Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 617]
| |
[1964, nummer 7]Her-ontdekking van de seksualiteit
| |
[pagina 618]
| |
états de vie, on méconnaît un problème plus essentiel, dont la solution est à la charge de tout homme, qu'il soit engagé dans le sacerdoce ou dans le mariage, à savoir celui de la reconnaissance et de la signification de la sexualité’Ga naar voetnoot5). Dit is, met andere woorden, de integratie der seksualiteit, waar Perquin zo dringend voor pleit. Men zou kunnen menen, dat deze integratie der seksualiteit in onze maatschappij, juist als reactie op een evident tekort op dit gebied in een voorbije periode, een vanzelfsprekend feit is. De gegevens wijzen echter iets anders uit. Perquin zegt niet slechts, ‘dat de Kerk er niet in geslaagd is, tenminste niet tot voor kort, de seksualiteit te integreren in het christelijk leven’Ga naar voetnoot6), maar ook, dat hij heeft trachten duidelijk te maken, ‘hoe de integratie van de seksualiteit in het gehele leven van de mens nog altijd een héél moeilijke opgave betekent ten gevolge van vele oorzaken, waaraan ook het feitelijke Christendom schuldig is’Ga naar voetnoot7). Beirnaert heeft een prachtige omschrijving gegeven van de geïntegreerde seksualiteit: ‘In de mate waarin de seksualiteit verhouding is van persoon tot persoon door middel van het lichaam, is de seksualiteit de voorwaarde voor het openstaan voor de ander. Omdat zij niet iets toevalligs is en niet iets van de tweede rang, heeft zij niet alleen de biologische betekenis van instrument der voortplanting, maar heeft zij vooral zin met betrekking tot de personen die, in haar en door haar, tot ontplooiing komen en een betere vervulling van zichzelf bereiken. Daarom is het geraken tot de ware realiteit van zijn “gesexueerd” wezen [être sexué], (wij zeggen niet het hebben van specifiek sexuele bevredigingen) voor iedereen de verwerkelijking van zijn mens-zijn’Ga naar voetnoot8). Het lijkt me duidelijk, dat dit volwassen peil der seksualiteit betrekkelijk zelden bereikt wordt. Perquin heeft daarvoor enige belemmeringen aangegeven in de ‘gewone moraaltheorieën’Ga naar voetnoot9), in een ‘angstige opvoeding, opgedrongen schuldgevoelens’Ga naar voetnoot10). Hij stelt vast, dat ‘er in het verstandelijke, maar vooral affectieve en religieuze beleven, algemeen gesproken, geen werkelijk vrije plaats is voor de seksualiteit’Ga naar voetnoot11). Dit als gevolg van de opvoeding, die niet voldoende vrij staat tegenover de seksualiteit en zelfs niet tegenover de affectiviteit als zodanig. Wanneer hier nu tegenover staat, dat in de maatschappij van het ogenblik ‘sex’, als reactie op een fatsoensmatig en verkeerd begrepen ethisch verbergen in een vorige periode, ons thans overtrokken wordt gepresenteerd en wel primair als een onweerstaanbare drang die absolute gelding eist, zelfs los van de menselijke persoon als persoon, dan is | |
[pagina 619]
| |
het niet te verwonderen, dat men in deze seksualiteit een oplossing zoekt voor velerlei persoonsconflicten. Leist heeft al jaren gevochten voor een beter en meer alzijdig verstaan van de seksualiteitGa naar voetnoot12) en aangetoond dat veel ellende in en buiten het huwelijk voortkomt uit een gebrek aan besef dat de mens in zijn totaliteit man of vrouw is en niet slechts in zijn genitale seksualiteit. Dat dit gevecht nog beslist niet gewonnen is, kan o.a. blijken uit een artikel in het Amerikaanse Time, over The Second Sexual Revolution, waar een realistisch beeld geschetst wordt van de nood die er heerst. Het stuk wordt besloten met de aansporing, dat men er goed aan zou doen, wat minder over ‘sex’ en wat meer over ‘love’ te denkenGa naar voetnoot13). Duiden niet veel van de gewraakte gedragingen van de jeugd en van ouderen op het feit, dat men niet geleerd heeft normaal als persoon tot persoon met elkaar om te gaan? Het is toch een erkend feit, dat veel experimenten op dit gebied niet anders zijn dan pogingen om uit de eigen eenzaamheid weg te komen. In vele opzichten staan we nog aan het begin van een echte integratie. Dit geldt echter niet alleen voor de ongehuwden of de onervarenen. ‘Men hoeft slechts een eerlijke blik te slaan op het werkelijke leven van gehuwde paren’, aldus Beirnaert, ‘en de getuigenissen uit de moderne literatuur en de film bij elkaar te plaatsen, om te beseffen dat de belofte die in de seksualiteit ligt opgesloten, niet vervuld wordt. Iedereen wordt teruggeworpen op zijn eenzaamheid op het moment dat hij probeert eruit te komen’Ga naar voetnoot14). Brentjens heeft gewaarschuwd, dat de eenzaamheid van de ongehuwde niet alleen een kwestie is van seksuele ontmoetingen: ‘Het heeft te maken met het alledaagse leven, met huiselijkheid, met wonen en eten’Ga naar voetnoot15). Ja, met alle verschijnselen van het leven. Als we maar bedenken dat al deze dingen een hel worden, wanneer ze niet door de persoonlijke verbondenheid leefbaar worden gemaakt. Van den Berg zegt het erg duidelijk: ‘Er is geen levensstaat, die ons uit hoofde van zijn “natuurlijkheid” gemakkelijk ligt. Het is - wat de “drift” betreft - even gemakkelijk (of even moeilijk) op een juiste wijze gehuwd te zijn als ongehuwd. Het huwelijk is geen remedium concupiscentiae’Ga naar voetnoot16). Voor de gehuwden zowel als voor de ongehuwden geldt, dat zij hun eenzaamheid slechts zullen kunnen doorbreken, naarmate zij in staat zijn om met hun hele wezen (en wel hun ‘être sexué’) open te staan voor anderen en zich door anderen te laten verrijken. Hetgeen betekent, dat de verkramping en vertekening der persoon niet gemakkelijker wordt voorkomen in dan buiten het huwelijk. | |
[pagina 620]
| |
Deze conclusie zal waarschijnlijk niet zo gemakkelijk aanvaard worden. Daarom zou ik ze graag nog wat toelichten. ‘Dat wij zo algemeen geneigd zijn te geloven, dat het ongehuwd-zijn moeilijkheden met zich brengt, die in geen vergelijk staan tot de moeilijkheden van de gehuwde, vindt zijn oorzaak in de aan onze cultuur eigen overschatting van het sexuele contact en in het bijzonder in de overschatting van de geslachtsgemeenschap’Ga naar voetnoot17), stelt Van den Berg. En wanneer Perquin de ‘polygamie successive’ in de Verenigde Staten becommentariëert (het aantal duurzame huwelijken is op het ogenblik in een verhouding van 4:1, een halve eeuw geleden 18:1), zegt hij: ‘De oorzaak van de huwelijkstragedies ligt niet in de “slechtheid” der jonge Amerikanen, maar ligt in het feit, dat zij volkomen onrijp en dus geheel onvoorbereid een huwelijk menen te moeten aangaan, daartoe mede aangezet door de leegheid van het eigen gezin’Ga naar voetnoot18). Kardinaal Alfrink drukt geen andere realiteit uit dan wat Van den Berg heel simpel zegt (‘Gehuwd-zijn is evenmin gemakkelijk. Gemakkelijk leven betekent ophouden mens te zijn’), als hij concreet op huwelijkssituaties duidt: ‘Men kan zich zelfs een geval indenken waarin deze echtelijke geslachtelijke samenleving door omstandigheden niet plaats vindt en toch man en vrouw door hun liefdevol samen-leven elkander aanvullen, vervolmaken, voltooien. En er zijn genoeg gevallen, waar de geslachtelijke samenleving niet ontbreekt en waar van die menselijke voltooiing niet veel terecht komt’Ga naar voetnoot19).
Het spreekt vanzelf, dat het voorafgaande niet bedoeld is als een aanval op het huwelijk ten bate van het ongehuwd-zijn. Wel een poging om te laten zien, dat we in onze argumenten voor het een of het ander een kritische eerlijkheid moeten betrachten. Dit klemt te meer, omdat we door de overwaardering van een eenzijdig verstane seksualiteit (en tengevolge daarvan een onderwaardering van de geïntegreerde seksualiteit) van een zekere dictatuur op dit punt mogen spreken. De door Van den Berg en Beirnaert geconstateerde overschatting is ook in het gewone gesprek merkbaar. Er is een publieke opinie ontstaan, waardoor de ongehuwde a priori reeds gediskwalificeerd is. ‘De ongehuwden moeten deze mening opvatten als een verdict op hun levensstaat, zij worden door deze opinie gedreven tot de overtuiging, dat hun leven in wezen onnatuurlijk, want tegen de normale gang van het natuurlijk leven ingaande is’Ga naar voetnoot20). Voor de ongehuwde is in deze maatschappij | |
[pagina 621]
| |
eigenlijk geen volwaardige plaats. Men neemt niet aan, dat iemand in staat is zijn seksualiteit volledig te beleven anders dan in het huwelijk of in ‘onnatuurlijkheden’. Iedere priester - om me tot die categorie te beperken - die in normale persoonsrelatie tot anderen staat, zal meermalen gehoord hebben, ook van ernstige katholieken: ‘ik snap niet, dat die man niet getrouwd is’. Het is goed, speciaal in dit geval, te zien dat hier nog van een andere sociologische dwang sprake is: de publieke opinie, ook en wellicht juist onder katholieken, heeft de priester buiten de maatschappij geplaatstGa naar voetnoot21). Hoe goed bedoeld ook, men heeft de priester niet alleen gezien als het bekende schaap met vijf poten, men heeft hem ook steeds beschouwd als iemand die eigenlijk buiten het gewone leven staat, zelfs nauwelijks als iemand die ook de opdracht heeft zijn seksualiteit te waarderen en te beleven in volwassen menselijkheid. Voor velen is de priester altijd ‘en représentation’. Beirnaert spreekt dan ook consequent maar hard van een sociologische schuld van de gemeenschap vanwege ‘la quasi-aliénation du prêtre dans son humanité’Ga naar voetnoot22). Hij werpt de vraag op - die beslist buiten het kader van onze opzet ligt, maar die we willen aanduiden - of in veel gevallen de seksuele problemen wel primair seksuele problemen zijn, of veeleer het niet klaar komen met zijn positie in de huidige maatschappij. Waarbij de persoon in kwestie van de veronderstelling uit zou gaan, dat met een huwelijk deze moeilijkheden verdwenen zouden zijn. Ik verwijs slechts naar een artikel in Te elfder ureGa naar voetnoot23), dat op de problemen nader ingaat.
De opgave van iedere mens is, als volledig uitgegroeide mens met de ander omgaan. Dit is niet een automatisch optredende bekwaamheid van iemand die volwassen van jaren is en ook niet van ieder die gehuwd is. Daarom heeft Perquin groot gelijk als hij stelt: ‘De integratie der seksualiteit in het totale leven dient plaats te vinden in een tijd die ver van het huwelijk verwijderd is’Ga naar voetnoot24). Juist om zowel boven angsten en taboes als boven een te sterke en te onrustige gerichtheid op de genitale seksualiteit uit te kunnen groeien. Vandaar ook zijn pleidooi voor lange verlovingen in deze tijdGa naar voetnoot25), omdat men, tegen een nog steeds niet geintegreerde seksualiteit in, de volle waarde ervan moet leren zien en beleven. Prof. Dr. N. Beets spreekt enigszins badinerend over seksualisering bij de jeugd. Uitgaande van het begrip pronken, ook op erotisch gebied, vraagt hij zich af of het meisje en de jongen weten, dat | |
[pagina 622]
| |
zij pronken. Want, ‘Degene die weet dat hij pronkt, heeft distantie en onderscheidingsvermogen-in-potentie. Onderscheidingsvermogen is een voorwaarde om te kunnen kiezen. Kiezen uit wat aangeboden wordt. Toenemend onderscheidingsvermogen vraagt meer distantie en overzicht waardoor uit meer beter gekozen kan worden. Distantie ook tot zichzelf, als degene die tot een keuze komen moet’Ga naar voetnoot26). Dat deze distantie op de seminaries op een eenzijdige wijze werd gerealiseerd en dat er daardoor van een werkelijke opvoeding tot seksualiteit niet veel terechtkwam, is haast spreekwoordelijk en wordt door bijna alle hier geciteerde auteurs vermeldGa naar voetnoot27). Maar mij lijkt, dat de nood breder is en ook de opvoeding in het algemeen geldt, zowel op school als thuisGa naar voetnoot28). En wel naar twee kanten: zoals Perquin heeft aangetoond in de zin van een erkennen en waarderen van de seksualiteit in haar volle waarde, èn in de zin van een uitstijgen boven de zeer eenzijdig opgevatte seksualiteit zoals die in de maatschappij heerst. Duidelijk is in ieder geval zijn conclusie: ‘Als pedagoog acht ik het wenselijk, dat de beslissing voor de keuze van het één of het ander zo lang mogelijk uitgesteld wordt, d.w.z. tot het tijdstip dat de jonge mensen affectief rijp genoeg zijn om een verantwoorde keuze te doen’Ga naar voetnoot29). Waaruit dan ten slotte meteen volgt, dat men wel voor het een of het ander moet kiezen naar eigen aanleg en geroepen-voelen, maar niet uit angst voor de consequenties van het een of het ander. Populair gezegd: iemand die niet in de uitgroei van zijn persoon geschikt is om een goed echtgenoot te zijn en vader, is ook niet geschikt om als volwaardige ongehuwde door het leven te gaan. ‘Gesublimeerdheid der menselijke gevoelens is eerst mogelijk na een gezonde seksuele ontwikkeling’Ga naar voetnoot30). Omgekeerd is het huwelijk als vlucht niet minder een onding dan het ongehuwd-zijn als vlucht. Elke volwaardige menselijke gedraging vraagt een afstand-nemen, ook en niet in het minst de seksualiteitGa naar voetnoot31). Dit geldt niet alleen voor het ongehuwd-zijn, maar ook - anders, maar niet minder ernstig - voor het huwelijk. Daarom meende ik, dat het goed was, dit afstand-nemen na te gaan in álle seksualiteit die volledig geïntegreerd is. Daarmee behoeden we ons voor argumenten, in welke discussie ook, die te simplistisch en te lichtvaardig gebruikt worden. |
|