewest en buitte de inwoners uit naar de beste tradities van de Chinese krijgsheren. De inwoners van de eilanden, die op een aandeel van de Japanse nalatenschap hadden gerekend, kwamen bedrogen uit: Tsjen Yi en zijn handlangers eigenden zich de gehele buit toe. De inheemse leiders, die op medezeggenschap in het lokaal bestuur hadden gehoopt, werden radicaal geweerd: zij kregen nog minder verantwoordelijkheden dan | |
[pagina 656]
| |
onder het Japans beheer. Op 28 februari 1947 barstte de opgekropte misnoegdheid van de bevolking uit in een ware rebellie. De Chinese bezettingstroepen smoorden de opstand in een waar bloedbad, waarin duizenden mensen het leven lieten. De orde was hersteld, maar de haat voor de Vastelands-Chinezen had in het gemoed van de bevolking een nieuwe voedingsbodem gevonden. In die omstandigheden kon Tsjiang Kai-sjek bezwaarlijk van de Taiwaners vragen dat zij uit vrije wil voor de aanhechting van hun land bij China zouden opteren. Op het oude ‘veroveringsrecht’ mocht China op dat ogenblik al evenmin steunen. De Verklaring van Kaïro kon hier niet helpen. Een regelmatige Staatssuccessie moest wachten op de ondertekening van een Vredesverdrag met Japan. Maar voor het zo ver komt, is de situatie in China zodanig geëvolueerd, dat de Chinese Staat geweerd wordt als medeondertekenaar. China heeft op dat ogenblik een burgeroorlog doorgemaakt; twee regeringen laten aanspraken gelden op het beheer van het land. | |
De BurgeroorlogNa hun eerste veldtocht van 1937 tot 1940 namen de Japanners er een tijdlang vrede mee, het gewonnen gebied in Noord-Oost-China stevig in handen te houden en de belangrijkste havens en steunpunten langs de Zuid-Oost-kust door middel van ontschepingsoperaties te bezetten. Wanneer zij in 1944 zware tegenslagen kennen op zee, richten zij hun offensief opnieuw op het vasteland. Met twee krachtige stoten, in mei en augustus, breken zij het verzet van de legers van Tsjiang en banen zich een weg naar Tsjoengtjing, de hoofdstad van het Nationalistische bewind, gelegen aan de Boven-Yangtse Kiang. Terwijl Tsjiang het in het Zuid-Westen zo hard te verduren kreeg, slaagden de doorgewinterde troepen van Mao erin, in het Noorden hun machtsbasis uit te breiden en door handige guerilla-aanvallen de Japanners gevoelige slagen toe te brengen. Tot grote ergernis van zijn Amerikaanse adviseurs, was Tsjiang er overigens meer op gesteld, zijn Communistische rivalen in bedwang te houden en zo mogelijk te vernietigen, dan zijn krachten te concentreren op de Japanners in het Zuiden. Zijn beste legers lagen in het Noorden, terwijl zijn zuidelijke legers uiteengedreven werden door de Japanse opmars. Begin januari 1945 seinde J.J. Davies, Amerikaans Ambassade-secretaris te Tsjoengtjing, naar Washington: ‘De huidige toestand in China moet het Kremlin een sardonische voldoening schenken. De Russen slaan de ontbinding van de anti-sowjet regering van Tsjiang gade.... Zij constateren de versteviging van de Chinese Communisten in Noord-China.... De | |
[pagina 657]
| |
Kwo Min-tang en de Nationale regering zijn aan het afbrokkelen’. Vanaf dat ogenblik stellen de Amerikanen alles in het werk om de eenheid in de Chinese rangen te herstellen. Zij zien in dat dit niet meer kan bereikt worden onder de Kwo Min-tang alleen. De Communisten moeten in de wettelijke regering van het land hun plaats krijgen. Over de capitulatie van Japan heen trachten de Verenigde Staten de vijandige broeders met elkaar te verzoenen, al was het maar om te redden wat er nog te redden viel van Roosevelts China-politiek. Maar het mocht niet baten. De Communisten van het Noorden waren nu in het bezit van een massa wapens, die door de Japanners na de overgave waren achtergelaten. Wapens door de Verenigde Staten aan Tsjiang geleverd, vonden vaak een weg naar het Noorden. Minder dan ooit waren Mao en zijn bewindsploeg tot concessies bereid. Een krachtmeting tussen de twee China's kon niet uitblijven. In september 1948 beginnen de Communistische troepen hun opmars naar het Zuiden en het Westen. In januari 1949 worden Tien Tsin en Peking bezet, in mei volgt Sjanghai, eind september 1949 is praktisch heel vastelands-China veroverd. Het land is virtueel één gemaakt, echter niet onder de leiding van de man aan wie in Kaïro een bevoorrechte plaats in het concert van de naties was toegezegd. Op 21 januari had Tsjiang Kai-sjek ontslag genomen en zijn functie overgedragen aan Li Tsjoeng-jen. Samen met anderhalf miljoen soldaten en burgerlijke vluchtelingen had de regering zich op Formosa teruggetrokken. Het zou niet lang meer duren - zo dacht iedereen - voordat het laatste, het eilandenbolwerk der Nationalisten zou vallen. Begin mei 1950 is het eiland Hainan geheel door de Communisten bezet. Wanneer komt de beurt van Taiwan? Wanneer worden de laatste sporen van het Kwo Min-tang regime uitgewist? Wanneer wordt het ten aanschouwe van de gehele wereld duidelijk dat voortaan, bij gebrek aan iedere andere regering, de Communistische in de naam van China spreekt? Op 21 september 1949 wordt in Peking de oprichting van de Chinese Volkssrepubliek afgekondigd. Onder het regime van het Gemeenschappelijk Programma - dat in 1954 aangevuld wordt en tot Grondwet geproclameerd - neemt Mao Tse-toeng op 1 oktober de leiding van de Centrale Regering van de Volksrepubliek in handen. Op de voet gevolgd door de andere Volksdemocratieën, erkent de Sowjetunie spoedig het nieuwe bewind. Daarmee verloochenen de Sowjets het Vriendschaps- en Alliantieverdrag van 14 augustus 1945 en begraven het op 14 februari 1950 onder een nieuw Russisch-Chinees Verdrag van vriendschap, alliantie en onderlinge bijstand, dit keer met Mao. | |
[pagina 658]
| |
De Communistische machtsovername plaatst de Verenigde Staten en hun Westerse bondgenoten in een hachelijke situatie. De Truman Administratie wil wel onderzoeken of men de Volksrepubliek kan erkennen en de Groot-China-politiek met Tsjiang kan afschrijven. In de periode rond de val van Sjanghai (25 mei 1949) bericht Associated Press dat Staatssecretaris Dean Acheson aan bevriende landen met belangen in China, waaronder België en Nederland, een nota heeft gestuurd, waarin hij aandrong op coördinatie van het beleid tegenover de Chinese Communisten. De betrokken landen zouden zich moeten verbinden geen nieuwe regimes in China te erkennen zonder overleg met de andere landen. Door een collectief optreden moeten zij trachten de eerbiediging van de open-deur-politiek door de Communistische autoriteiten te verkrijgen. Een lijvig Witboek, United States Relations with China, 30 juli 1949, betoogt dat ‘The unfortunate but inescapable fact is that the ominous result of the civil war in China was beyond the control of the Government of the United States.... It was the product of internal Chinese forces, forces this country tried to influence but could not. A decision was arrived at within China, if only a decision by default. And now it is abundantly clear that we must face the situation as it exists in fact’. Terwijl men in het buitenland de zin en de betekenis van het Witboek begreep, werd de Amerikaanse opinie door dit post-mortem diep geschokt. Politieke krachten legden beslag op de algemene verontwaardiging, die de handelingsvrijheid van de Amerikaanse regering hinderden en later zelfs met verlamming sloegen. Op 23 december 1949 stuurt het Department of State naar alle Amerikaanse diplomatieke posten in het buitenland directieven betreffende Formosa: ‘de schade voor het Amerikaans prestige en voor het moreel van anderen (moet) tot een minimum herleid worden in geval Formosa in de handen van de Communistische strijdkrachten valt’. Met nadruk wijst deze handleiding op het feit dat Formosa een integrerend deel van China uitmaakt en dat dus verwacht moet worden dat het eiland het lot van het vasteland zal volgen. De Amerikaanse diplomaten moeten vermijden: 1) zich al te zeer bezorgd te tonen voor het lot van Formosa voor het geval dat de Communisten het zouden inpalmen; 2) te wijzen op de strategische betekenis van het eiland of op de mogelijkheid dat het een politieke entiteit zou kunnen zijn; 3) tegenover Chinezen te wijzen op de bedenkelijke levensvoorwaarden op Formosa; tegenover anderen mag daarvan wel gewag van worden gemaakt om aan te tonen dat de Nationalisten daar al even kwetsbaar zijn als op het vasteland; 4) verklaringen af te leggen die zouden onderstrepen dat de uiteinde- | |
[pagina 659]
| |
lijke status van Formosa nog door een vredesverdrag met Japan moet bepaald worden; 5) de naam Taiwan te gebruiken (het eiland moet steeds Formosa genoemd worden). Dat dit confidentieel rondschrijven blijk geeft van het Amerikaans disengagement tegenover het Nationalistisch bewind en het lot dat het op Formosa te wachten staat, wordt door President Truman op 5 januari 1950 publiek bevestigd. Hij verklaart dat de Amerikaanse regering aan de Chinese strijdkrachten op Formosa voortaan geen militaire hulp of advies meer zal verstrekken. Dit verwekt zulk een beroering in de Amerikaanse opinie, dat Staatssecretaris Acheson zich nog dezelfde dag genoodzaakt voelt nadere toelichtingen te geven: in 1947 had niemand bezwaren laten gelden toen van Formosa een Chinese provincie werd gemaakt; de Verenigde Staten konden het verder niet helpen als de Kwo Min-tang niet bij machte was een doeltreffende verzetswil op te brengen. De dag daarop werd bekend gemaakt dat het Verenigd Koninkrijk de Volksrepubliek erkende en zijn erkenning van de Nationalistische regering terugtrok. Alle waarnemers waren ervan overtuigd dat de Britten daardoor de weg bereidden voor de Amerikanen, zodat dezen in een niet al te verre toekomst eenzelfde stap zouden kunnen zetten. Niemand kon op dat ogenblik geloven dat de Britten tot zulk een belangrijke stap zouden zijn overgegaan zonder ruggespraak met het Department of State. Dit werd op 9 februari 1950 ook toegegeven door het Department of State in antwoord op een reeks vragen van de Commissie van Buitenlandse Zaken van het House of Representatives. Uit dit antwoord bleek o.m. het volgende: ‘.... we have been in consultation with the British and other Governments regarding this subject (nl. de erkenning van de Volksrepubliek) and each Government has made its views known. The decision by a government whether to withhold or grant recognition to a new government is an exercise of a basic sovereign right and each government must make its own decision in the light of the situation as it sees it and of its own circumstances. It is the United States position that recognition of a government in no way constitutes or implies approval of that government. This is a widely held principle. The Governements with whom we have been in consultation all seem to have the same ultimate objective of a stable, independent China free of foreign domination’. Deze positie van het State Department klonk zeker niet als een veroordeling van de Britse handelwijze. De erkenning van het Peking-regime door het Verenigd Koninkrijk leek veel meer op een gecombineerde Westerse manoeuvre, waarin de Britten een verkenningstaak kregen toegewezen, die overigens geheel overeenstemde met de wijze waarop Londen zijn eigenbelang zag. Het probleem van de erkenning van de Volksrepubliek door de | |
[pagina 660]
| |
afzonderlijke Staten ging gepaard met - al was zij onderscheiden van - een andere netelige kwestie: de vertegenwoordiging van de Chinese Staat in de organen van de Verenigde Naties. Deze aangelegenheid was van des te meer belang daar China in het Handvest nominatim aangeduid was als een der vijf permanente leden van de Veiligheidsraad met al de privileges van dien. In een nota van 18 november 1949 had Peking de vertegenwoordiging van China in de U.N.O. door een agent van de Nationalistische regering aangevochten. Betoogd werd dat de Raad niet langer de geloofsbrieven van de Nationalistische afgevaardigde als die van de vertegenwoordiger van China mocht aanvaarden. Deze stelling werd door de Sowjetunie gesteund. Om een beslissing te forceren diende de Sowjet-gedelegeerde een ontwerpresolutie in die zin in. Maar toen het op 13 januari 1950 tot een stemming kwam, behaalde de Sowjetmotie niet de vereiste meerderheid van 7 op 11 stemmen. Toen de Sowjets daarop weigerden nog verder deel te nemen aan de beraadslagingen, mocht ook dit niet baten. Het werd zelfs een blunder van formaat: enkele maanden later keurde de Veiligheidsraad een interventie in het Korea-geschil goed zonder rekening te houden met de afwezigheid van de Russen.
Toen de vijandelijkheden in Korea uitbraken, was er nog geen Vredesverdrag met Japan. De Chinese burgeroorlog was nog niet tot zijn logisch einde gebracht: Taiwan was nog niet veroverd en daar heerste een bewind dat aanspraak bleef maken op geheel China. En al weer braken nieuwe gebeurtenissen het proces van rechtsvorming brutaal af. | |
De Korea-oorlogTerwijl de Communisten optrekken in China, legt generaal MacArthur op 2 maart 1949 te Tokyo publiek het militair standpunt van de Verenigde Staten uit. In brede trekken schetst hij de strategische positie van de Verenigde Staten in het Verre Oosten. De Pacific is een Angelsaksisch meer geworden, dat op zijn Aziatische flank verdedigd wordt door een versterkte eilandengordel, die van de Philippijnen, over de Rioe-Kioe-Archipel met Okinawa, over Japan en de Aleoeten loopt, om ten slotte aan het Continentaal Amerikaanse verdedigingssysteem in Alaska vastgeankerd te worden. Op 12 januari 1950 houdt Dean Acheson een rede voor de National Press Club waarin dezelfde lijn getrokken wordt. Noch de militaire noch de diplomatieke leiders van de Amerikaanse politiek sluiten Korea en Formosa in bij de gebieden welke door de Amerikaanse strijdkrachten zullen verdedigd worden als voorposten van hun defensielijn in de Pacific. Om deze stelling krijgt Dean | |
[pagina 661]
| |
Acheson het hard te verduren van zijn politieke tegenstanders: heeft hij daardoor de Communistische invasie in Korea niet in de hand gewerkt? MacArthur gaat daarentegen vrij uit. Indien hij de Communistische opmars in Korea niet heeft kunnen voorkomen - zijn informatiediensten hadden ze zelfs niet met nauwkeurigheid kunnen voorspellen! - dan zal hij revanche nemen met Formosa. Op 25 juni 1950 rukken de Noord-Koreaanse strijdkrachten Zuid-Korea binnen. Truman beslist, ze door rechtstreekse militaire interventie en met de steun van de Verenigde Naties achter de 38e breedtegraad terug te dringen. Hij geeft zich niet direct rekenschap van de strategische omvang van het offensief in Korea, en geeft op 27 juni aan de Zevende Amerikaanse Vloot bevel, zich naar de Straat van Formosa te begeven. Om de Westelijke flank van de Amerikanen, die op Korea gingen strijden, te beschermen, werd door dit bevel Formosa geneutraliseerd. Daarmee begint voor het eiland een nieuwe periode: terwijl iedereen verwachtte dat de Communistische Chinezen, na de bezetting van Hainan (2 mei 1950), op Formosa zouden landen, wordt die actie door het optreden van de Zevende Vloot nu verijdeld. Al affirmeerde Truman met klem dat er aan deze neutralisatie geen enkel politiek gevolg mocht worden gehecht, toch bracht de actie van de Zevende Vloot een onverhoopt respijt voor de zwakste van de twee Chinese partijen, de Kwo Min-tang-regering op Formosa. Enkele maanden tevoren had Tsjiang Kai-sjek het roer opnieuw in handen genomen. Einde juli, een maand na het begin der vijandelijkheden in Korea, brengt MacArthur op eigen initiatief een bezoek aan Generalissimo Tsjiang. Van wat er tussen beide mannen besproken werd, lekt er wel niet veel uit, maar enkele weken later verklaart MacArthur dat Formosa voor de Verenigde Staten nu de waarde heeft van een onzinkbaar vliegdekschip. De demarche van MacArthur, die intussen ook U.N.O.-bevelhebber is geworden, brengt de Amerikaanse regering overigens in een vervelende positie. Truman acht het noodzakelijk zijn standpunt nog eens duidelijk te bepalen en zendt Averell Harriman met een bijzondere missie naar Formosa om recht te zetten wat er recht te zetten valt. Op het Chinese vasteland blijven in de eerste maanden van de Korea-oorlog de beste krachten opgesteld op de kusten tegenover Taiwan. Terwijl er bijna niet gesproken wordt van de Amerikaanse interventie op het schiereiland, wordt er groot kabaal gemaakt rond het optreden van de Zevende Vloot, die de Chinese ‘bevrijdingsoorlog’ zijn verdiende eindzege ontneemt en een ongehoorde inmenging in de Chinese binnenlandse aangelegenheden betekent! De massale interventie van de | |
[pagina 662]
| |
Chinese ‘vrijwilligers’ in de Korea-strijd, de eis van inbezitname van Formosa als voorwaarde voor een staakt-het-vuren in Korea, de langdurige onderhandelingen van Pan Moen-jom over de wapenstilstand zetten er de Amerikanen toe aan, hun militaire paraatheid op te voeren. De gevolgen daarvan laten zich ook voelen ten overstaan van Formosa. Op 9 februari 1951 sluiten de Verenigde Staten een defensie-akkoord met Tsjiang: zijn troepen zullen opnieuw uitgerust worden op kosten van de Verenigde Staten, ze zullen door Amerikaanse instructeurs opgeleid worden en Tsjiang zal zijn beleid onderwerpen aan Amerikaans bevel. Wanneer Eisenhower Truman als President opvolgt, is een van zijn eerste daden, de opdracht van de Zevende Vloot in de Straat van Formosa te wijzigen. Op 2 december 1954 wordt een formele alliantie gesloten tussen de Verenigde Staten en de Chinese Republiek op Formosa. Eisenhower krijgt de goedkeuring van het Congress om Amerikaanse strijdkrachten in te zetten om Formosa te verdedigen tegen elke Communistische aanval. Tot op dat ogenblik had aan beide zijden de wet van de daad gegolden. Was het in die context mogelijk de regel van het recht te laten gelden door het sluiten van een vredesverdrag met Japan?
Toen de Chinese burgeroorlog zijn schijnbaar onvermijdelijke ontknoping tegemoet ging en nog vóór de strijd om Korea begon, kreeg John Foster Dulles de opdracht met belanghebbende naties preliminaire besprekingen te voeren met het oog op een Vredesverdrag met Japan. Toen de oorlog in Korea uitbrak, bevond hij zich in Japan. Nu de Communistische expansie in het Verre Oosten agressieve vormen aannam, was het voor de Verenigde Staten van het hoogste belang, Japan zo stevig mogelijk aan het Westen te binden. De eerste schakel van deze belangengemeenschap moest het herstel van vredesbetrekkingen zijn. Het Vredesverdrag kwam tot stand in San Francisco, op 8 september 1951. Men kan niet zeggen dat dit onder heel gunstige auspiciën gebeurde. De Sowjetunie weigerde het verdrag te ondertekenen. Vele bondgenoten hadden geaarzeld. China - welk China? - mocht niet mee ondertekenen. En dit was wel de grootste paradox van de akte van San Francisco: het land dat sedert 1937 in strijd was met het agressieve Nippon, kon niet delen in de eer van de vredesregeling. Het intrinsieke doel van dit verdrag: vrede, orde en stabiliteit in het Verre Oosten, kon onmogelijk worden bereikt. Dit bleek overduidelijk uit de territoriale beschikkingen van het verdrag. Krachtens artikel 2 (b) ‘verzaakt Japan alle rechten, titels en vorderingen op Formosa en de Pescadores’. Maar er wordt niet gezegd, aan wie de soevereiniteit over deze eilanden wordt | |
[pagina 663]
| |
overgedragen. Daardoor mist deze beschikking ieder rechtsgevolg. Ze is onuitvoerbaar. Theoretisch wordt het Verdrag van Sjimonoseki niet vervangen door het Verdrag van San Francisco. Theoretisch is Japan nog steeds de soeverein van Formosa. De soevereiniteitsrechten van Japan op Formosa worden ten gevolge van de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog echter uitgeoefend door een bezettende macht: de regering van de Kwo Min-tang. Ten gevolge van de Chinese Burgeroorlog oefent deze regering haar gezag niet meer uit als over een Chinese provincie en ook niet op grond van het zelfbeschikkingsrecht van de Taiwaanse bevolking maar als een bezettende mogendheid.
Deze theoretische constructie kan in de huidige stand van zaken ver gezocht lijken. Ze beantwoordt nochtans aan een verdedigbare volkenrechtelijke analyse. Indien de belanghebbende mogendheden willen afzien van het naakte machtsingrijpen, dan ligt in de huidige onzekere situatie van Taiwan en Penghu toch reeds de kiem voor een nieuwe rechtsvorming. Noch de Volksrepubliek van Peking, noch de Chinese Republiek, die nu haar zetel heeft te Taipei, is de wettige soeverein van deze eilanden. Japan heeft aan zijn rechten verzaakt, maar heeft geen Staat gevonden om zijn verzaking in ontvangst te nemen. De onzekerheid van het huidige bestel kan leiden tot een situatie waarin aan de bevolking van die eilanden op grond van het zelfbeschikkingsrecht de keuze gelaten wordt tussen verschillende mogelijkheden: terugkeer naar Japan, integratie in de Chinese Volksrepubliek, of oprichting van een onafhankelijke Staat. Voor het Westen komt het er op aan, t.a.v. Formosa een politiek te voeren die overeenstemt met zijn wezenlijke principiële en machtsbelangen. Op dit ogenblik kan het Westen er voor zorgen dat het welvaartspeil en de interne maatschappelijke verhoudingen van dien aard zijn, dat de Formozanen niet aangetrokken worden door het Communistisch experiment op het vasteland. Het Westen mag dan geen daden stellen die het prestige van de Volksrepubliek onvoorwaardelijk en zonder tegenprestatie verhogen. Verder moet ook de tijd zijn werk doen: de generatie van Tsjiang Kai-sjek met haar irredentisme is niet eeuwig. Tegenover die politiek moet het Westen geen verplichtingen op zich nemen. Ten slotte moet het volk van de eilanden zijn eigen leiders kunnen kiezen, die het een menswaardig bestaan kunnen verzekeren. Dit zijn voorwaarden die de vastelands-Chinezen met verloop van tijd ook kunnen doen afzien van hun irredentisme tegenover Formosa. Over Sjimonoseki en San Francisco heen kan dan misschien een regeling worden gevonden die in het internationaal bestel in het Verre Oosten vrede sticht naar recht. |
|