Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||
Structuurhervormingen voor het universitair onderwijs in Vlaanderen
| |||||||||||||||||||||||||
Eenzijdige aangroeiDe juist aangegeven globale cijfers verbergen echter een grote verscheidenheid in deelname aan het hoger onderwijs, wat de regionale herkomst, de sociale stand en het geslacht betreft. Kort samenvattend kan men zeggen dat de Vlaamse gewesten ver achterstaan op de Waalse en Brussel, dat zowel de economisch minder bemiddelde volksgroepen als de grote gezinnen over uitgesproken geringere kansen beschikken en dat in het gehele land, doch vooral in Vlaanderen, de deelname aan het hoger onderwijs zeer beperkt is voor de meisjes. Deze eenzijdig- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||
heid wordt duidelijk belicht in de brochure Ruimere kansen voor allenGa naar voetnoot2), opgesteld door een interprovinciale werkgroep van representatieve Vlaamse specialisten inzake onderwijs- en universiteits-problemen en moreel gesteund door een belangrijke groep vooraanstaanden uit het politieke, economische en culturele leven van Vlaanderen. De Vlaamse achterstand duurt immers voortGa naar voetnoot3). De verschillen tussen de verhoudingscijfers zijn aanzienlijk: het arrondissement Brussel telt 140 universiteitsstudenten per 1000 jonge mannen (19-24 jaar) tegenover het arrondissement Maaseik, het andere uiterste, waar de verhouding slechts 33 bedraagt. Daar slechts 7 arrondissementen op de 41 boven het rijksgemiddelde uitsteken, moet ook de relatieve achterstand van een aantal Waalse gewesten erkend worden. Globaal gezien echter is de Vlaamse achterstand een te brutaal feit om niet bijzondere oplossingen te wettigen. Professor Coetsier vat zijn bevindingen bondig samen in de klassiek geworden formulering: ‘40% nederlandstaligen tegenover 60% franstaligen, dit is precies de omgekeerde verhouding als bij de samenstelling van de miliciens’. En in de onmiddellijke toekomst ziet Dr. L. Wieërs van de Dienst voor Studie-advies van de Leuvense Universiteit niet veel verandering in deze toestand: ‘De universitaire scolarisatiegraad, dat wil zeggen de mate waarin de jeugdbevolking aan het universitaire onderwijs deelneemt, bedroeg in 1953 voor de franstaligen ongeveer 43/1000 en voor de nederlandstaligen ongeveer 15/1000. In 1963 was de scolarisatiegraad voor de franstaligen gestegen tot circa 66/1000, en voor de nederlandstaligen tot circa 29/1000. De stijging van de scolarisatie in de loop der laatste 10 jaar bedroeg dus voor de franstaligen 23 punten, terwijl deze voor de nederlandstaligen slechts 14 punten bedroeg’Ga naar voetnoot4). De achterstand van de economisch zwakke groepen is al evenzeer relevant. Het verschil tussen het aandeel der arbeiders in de actieve bevolking (50,7%) en hun vertegenwoordiging in de studentenbevolking (13%) is bekend. Dat niet alleen de financiële factor, doch ook de mentaliteit t.o. hoger onderwijs in het arbeidersmilieu een determinerend element is, verdient eveneens de aandacht. ‘Een streek met veel werklieden, maar met een gunstige economische structuur - zoals b.v. de provincie Luik - kan veel studenten leveren, terwijl een gebied waar de werklieden deel uitmaken van een maatschappij met economi- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||
sche laagstructuur weinig studenten telt’Ga naar voetnoot5). Niettegenstaande het beurzenstelsel reikt de aspiratie van de gemiddelde arbeider er niet tot de universitaire studies. Hij stuurt zijn kinderen naar het technisch onderwijs, dat voor praktisch alle leerlingen een absolute barrière vormt voor verdere doorstroming naar het universitair onderwijs. Vervolgens is de gezinsgrootte in sterke mate bepalend voor de deelneming aan het universitair onderwijs. Volgens onderzoekingen te Leuven (Nederlandse taalrol) en te Gent worden zowel de meisjes als de oudere jongens in de grote gezinnen hierdoor sterk achteruitgesteld. Daarenboven oefent het grote, economisch zwakke gezin een nivellerende werking uit naar omlaag: de ouders willen alle kinderen gelijke ontwikkelingsmogelijkheden bieden, aangepast aan het gezinsbudget, waarvan noodzakelijk de meestbegaafden het slachtoffer worden. Voor de meisjesstudenten is de Vlaamse achterstand zo mogelijk nog groter. Vooreerst is de vertrekbasis kleiner: in absolute aantallen zijn er veel minder nederlandstalige dan franstalige meisjes in het middelbaar onderwijs, nl. 8847 tegenover 10.082 (1961-1962). Vervolgens is de doorstroming voor de nederlandstalige vrouwelijke studenten nog geringer dan voor de mannelijke studenten: zo waren er in 1962-1963 volgens de Universitaire Stichting op 25.733 mannelijke studenten 46,8% in het nederlandse taalstelsel, tegenover slechts 36,2% (2488 op 6874) voor de meisjesstudenten. Inmiddels mag niet uit het oog verloren worden dat het vooral Leuven is dat tegelijkertijd met een groot aantal ingewikkelde problemen geconfronteerd wordt. Zo is b.v. voor de faculteit van geneeskunde het aantal zieken in de Leuvense klinieken onvoldoende om een degelijk medisch practicum toe te laten. In een verklaring voor de St.-Lucas-vereniging van Brussel (februari 1964) wees Mgr. Descamps, rector der universiteit, dan ook op de noodzaak een afdeling der medische faculteit naar Brussel en naar Antwerpen over te brengen. Parallelle moeilijkheden inzake didactische practica (psychologie, filologie) dragen ertoe bij om in bepaalde kringen voortdurend sterker de vraag naar een eigen Waalse sectie van Leuven te doen doorklinken. Anderzijds verlangt een aantal Vlaamse professoren en studenten steeds duidelijker niet enkel de verdere administratieve splitsing der faculteiten en instituten, doch de volledige erkenning van de autonomie der Vlaamse universiteit Leuven binnen een soort Stichting Katholieke Universiteit België. Tegelijkertijd wordt de internationale uitstraling van Leuven | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||||||
door de enen in gevaar geacht bij mogelijke verdere splitsing, door de anderen als een ‘christelijke’ dooddoener voor rechtmatige Vlaamse eisen beschouwd, waarbij opnieuw het oude Vlaamse dilemma van de keuze tussen geloof en volkstrouw wordt aangevoerd. Deze spanningen resulteren gedeeltelijk uit het feit dat sedert enkele jaren Leuven, wat het aantal studenten betreft, van een overwegend franstalige universiteit overwegend nederlandstalig is geworden. De Belgische toename der studenten, vooral der Vlamingen, kwam tijdens het laatste decennium immers vooral Leuven ten goede. In het academiejaar 1962-1963 telde de katholieke universiteit 32,4% van het totaal der franstalige studenten van Belgische nationaliteit en 52,4% van het totaal der nederlandstaligen, in totaal 13.473 op 32.607 (nl. 41,3%)Ga naar voetnoot6). De groei van de katholieke universiteit in haar geheel blijkt verhoudingsgewijs nog sterker te zijn geweest dan die van geheel het Belgisch universitair onderwijs: Leuven steeg in de periode 1953-1963 met 73,7% tegenover het Rijk met 66,3%. Ook de geleidelijke democratisering van het universitair onderwijs in Vlaanderen werd vooral op Leuven gepolariseerd: waar deze universiteit in 1952-1953 49,9% telde van het totaal der nederlandstalige studenten, steeg deze verhouding tot de zojuist genoemde 52,4% voor 1962-1963Ga naar voetnoot7). Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat men vooral vanuit Vlaams-katholieke zijde dringend aanpassingen verwacht. | |||||||||||||||||||||||||
Knelpunten van kwalitatieve aardNaast de demografische aangroei stellen kwalitatieve eisen het Belgisch universitair systeem onder toenemende druk. Ook hier begint de waarheid van Jean Monnets gezegde door te dringen, dat ‘dans la compétition économique ouverte entre les nations l'avenir est à celles qui se donneront le système scolaire le plus complet’. Deze volledigheid veronderstelt tegelijk soepelheid en degelijkheid. Zowel voor het begin als voor het einde van de universitaire opleiding wordt met ongeduld naar aanpassingen uitgezien. Vanuit het secundaire onderwijs worden nieuwe deuren naar de universiteit opengesteld, zodat ook voor studenten die niet uit de grieks-latijnse humaniora doch uit de moderne, economische en zelfs technische secties komen, alle of bepaalde faculteiten toegankelijk worden. Wel voorzien de wettelijke bepalingen een supplementaire maturiteitsproefGa naar voetnoot8). In hoe | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||
ver deze proef de hekatomben in de eerste jaren universiteit zal verminderen, blijft een open vraagGa naar voetnoot9), al is het zeker dat voor velen aldus een onrechtvaardige sluitboom zal worden weggenomen. Aan het andere einde van de universitaire vorming stelt zich de vraag naar de grondiger specialisatie der ‘postgraduates’, die de groeiende groep assistenten, wetenschappelijke navorsers, aspiranten van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, enz. omvat. Van de uitbreiding van zijn wetenschappelijke elite is ook België voortaan definitief afhankelijk bij het handhaven en versterken van zijn rol in de Euromarkt en op ruimer internationaal vlak. Aldus wordt de vraag gesteld naar de noodzakelijkheid en de mogelijkheid van elite-onderwijsGa naar voetnoot10). Opnieuw is de Vlaamse achterstand een feit, waarvoor niet enkel de globale ondervertegenwoordiging in het universitair onderwijs mag aansprakelijk gesteld worden, doch eveneens elementen van meer psychologische aard: bekwame Vlamingen hebben te weinig wetenschappelijke ambitie. Komt dit omdat zij in eigen milieu onvoldoende gesteund worden? of omdat zij zelf, zonder al te ruime culturele background van huis uit, zich vlug tot de onmiddellijk financieel rendabele taak beperken en zich weinig bekoord voelen door een veeleisende strikt wetenschappelijke carrière? Is ook de oriëntatie vanuit het secundair onderwijs niet te eenzijdig? De gegevens voor de doctoraten in de academiejaren 1959-1960 en 1960-1961 wijzen in deze richting: de Universitaire Stichting vermeldt hier voor Letteren en Wijsbegeerte 28 nederlandstalige doctoraten tegenover 20 franstalige en voor de faculteit der wetenschappen 45 nederlandstalige doctoraten tegenover 84 franstaligeGa naar voetnoot11). Zelfs kan met Dr. Wieërs de vraag gesteld worden of hier een verkeerde spiritualistische instelling van de kant van vele katholieken geen determinerende rol speelt. Naarmate de vertegenwoordiging der katholieke studenten groter is, ligt immers het aantal van hen die in de exacte richting studeren lager: voor 1960-1961 telden de universiteiten Luik 38,7%, Brussel 27,7%, Gent 33,5%, Leuven Vlaams 23,9% en Leuven Frans 19,7% studenten in de faculteiten der zuivere en toegepaste wetenschappen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||
Twee andere, uit een liberaal-christelijke traditie geërfde factoren werken remmend op het modern wetenschappelijk werk. Er is vooreerst de overdreven binding aan de ‘traditie’, waardoor het vermijden van risico's belangrijker is dan het scheppend ontdekken van nieuwe mogelijkheden. Nochtans meer dan ooit geldt voor elke opvoeder het woord van Paul Valéry tot de leerlingen van het lyceum van Sète: ‘Il 'sagit de faire de vous des hommes prêts à affronter ce qui n'a jamais été’. Vervolgens hindert het overgeleverde individualisme het vinden van de zo nodige vormen van team-work, zonder welk voortaan noch wetenschappelijke, noch economische, noch culturele vooruitgang mogelijk is. Opnieuw blijkt hier hoe een juist begrip van de universitaire problematiek het situeren van de universiteit in het volksgeheel met het erkennen van een wederzijdse diepgaande beïnvloeding veronderstelt. | |||||||||||||||||||||||||
Voorgestelde oplossingenTussen de vele voorgestelde oplossingen om de Vlaamse achterstand te verhelpen zijn er twee die door invloedrijke pressiegroepen zowel op het politieke als op het wetenschappelijke vlak verdedigd worden. Geen van beide oplossingen bedoelt volledig te zijn en onderling zijn ze tot op zekere hoogte tegenstrijdig. Een aantal andersdenkenden, daarbij gesteund door een kleine groep katholieken, gegroepeerd deels in de ‘Stichting Universiteit Antwerpen’, deels in de groep ‘Eenheid’, wil het probleem oplossen door aan de belangrijke agglomeratie Antwerpen een Rijksuniversiteit te schenken, geheel of gedeeltelijk van alle faculteiten voorzien. Deze universiteit zou, schematisch samengevat, op twee hoofdsecties opgetrokken worden, nl. de groep wetenschappen en toegepaste wetenschappen en de groep mens- en maatschappij-wetenschappen, waartussen dan nog een sectie voor de studie van het contact tussen beide groepen. Voor de wereldbeschouwelijke vakken zouden de cursussen eventueel gesplitst worden, zodat bv. filosofie in christelijke én in vrijzinnige richting zou gedoceerd worden. Zij zou daarbij het systeem van de ex-cathedra-colleges vervangen door het invoeren van ‘tutorials’ en ‘team-work’, waardoor en de zelfwerkzaamheid der studenten en het contact met de professoren zouden worden bevorderd; tevens zou door grotere interdisciplinaire vervlechting de wederzijds verrijkende beïnvloeding der vakken meer persoonlijke synthese mogelijk maken. Tenslotte zou zeer veel aandacht aan de research besteed worden. Hoofdbedoeling is een elite-universiteit op een totaal nieuwe leest. In feite is dit voorstel gegroeid uit overwegingen die van zeer uit- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||||||
eenlopende aard zijn: politieke motieven (een kiesprogramma voor de najaarsgemeenteverkiezingen met als hoofdbelofte Antwerpen de ‘eigen’ universiteit te bezorgen), economische (de snelle industriële uitbreiding van Groot-Antwerpen vergt een stijgend aantal hoog gekwalificeerde technici), ideologische (de tegenwerking van de ‘verzuiling’ tussen Rijks- en katholiek universitair onderwijs, oorzaak van wederzijds wanbegrip en intolerant optreden) en wetenschappelijke (een nieuw systeem voor het structureren der faculteiten en der leer-methode). Inmiddels kreeg deze richting ook de steun van het linkse vakverbond voor openbare diensten. De andere opvatting, gekristalliseerd in een wets-voorstel van oud-minister R. Houben, C.V.P.-senator, wil soepeler en pragmatischer te werk gaanGa naar voetnoot12). Hier is niet de theorie uitgangspunt, doch de concrete sociale en pedagogische behoefte der geïnteresseerde bevolkingsgroepen. Kern van deze opvatting is: uitzwerming der universitaire kandidaturen. Inzake de eventuele mogelijkheid later een pluralistisch gestructureerde universiteit Antwerpen te verkrijgen, wordt noch pro noch contra stelling genomen. De motivering voor deze richting wordt samengevat in de titel van de reeds vermelde brochure: Ruimere kansen voor allen. Vooreerst is het vertrekpunt niet Antwerpen doch Vlaanderen in zijn geheel. De oprichting van een universiteit te Antwerpen zou immers geen verandering brengen in de situatie van West-Vlaanderen of Limburg, provincies waar verhoudingsgewijze de achterstand inzake deelname aan het universitair onderwijs nog groter is dan te AntwerpenGa naar voetnoot13). Vervolgens erkent deze groep dat het vooral Leuven is waar de Vlaamse aangroei het sterkst is en de grootste aanpassingsproblemen stelt. Deze ‘vraag’ beantwoorden met het ‘aanbod’ van een nieuwe Rijksuniversiteit, waarbij aan de toch hoofdzakelijk in christelijk perspectief georiënteerde volkswil slechts enkele oppervlakkige concessies zouden worden gedaan, lijkt weinig democratisch. De studie wijst er terecht op dat ‘universitairen niet mogen worden opgesloten in een bepaalde | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||||||
denkrichting. Maar openheid sluit de geestelijke structuratie van een samenleving niet uit. Met moet immers voldoende oog hebben voor de eerste opleiding van de jonge studenten - wat juist in de kandidaturen geschiedt - in de sfeer van het eigene’Ga naar voetnoot14). Betreffende het eerste voorstel dient erkend te worden dat België behoefte heeft aan meer gekwalificeerd wetenschappelijk personeel. Of hiertoe echter in de onmiddelijke toekomst een nieuwe universiteit de oplossing is, kan ernstig betwijfeld worden. Oprichting van kandidaturen kan de bestaande universiteiten aan de basis ontlasten (in Leuven bv. bevinden zich ongeveer 50% der studenten in de kandidaturen) en hen in de gelegenheid stellen meer aandacht te besteden aan de verzorging van de licenties en de verdere specialisatie. Door grotere taakverdeling tussen de vier universiteiten en door bevordering van een geïntegreerde programmatie van de navorsing zou hier op korte tijd creatief werk kunnen worden geleverd - terwijl een universiteit Antwerpen slechts binnen twintig jaar voldoende wetenschappelijk geakklimatiseerd zal zijn om in de groep der bestaande Belgische universiteiten echte research-bijdragen te kunnen leveren. Tenslotte lijkt het onwaarschijnlijk dat, waar de bestaande universiteiten reeds recruteringsmoeilijkheden hebben m.b.t. de aanwerving van nieuwe professoren, de universiteit Antwerpen, zonder een soepele overgangsformule van kandidaturen, een groep academisch personeel van ongeveer 1.000 leden zou kunnen samenstellen, nodig om zijn specifiek pedagogisch programma te kunnen uitwerken (dat juist een zeer intensieve bezetting met professoren veronderstelt). Dit belet niet dat o.i. het eerste voorstetl zeer veel goede elementen bevat, die geleidelijk in de realisatie van het tweede voorstel kunnen worden opgenomenGa naar voetnoot15). De kracht van het tweede voorstel is zijn realisme. Op alle bestaande universiteiten is de formule der kandidaturen, afhankelijk van een moederuniversiteit, toepasselijk. Er zullen dus niet onmiddellijk nieuwe | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||||||
instellingen, van een eigen rechtspersoonlijkheid voorzien, worden opgericht. De uitgezwermde kandidaturen maken een integrerend deel uit van de inrichtende universiteit. De wetenschappelijke verantwoordelijkheid berust niet bij een nog te creëren traditieloze groep professoren, doch bij de inrichtende universiteit, waardoor, ook in de ogen der ouders, het peil der opleiding wordt gewaarborgd. Daarenboven hebben de docenten der kandidaturen daardoor een reële promotiekans binnen het academisch corps der universiteit waartoe zij behoren. Financieel drukt het oprichten van kandidaturen ongetwijfeld minder zwaar op de schatkist dan het organiseren van twee nieuwe universiteiten (Antwerpen, Mons), waarbij men per universiteit 10 miljard als vertrekcijfer der oprichtingsonkosten mag aanvaardenGa naar voetnoot16). Belangrijk vooral is het feit, dat door de universiteit door middel van kandidaturen dichter bij het volk te brengen, de remmende psychologische barrières doorbroken worden en voor een groot aantal begaafde jongeren het universitair onderwijs praktisch mogelijk zal worden. Inzake de plaats der inplanting kan alleen een realistisch akkoord tussen de bestaande universiteiten tot verantwoorde oplossingen leiden. De gepubliceerde studies en de adviezen van specialisten als de professoren Coetsier, Derine, Deleeck, Dr. Wieërs, enz. wijzen alle (wat Vlaanderen betreft) in de richting van kandidaturen in Antwerpen, Brugge, Hasselt. Terecht merkt de reeds vermelde brochure hierbij op: ‘In principe dienen in de gespreide kandidaturen alle studierichtingen te worden voorzien. Dit is mogelijk, aangezien de kandidaturen een basisopleiding verstrekken en de eigenlijke specialisering slechts in de licenties of doctoraten een aanvang neemtGa naar voetnoot17). Door de spreiding tenslotte wordt automatisch en geleidelijk het aantal leerkrachten opgedreven, waardoor het contact student-professor zal worden bevorderd. Ook in het buitenland vindt het kandidaturen-systeem interessante voorbeelden. Bij de decreten van 8-10-1957, 17-11-1958 en 2-11-1960 is het Franse ministerie van onderwijs overgegaan tot de oprichting van 22 wetenschappelijke, 16 literaire en 12 juridische ‘collèges universitaires’. En nog wil men verder, zoals minister C. Fouchet schreef: ‘De nombreux collèges universitaires ont été créés en dehors des villes de faculté. Dès cette année, l'enseignement supérieur est dispensé dans trente-six villes en France. Mais il faut faire davantage’Ga naar voetnoot18). Als moti- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||||||
vering voor deze politiek werd o.m. aangegeven: ‘L'institution des collèges scientifiques universitaires correspond à la double nécessité de décongestionner les facultés des sciences et d'attirer davantage de jeunes vers les études scientifiques, en rapprochant de leur foyer familial le centre d'enseignement’Ga naar voetnoot19). In de U.S.A. met zijn reuzeuniversiteiten, is méér wellicht dan in enige andere staat uit het Westen de spreiding doorgevoerd. In talrijke onafhankelijke en erkende undergraduate colleges (ongeveer gelijk te stellen met de eerste drie jaren der Belgische universiteiten) en in ruim 900 colleges (die de twee jaren vergelijkbaar met de kandidaturen bevatten) wordt de overgang tussen de high school en de grote en sterk gespecialiseerde universiteiten voorbereid. Dank zij de geleidelijke vorming in beperkte groepen worden er zowel de assimilatie van de leerstof als de selectie der studenten voor verdere studie bevorderd. De enorme concentratie aan de top, o.m. van de research (Yale, Harvard, Princeton), is geenszins in tegenspraak met de zeer ver doorgedreven decentralisering in de onderste lagen van het onderwijs. | |||||||||||||||||||||||||
SlotbeschouwingenOok de uitzwerming der kandidaturen is geen toverformule, noch voor de echte democratisering, noch voor de oplossing van een aantal problemen van kwalitatieve aard, die nadien zullen blijven voortbestaan. De uitzwerming kan enkel slagen indien een geheel nieuw pedagogisch systeem in deze kandidaturen wordt uitgedacht (en dus ruime experimenteermogelijkheden worden toegelaten). Elk complex van kandidaturen dient een eigen ‘campus’ te vormen, waar professoren en studenten in nauw contact samenlevenGa naar voetnoot20). Indien kandidaturen te Antwerpen, Brugge en Hasselt een studentenpendelverkeer vanuit b.v. Turnhout, Kortrijk, Maaseik in het leven zouden roepen - waar deze studenten vroeger in de bestaande universiteitssteden op kamers logeerden - dan is het heelmiddel erger dan de kwaal die men beoogt te genezen. Enkel een resoluut en voor studenten, wonend buiten een bepaalde zone, obligatoir invoeren van verblijf in studenten-homes kan het klimaat waarborgen, vereist voor universitaire vorming. Zo is een ernstig contact met de professoren mogelijk; enkel daar werkt team- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||||||
work echt creatiefGa naar voetnoot21). Het komt er immers ook op aan, de universiteit dichter bij het milieu te brengen om de jonge mens de kans te geven zich van dit grotendeels intellectueel remmend milieu vrij te maken, niet om het universitaire klimaat tot eng provincialisme te herleiden. Een zekere psychologische breuk tussen het milieu der kandidaturen en het thuis-milieu moet bewust bevorderd worden. Voor studenten zonder culturele background is deze relatieve vervreemding conditio sine qua non om later het volk werkelijk als cultuurversnellende elementen te kunnen dienen. Een uitwisseling van studenten en professoren tussen de verschillende kandidaturen onderling zou eveneens een heilzame werking kunnen uitoefenen op het gehele systeem. De vestiging van nieuwe industrieën in Limburg en West-Vlaanderen zal daarenboven het aantal gezinnen van intellectuelen, afkomstig uit andere provincies, doen toenemen en aldus ook in de kandidaturen enigszins automatisch de confrontatie der mentaliteiten bevorderen. Vervolgens mogen, wat de specifiek christelijk georiënteerde kandidaturen betreft, deze niet de plaats worden waar geestelijken benoemd worden als beloning voor bewezen diensten of om het ‘kerkelijk’ klimaat te garanderen. In de specifieke pastoraal is er immers een gevoelig tekort aan bekwame priesters. Het ware wenselijk dat de administratieve en wetenschappelijke functies ook hier aan leken zouden worden toevertrouwd, terwijl een studentenparochie voor de zielzorg zou instaan. Dit zou de gezonde ambitie van een aantal bekwame, nu soms beneden hun niveau werkende leken uit het secundaire onderwijs en van jonge navorsers stimuleren. Tenslotte zouden deze kandidaturen als gemeenschappen van professoren en studenten in de eigen omgeving geleidelijk het culturele klimaat helpen wijzigen en aldus een spiraalvormige beweging op gang brengen en bijdragen tot de community development van een ontwikkeld gebied. Het grotendeels sociaal-pedagogische, ideologische en politieke probleem der kandidaturen mag niet uit het oog doen verliezen dat naast cultuur- en wetenschapsoverdracht met ruimere kansen voor allen, het specifiek wetenschappelijk onderzoek een hoofdtaak is der universiteit. Het consulteren van de publikaties van grote buitenlandse universiteiten leert dat - behalve in het domein der strikte geesteswetenschappen - de research-resultaten der Belgische universiteiten zelden als be- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||||||
langrijk vermeld worden. En hierop maakt Leuven geen uitzondering. Inzake Nobelprijzen - hoe betrekkelijk ook als parameter van wetenschappelijke activiteit, toch bruikbaar - komt België ver achter de meeste, zelfs kleinere cultuurlanden. Om deze kwalitatieve achterstand in te halen baten geen halve maatregelen. Het is ook niet in de eerste plaats een kwestie van financiële middelen, zoals Skandinavië en Nederland voldoende leren. Hier dringt zich een drastische reorganisatie op, over ideologische, linguistische en partijpolitieke tegenstellingen heenGa naar voetnoot22). Doch daartoe is meer echt wetenschappelijke ambitie, meer onbaatzuchtige waarheidsdrift vereist dan de traditioneel overgeleverde denktrant tot nog toe als passend aanvaarddeGa naar voetnoot23). Tenslotte is er de dienst aan de ontwikkelingslanden. De Belgische universiteiten oefenen geen bijzondere aantrekkingskracht uit op de buitenlandse studenten, ook Leuven niet, dat met 8,1% vreemdelingen het Belgisch gemiddelde 8% evenaart. Als internationale carrefour, als niet-imperialistische kleine natie, als grotendeels nog christelijk volk heeft België zovele motieven om een groeiende internationale rol te vervullen door bij te dragen tot de intellectuele ontwikkeling van de toekomstige verantwoordelijken der jonge landen, zowel door vreemde studenten hier te vormen als door eigen universitaire leerkrachten uit te zenden. Lovanium is indrukwekkend en een aantal Belgen doceert in Latijns-Amerika. Doch in verhouding tot de behoeften en de mogelijkheden stellen zich hogere eisen. Onverbiddelijk zal de plaats van een volk in de wereld voortaan hoofdzakelijk bepaald worden door de kwaliteit van zijn georganiseerde brain-trust. Indien dit waar is, wordt de toekomst, zowel van Vlaanderen als van België, op de eerste plaats door de universiteit bepaald. Men mag terzake hopen dat de ‘wijzen’ zullen inzien dat alleen wijsheid die gepaard gaat met durvende creativiteit, ware wijsheid is. |
|