Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 562]
| |
Paus Pius XII en de joodse tragedie
| |
[pagina 563]
| |
vraagstuk’ aanmerkelijk centraler stond in Hitlers denken en willen dan de euthanasie. De haat tegen de Joden behoorde tot de kern van zijn wezen en vormde één der hoofddrijfveren van zijn werk. Een poging tot verzet tegen Hitlers program t.o.v. de Joden werd door allen aangevoeld als een direct verzet tegen Hitler zelf. De euthanasie van zwaar geestelijk gestoorden was éérder een der consequenties uit de nihilistische Nazileer, omdat de stakkers door de Nazi's als geestelijk onvolwaardigen en improduktieve eters werden beschouwd. Het lag minder centraal in Hitlers plannen. Een protest dat tegen de euthanasiemoorden met succes werd bekroond, behoeft daarom nog niet hetzelfde effect te hebben, als het gericht zou worden tegen de verdelging van de Joodse volksgroepen in Europa. Beide vernietigingsacties lagen voor de Nazileiders op verschillend vlak. Een ander verwijt, dat Hochhuth tegen Pius XII uit, behelst, dat deze omwille van de Jodenvervolging het in 1933 gesloten Reichskonkordat had moeten opzeggen of tenminste met opzegging had moeten dreigen. Hochhuth gaat zover, dat hij de Paus de ‘concordaatspartner’ van Hitler noemt (p. 235). Hoe men ook over de opportuniteit van concordaten moge denken, deze voorstelling van zaken is volkomen onwaar en miskent het feit dat een concordaat helemaal geen vriendschapspact is, doch veeleer een overeenkomst, een schikking tussen de Kerk en een bepaalde staat, waarin de levensrechten van de Kerk in dat bepaalde staatsgebied nauwkeurig worden omschreven, zoals b.v. de indeling in bisdommen, het recht op katholieke scholen, eigen verenigingen enz. Het door het pauselijk staatssecretariaat en de Duitse Rijksregering gesloten concordaat was een overkoepelende regeling, waarin de reeds vroeger gesloten Länderkonkordate met Pruisen, Baden en Beieren werden samengevat, omdat de federale structuur van het Weimarregime had plaats gemaakt voor de eenheidsstaatGa naar voetnoot2). Hitler beoogde met het sluiten van het concordaat ongetwijfeld zuiver politieke doeleinden, en van meet af aan heeft hij het willekeurig overtreden, zodat we welhaast van een constante verdragsbreuk kunnen spreken. P. Robert Leiber, de gewezen privé-secretaris van Pius XII, heeft ons meegedeeld, dat er in het tijdvak 1933-1939 tussen de 55 en 60 meestal zeer scherp gestelde protestnota's van de pauselijke staatssecretaris Eugenio Pacelli aan de Duitse Rijksregering zijn uitgegaanGa naar voetnoot3). De ‘Kirchenkampf’ nam zulke vormen aan, dat Paus Pius XI | |
[pagina 564]
| |
besloot op 21 maart 1937 in alle Duitse kerken zijn encycliek Mit brennender Sorge van de preekstoel te laten voorlezen. De encycliek behelsde een uiterst scherpe afrekening met de nationaal-socialistische staat, aan wie ontrouw aan het concordaat en flagrante verdragsbreuk werd verweten. Er werd ingegaan op het feit, dat met name de Rijksregering op de afsluiting van het concordaat had aangedrongen. De Paus had gemeend haar aanbod om de verhouding tussen Kerk en staat in Duitsland met een verdrag te regelen te moeten accepteren. De reden waarom het Vaticaan het concordaat gesloten had, zet de Paus aan het begin van de encycliek uiteen: ‘Derhalve hebben wij destijds, ondanks vele ernstige bezwaren en slechts na hevige innerlijke strijd er toe besloten, onze toestemming niet te weigeren. Wij wilden onze trouwe zonen en dochters in Duitsland, voor zover het menselijkerwijs mogelijk was, de gespannen verhoudingen en het lijden besparen, die anders onder de toenmalige omstandigheden met zekerheid te verwachten zouden zijn geweest. Wij wilden aan allen metterdaad bewijzen, dat wij, enkel en alleen Christus en wat van Christus is zoekende, aan niemand de vredeshand van de Moederkerk weigeren, die ze niet zelf van zich stoot’Ga naar voetnoot4). Het feit dat Hitler het concordaat met voeten trad, mocht voor de Kerk nog geen reden zijn het verdrag van haar kant op te zeggen. In de periode van de nazistische kerkvervolging vormde het concordaat nog steeds het platform voor de Kerk om het Woord Gods te verkondigen, de sacramenten uit te delen en steeds weer te protesteren tegen de inbreuken van de staat. De opzegging zou wel de Katholieke Kerk in Duitsland aan de volledige willekeur der Nazimachthebbers hebben prijsgegeven, de vermoording der Joden echter niet hebben doen ophouden. En dat alleen al om de reden, dat Hitler direct had kunnen reageren met de opmerking, dat de Kerk binnen de grenzen van het concordaat haar taak diende te blijven uitoefenen. Door op te komen voor de Joden zou de Kerk zich, volgens de Nazi's, voor personen inspannen, die haar wat het concordaat betreft niets aangingenGa naar voetnoot5). Hitler was er immers voortdurend op uit een situatie te scheppen, waarin zijn tegenspelers hun macht niet meer tegen hem konden gebruiken, maar ofwel voor hem moesten bukken ofwel zich door hem moesten laten overtroeven. Helemaal in de lijn van zijn opvatting over het concordaat als vriendschapspact met Hitler ligt ook Hochhuths misvatting, dat de Führer de Kerk zou hebben gevreesd en in zijn hart bang was voor de tegenstand die zij zou kunnen bieden. Het zou de Paus en ook de Duitse bisschoppen slechts aan de nodige moed hebben ontbroken. Hierop zou men moeten antwoorden, dat Hitler diametraal tegenover de Kerk heeft gestaan en niet heeft geaarzeld gedurende zijn hele machtsperiode een felle ‘Kirchenkampf’ te voeren, ook al heeft hij soms uit tactische overwegingen directe aanvallen op het strikt kerkelijke leven enigszins afgeremd. Zoals elke leider van een totalitaire beweging eiste hij voor zijn partij niet alleen een monopolie op voor het politieke leven, maar trachtte hij ook op ethisch vlak het Duitse volk in zijn greep te krijgen. Daarom kon hij niet dul- | |
[pagina 565]
| |
den, dat mensen uit andere motieven en volgens andere maatstaven handelden dan hij en zijn partij voorschreven. Hij oefende zijn heerschappij niet alleen uit op politiek niveau, maar strekte zijn onverbiddelijke, uiterlijke dwang ook uit naar de menselijke gewetens. Hij stelde de Duitsers en later de onderworpen volkeren voor het alternatief ofwel onvoorwaardelijk zijn partij te kiezen en daardoor zichzelf op te geven, of aan zichzelf trouw te blijven met de grote kans om daarbij vernietigd te worden. Het nationaal-socialisme vormde zonder meer een directe bedreiging voor de religieuze existentie van de mens. Dit werd door de Duitse kerkelijke leiders, zij het bij sommigen aanvankelijk nog aarzelend en onzeker, scherp gezien en het behoeft geen betoog, dat de pauselijke staatssecretaris en latere Paus de vijandigheid van de Nazileer t.o.v. de Kerk duidelijk heeft onderkend. Hitler heeft nooit, ook onder de oorlog niet, de strijd tegen de Kerk gestaakt, zoals Hochhuth ons wil doen geloven. Ongetwijfeld staan er in de later bekend geworden dagboeken o.a. van propagandaleider Josef Goebbels (19 en 21 februari 1942, 12 en 16 mei 1943) en van de partijdoctrinair, Reichsleiter Alfred Rosenberg, en in getuigenissen van Hitler zelf, enkele duidelijke passages, dat de machthebbers van het Derde Rijk pas na de oorlog definitief met de Kerk wilden afrekenen. De kerkelijke protesten tegen de vervolging, de euthanasiemoorden en de kerkelijke hulp tijdens de Jodenvervolging wilden zij pas na een gewonnen oorlog aan de Katholieke Kerk wreken. Tot zolang legde Hitler die protesten zonder meer naast zich neer. Zouden ze hem echter in zijn machtspolitiek al te zeer hebben gehinderd, dan zou hij niet geschroomd hebben op te treden: ‘Als ik van mening zou zijn, dat de Pfaffen gevaarlijk worden, dan zou ik ze laten neerknallen’Ga naar voetnoot6). Op deze misdadige maniak maakten protesten, herderlijke brieven of verzoekschriften niet de minste indruk en ze zouden hem ook nooit van zijn wandaden hebben kunnen weerhouden. Het is dan ook onbegrijpelijk, dat Hochhuth van de veronderstelling uitgaat, dat Pius XII of de Duitse bisschoppen in Hitlers ogen over een macht beschikten, die hij niet waagde aan te tasten. Maar Hitler kon nu eenmaal niet alle hooi opeens op zijn vork nemen en bovendien zou een definitieve liquidatiepoging t.o.v. de Kerk onrust hebben gezaaid onder de Duitse katholieken, wat voor de Duitse oorlogvoering de meest onaangename gevolgen had kunnen hebben. Bij Hitler is het een kwestie van tactiek geweest om het gedurende de oorlog in de strijd tegen de Kerk niet tot het uiterste te laten komen. De evidente kerkvervolging woedde het hevigst in het ingelijfde Elzas-Lotharingen onder gouwleider Josef Bürckel en in de Pools-Duitse Warthegau onder rijksstadhouder Greiser, gebieden waarvoor het in 1933 gesloten concordaat volgens de Nazi's geen gelding hadGa naar voetnoot7). Maar ook in Duitsland zelf uitte de vijandige stemming tegen de Kerk zich o.a. in de inbeslagneming van talrijke kloosters (vooral 1940-1941), de opheffing van de seminaria en de algehele onderdrukking van de katholieke | |
[pagina 566]
| |
pers. Bovendien bevolkten duizenden katholieke leken en priesters de concentratiekampen. Hochhuth veronderstelt verder, dat een openlijk protest van de Paus tegen de antisemitische maatregelen hetzelfde succes zou hebben gehad als het legendarische optreden van koning Christiaan X van Denemarken, die de vertegenwoordigers van Hitler dreigde dat hij openlijk de jodenster zou gaan dragen, als één Deense Jood zou worden vervolgd. Of maarschalk Mannerheim van Finland, die weigerde aan Himmlers beulen zijn Joodse medeburgers uit te leveren. Ook de diverse aartsbisschoppen en nuntii in bepaalde satellietstaten van het Derde Rijk (zoals b.v. in Slowakije, Roemenië en aanvankelijk Hongarije) konden door hun inspanning en protest grote groepen Joden voor de greep van de SS behoeden. Ontegenzeggelijk is het waar, dat met name bij de Denen de openbare mening en een nationaal solidariteitsgevoel, waarin zowel de koning als de eenvoudigste burger gelijkelijk deelden, zich als een beschermende mantel over de Deense Joden hebben gelegd. Dat wist Hitler te respecteren. Maar bedenken we ook, dat zowel daar als in sommige satellietlanden, ondanks de aanwezigheid van Duitse troepen en Nazipolitie, veelal een zekere zelfstandigheid kon worden bewaard. In de satellietlanden stonden nuntiaturen en bisschoppen met hun protesten en acties tegen de deportaties der Joden vaak tegenover regeringen en politici, die nog niet geheel en al door de SS werden gecontroleerd en van wier min of meer spontane medewerking in de oorlogsvoering de Duitsers sterk afhankelijk waren. Daarom kon in dergelijke gevallen door woordvoerders van de Katholieke Kerk herhaaldelijk met vrucht worden geprotesteerd en geholpen. Zelfs was er vaak een opmerkelijk verschil in mogelijkheid van hulpverlening in die bezette landen die, zoals Nederland, een partijbestuur kregen opgedrongen, en in die bezette landen waar, zoals in België en Frankrijk, een Wehrmachts-befehlshaber de hoogste gezagsfunctie bekleedde. De mogelijkheden om voor de Joden op te komen en hen effectief te helpen waren in de meer door de Wehrmacht gecontroleerde gebieden gunstiger, omdat bij de Wehrmacht nog niet alle gevoel voor ethisch-morele normen en menselijk fatsoen behoefde te zijn zoek geraakt en er bovendien vaak tegenstellingen bestonden tussen de organen van de Wehrmacht en die van de partij-organisaties als de SS. Deze grote verschillen in de mogelijkheid van reëel protest en hulpbetoon in de verschillende landen van Europa die door Hitler waren bezet, hebben Paus Pius XII zeker bewogen het protesteren en helpen aldaar te laten bepalen door de plaatselijke leiders van de Kerk. Voor dit door hem gehanteerde beleid hebben wij tal van getuigenissen. Zo heeft Mgr. J. Neuhäusler, wijbisschop van München, op een bijeenkomst van de Kolpingsvereniging in diezelfde stad (oktober 1963) meegedeeld, dat in het voorjaar 1942 aan kardinaal Sapieha, aartsbisschop van Krakau, een eigenhandig schrijven van de H. Vader werd overhandigd, dat Polen was binnengesmokkeldGa naar voetnoot8). Nadat hij diep ontroerd het schrijven gelezen had, werd de kardinaal ook de Poolse tekst van een pauselijke encycliek ter hand gesteld, die een systematische uiteenzetting en veroordeling van het nationaal-socialisme bevatte. Enige tijd las de kardinaal in het stuk en sloeg toen in ontzetting zijn handen boven zijn hoofd ineen, liet de encycliek op de grond vallen en riep uit: ‘In 's hemels naam! Ik kan deze encycliek onmogelijk mijn geestelijken in handen | |
[pagina 567]
| |
geven, laat staan haar bekend maken aan mijn Poolse gelovigen. Er behoeft maar één exemplaar in handen van de SD te vallen en onze hoofden zullen rollen en de Kerk van Polen is verloren. Weet de H. Vader dan niet hoe het met ons is gesteld? Deze encycliek moet direct worden verbrand!’ En hij voegde de daad bij het woord. Toen daarop de deportaties der Joden ter sprake kwamen, merkte de bepaald niet bang uitgevallen kardinaal op: ‘Als ik u (de geheime pauselijke boodschapper) maar kon opbeuren door u te kunnen zeggen, dat ik al deze ongelukkigen heb verteld van de sympathie waarmee de Paus en de H. Stoel meeleven met hun martelaarschap. De situatie is voor alle Polen dezelfde. Ze denken dat ze door Rome over het hoofd worden gezien en in de steek gelaten, terwijl het juist zo is, dat wij, bisschoppen, niet de boodschappen en aanmoedigingen van de Paus openbaar bekend kunnen maken om onze gelovigen niet aan nog grotere vergeldingsmaatregelen van de Duitse troepen en de Duitse politie bloot te stellen’. Daartegenover protesteerde kardinaal Seredi, primaat van Hongarije, wel heftig, toen hij zich in de Hongaarse senaat verzette tegen anti-Joodse wetten, die door de Nazi's waren ingediend. Hij besloot zijn toespraak met de waarschuwende woorden: ‘Als u gegrepen wordt door rassenhaat en u gedrongen voelt voor deze wet te stemmen, luistert dan naar de woorden, die de Heer zelf mij op dit beslissende ogenblik in de gedachten brengt: Voorwaar, ik zeg u, als uw tijd komt om voor de Heer te verschijnen, zullen alle tranen, alle leed, alle slachtoffers, alle vermoorde martelaren, u beschuldigen van deze lage daad, die u nu stelt. Denkt aan de waarschuwing van de H. Bernardus van Clairvaux: “Raakt niet aan de Joden, want zij zijn Christus' oogappel”. Uit naam van de almachtige God stem ik tegen deze schandelijke wet’Ga naar voetnoot9). Toen in Nederland de besluiten die op de geheime Wannseekonferenz (20 januari 1942) t.a.v. de algehele Jodenvernietiging genomen waren, zouden worden toegepast, hebben onze bisschoppen op 11 juli 1942, na een reeds voorafgegaan protest, een telegram gestuurd aan Rijkscommissaris Seyss-Inquart om de maatregelen tot deportatie van Joodse families te doen stopzetten. Als gevolg daarvan werd door de Nazi's bepaald, dat de gedoopte Joden, die dus tot een of andere christelijke gezindte behoorden, niet op transport zouden worden gesteld. Dit achtten de Nederlandse bisschoppen echter niet voldoende en op 26 juli 1942 verscheen er een herderlijk schrijven van het episcopaat in samenwerking met de kerkelijke leiders der protestantse groeperingen in ons land. Dit herderlijke schrijven bevatte ook, tegen de zin der Duitse autoriteiten, het protest van 11 juli. Daarop namen de gebelgde Nazi's onmiddellijk represailles. Niet alleen werden de transporten niet stopgezet, maar Generalkommissar Schmidt, de rechterhand van Seyss-Inquart, was van mening, dat door dit protest de uitzonderingspositie voor de gedoopte Joden was komen te vervallen. In de daarop volgende dagen en weken werden dan ook eerst de katholieke, later ook de protestantse Joden gegrepen. Onder hen bevond zich de bekende zuster Theresia Benedicta a Cruce (Dr. Edith Stein), die door de SD-Maastricht uit het carmelitessenklooster te Echt werd gehaald en via de kampen Amersfoort en Westerbork naar Auschwitz is gesleept en aldaar vergast. Na dit openlijke en moedige protest van onze bisschoppen, dat jammer genoeg als reddingspoging voor de | |
[pagina 568]
| |
Joden een averechtse uitwerking heeft gehad, liet Paus Pius XII de aartsbisschop van Utrecht later weten, dat hij geheel en al instemde met de vastberaden houding van het Nederlands episcopaat t.a.v. de systematische JodenvervolgingGa naar voetnoot10). De persoonlijke instelling van de Paus wordt bijzonder treffend weergegeven door een passage in een brief, die hij op 30 april 1943 richtte aan de bisschop van Berlijn, de latere kardinaal Konrad Graf von Preysing. Daarin schrijft hij onder meer: ‘Het heeft ons, om een voor de hand liggend voorbeeld te noemen, getroost te horen, dat de katholieken, juist ook de katholieken van Berlijn, de zogenaamde niet-Ariërs in hun benarde omstandigheden veel liefde hebben getoond, en wij spreken in dit verband een bijzonder woord van vaderlijke waardering alsook van innig medegevoel uit voor de prelaat Lichtenberg, die zich in gevangenschap bevindt.... Wij laten het aan de ter plaatse optredende opperherder over af te wegen of en in hoeverre het gevaar van vergeldingsmaatregelen of middelen van pressie in geval van bisschoppelijke verklaringen alsook andere wellicht door de duur en de psychologie van de oorlog veroorzaakte omstandigheden het raadzaam doen schijnen, in weerwil van de opgesomde beweegredenen, ad maiora mala vitanda (om nog erger te voorkomen) terughoudendheid in acht te nemen. Hier ligt één der redenen, waarom wijzelf ons in onze openlijke verklaringen beperkingen opleggen. De ervaring, die wij in het jaar 1942 hebben opgedaan met pauselijke stukken die door ons waren vrijgegeven voor verspreiding onder de gelovigen, rechtvaardigt, voor zover wij kunnen zien, onze houding’Ga naar voetnoot11). De situatie waarvoor de Paus zich zag gesteld, was wel uitermate ingewikkeld. We behoeven er niet aan te twijfelen, dat Pius XII van mening is geweest, dat hij door een demonstratief protest tegen de moord op de Joden geen enkele Jood zou hebben kunnen helpen. We zagen reeds, dat het feit alleen, dat zijn protest eventueel niets zou hebben uitgehaald, hem niet had mogen verhinderen om te protesteren. Er waren echter voor hem tal van aanwijzingen, dat een protest uitgerekend het tegenovergestelde zou bewerken van hetgeen hij ermee wilde bereiken. Na lang wikken en wegen en veel innerlijke strijd heeft zich bij hem steeds meer de overtuiging vastgezet, dat als hij zijn stem luid zou verheffen, de Joden voor deze stellingname bijzonder hadden moeten boeten, omdat Hitler door het protest in zijn fanatieke, criminele houding alleen maar zou zijn versterkt. De Paus heeft gevreesd, dat door een onverschrokken protest de misdaden tegen de Joden niet alleen zouden worden voortgezet, maar ook dat hun uitvoering nog zou worden bespoedigd en de weinigen die gered konden worden, ook nog het gevaar zouden lopen onder de slachtoffers te raken, omdat de door kerkelijke instanties geboden hulp dan voorgoed onmogelijk zou worden gemaakt. Een officieel protest zou immers radicale vergeldingsmaatregelen tegen de Duitse katholieken en de Kerk van het grotendeels bezette Europa hebben opgeroepen. De H. Vader wist zich ongetwijfeld voor een principiële en grote beslissing geplaatst en het heeft hem waarschijnlijk niet aan heroïsme of zelfs persoonlijke bereidheid tot het martelaarschap ontbrokenGa naar voetnoot12). Maar hij voelde | |
[pagina 569]
| |
zich voor een afwegen van belangen staan, voor een gewetensconflict met tal van onbekenden. Want het was allerminst zeker, dat een wereldwijd kerkelijk protest ook werkelijk nog grotere wreedheden als represailles ten gevolge zou hebben. Evenmin als voor het tegenovergestelde een strikt bewijs kon worden geleverd, dat namelijk een openlijk protest van de Paus aan de systematische Jodenmoord een einde zou hebben gemaakt. In deze tweestrijd is bij Pius XII ongetwijfeld de overtuiging naar voren gekomen, dat hij, hoewel hij zeker officieel zou protesteren als hij daarmee de vervolgde Joden maar enigszins zou kunnen helpen, in de concrete omstandigheden van toen daardoor waarschijnlijk een onoverzienbaar, nog groter leed over de mensheid zou hebben afgeroepen. Verbood niet in zo'n geval de wijsheid en de menselijkheid een protest, omdat het nog grotere gruwelen ten gevolge zou hebben?Ga naar voetnoot13). Er bestaan enkele geloofwaardige getuigenissen over het ware wezen van Pius XII uit de mond van sommige medewerkers of tijdgenoten, die bewijzen dat wij met deze beoordeling van de Paus niet ver bezijden de waarheid staan. Zo b.v. kardinaal Montini op de vooravond van zijn verkiezing tot Paus: ‘Waarom Pius XII tenslotte niet in een heftig conflict met Hitler is getreden om op die wijze miljoenen Joden voor de Nazistische gruwelen te redden, is niet moeilijk te begrijpen voor degene, die niet de vergissing van Hochhuth begaat om de mogelijkheden van een doeltreffend en verantwoord ingrijpen gedurende die verschrikkelijke tijd van oorlog en nazistische overmacht naar de maatstaf te beoordelen van hetgeen men onder normale omstandigheden zou hebben kunnen doen, of onder de goedkope en denkbeeldige omstandigheden die aan de fantasie van een jonge toneelschrijver zijn ontsproten. Een houding van veroordeling en protest zou niet alleen nutteloos, maar ook schadelijk zijn geweest. Dat is alles’Ga naar voetnoot14). Een soortgelijke mening blijkt o.a. ook de diplomaat Albrecht von Kessel te zijn toegedaan: ‘Het is de algemene opinie van de Duitse ambassade, dat een vlammend protest van Paus Pius XII tegen de Jodenvervolgingen vermoedelijk hemzelf en daarmee de curie in het grootste gevaar zou hebben gebracht, zeker echter op het toenmalige zeer late tijdstip, namelijk in de herfst van 1943, aan geen enkele Jood het leven zou hebben gered. Hitler, het in het nauw gedreven roofdier, zou des te wreder reageren, naarmate hij meer verzet zou bespeuren’Ga naar voetnoot15). | |
[pagina 570]
| |
Ondanks dit alles heeft Pius XII tijdens de oorlog toch nog tweemaal officieel zijn stem verheven tegen de Jodenverdelging. De eerste maal gebeurde dat in zijn Kerstboodschap van 1942, maar de eerlijkheid gebied te zeggen, dat hij zich daarin ook richtte tegen vele andere verschrikkingen van de oorlog. In deze boodschap voor de gehele wereld komen de woorden voor: ‘Die gelofte (nl. voor een wederopbouw van de maatschappelijke orde op basis van het natuurrecht) is de mensheid schuldig aan de honderden en duizenden personen, die zonder eigen schuld, alleen om redenen van nationaliteit of ras, tot de dood of tot een geleidelijk uitsterven bestemd zijn’Ga naar voetnoot16). Van eenzelfde zorg en smartelijk meeleven getuigt de toespraak van de Paus tot het kardinaalscollege op 2 juni 1943. Daarin zei hij onder meer: ‘Verwondert u niet, beminde broeders en zonen, als wij met een bijzonder innig en ontroerd meeleven gehoor geven aan de verzoeken van degenen die zich met een van angst vervuld hart smekend tot ons wenden. Dat zijn degenen die vanwege hun nationaliteit of vanwege hun ras door groter onheil en heviger pijnen worden gekweld en ook buiten eigen schuld soms aan bepalingen zijn onderworpen, die hun uitroeiing betekenen... Verwacht niet, dat wij hier in bijzonderheden al datgene opsommen, wat wij geprobeerd en ondernomen hebben om verlichting van hun lijden, verbetering van hun zedelijke en rechtmatige levensomstandigheden, bescherming van hun onvervreemdbare religieuze rechten te bereiken en om aan hun benarde omstandigheden en noden te hulp te komen. Elk woord dat wij in deze kwestie tot de bevoegde instanties hebben gericht, en ieder der verklaringen in het openbaar moesten door ons ernstig worden afgewogen en afgemeten in het belang van de lijdenden zelf, om niet onbedoeld hun positie nog moeilijker en ondraaglijker te maken. Jammer genoeg beantwoorden de zichtbaar bereikte resultaten niet aan de omvang van de moederlijke bekommernis van de Kerk ten gunste van deze afzonderlijke groepen, die aan een uiterst hard lot zijn overgeleverd. En zoals Jesus vol smart over zijn stad moest uitroepen: “Quoties volui.... et noluisti!” - “hoe dikwijls heb ik geprobeerd, maar gij hebt niet gewild!” -, zo stond ook zijn Plaatsbekleder, ook al eiste hij slechts medegevoel en een oprechte terugkeer tot de eenvoudige normen van recht en menselijkheid, soms voor deuren die geen sleutel vermocht te openen’Ga naar voetnoot17). Het is wel voor iedereen duidelijk, dat dergelijke stellingnamen van Pius XII zowel nu als ook destijds in het rumoer van de oorlog niet werden ervaren als een alarmerend appèl aan het wereldgeweten. Zeker maakten zo algemeen gestelde protesten, waarin wijselijk zelfs de concrete aanduiding verzwegen werd, dat het hier een slachting van ‘Joden’ betrof, niet de minste indruk op een man als Hitler. De Paus vermeed met pijnlijke nauwgezetheid het gevaar, dat Hitler hem in de ogen van het Duitse volk als een partijganger van de gealliëerden aan de kaak zou kunnen stellen. Het was immers geenszins ondenkbeeldig, dat deze laatsten een openlijk protest van de Paus op zuiver politieke wijze handig tegen de Duitsers zouden hebben uitgebuit, hetgeen natuurlijk nooit door Pius XII zou zijn bedoeld. In het afschuwelijke dilemma, waarin hij zich bevond, meende de Paus er het beste aan te doen, heel zijn handelen te laten normeren door het helpen en redden van zoveel mogelijk mensenlevens. Zijn christelijk protest bestond | |
[pagina 571]
| |
hoofdzakelijk uit een zo omvangrijk mogelijke hulpactie voor alle vluchtelingen en opgejaagden, met name ook voor de Joden. P. Leiber heeft een indrukwekkend overzicht gegeven over deze pauselijke hulp in Rome en Italië, die overigens door Hochhuth nooit is ontkendGa naar voetnoot18). Maar niet alleen daar heeft de H. Vader honderden Joodse families de mogelijkheid gegeven te vluchten of in kloosters onder te duiken. Ook elders in het bezette Europa hebben nunttii, bisschoppen, priesters en leken op zijn verzoek en onder zijn aanmoediging tal van opgejaagde, vluchtende Joden onderdak verschaft en op allerlei manieren geholpen. Voor deze veelvoudige, vaak royale hulp hebben na de oorlog officiële instanties en deputaties uit het jonge Israël en vertegenwoordigers van het over de wereld verspreide Jodendom herhaalde malen hun dankbaarheid jegens Paus Pius XII geuit. Met name bij zijn dood in oktober 1958 kwam deze waardering en dankbaarheid voor het geweldige werk van menselijke hulp, die door de H. Stoel aan de Joden was geboden, naar voren. Israëls vrouwelijke minister van Buitenlandse Zaken, Golda Meir, heeft zich destijds tot tolk van deze gevoelens gemaakt. Bij dezelfde gelegenheid drukte de Opperrabijn van Rome, Elio Toaff, zich als volgt uit: ‘Meer dan ieder ander zijn wij in de gelegenheid geweest, de grote, meevoelende goedheid en edelmoedigheid van de Paus gedurende de ongeluksjaren van vervolging en terreur te ervaren, destijds toen het leek, dat er nu verder voor ons geen uitweg meer bestond’Ga naar voetnoot19). Maar het eigenlijke thema van Hochhuth heeft niet deze vrijwel onbeperkte, persoonlijke caritas van de Paus tegenover de vervolgde Joden op het oog. Hij gaat er veeleer van uit, dat de systematische uitroeiingsactie der Nazi's ten aanzien van het Europese Jodendom een uitdrukkelijk, wereldschokkend protest van de Paus had moeten uitlokken. In Hochhuths ogen is het niet voldoende geweest, dat Paus Pius XII het onmetelijke ongeluk van de deportaties en vergassingen op weliswaar demonstratieve wijze helpend tegemoet is getreden; hij had luidkeels moeten protesteren. Naar zijn mening had op zijn laatst een uitdrukkelijk pauselijk protest moeten weerklinken, toen in de nacht van 16-17 oktober 1943 1127 Romeinse Joden (327 mannen, 800 vrouwen en kinderen) werden opgepakt en per trein naar hun onverdiende, afschuwelijke terechtstelling werden gereden. Het is bijzonder pijnlijk, te weten dat zij praktisch onder | |
[pagina 572]
| |
de ogen van de Bisschop van Rome en bijna onder de ramen van het Vaticaan door razzia's uit de huizen en van de straten werden weggehaald. Pius' zorg om mensenlevens te redden, - te redden wat er nog te redden viel -, heeft hem ook toen het zwijgen opgelegd. Een persoonlijke interventie van de Paus bij die gelegenheid zou ongetwijfeld een onvoorstelbare uitwerking hebben gehad en mogelijk zelfs de arrestaties en deportaties uit Rome hebben doen ophouden. Natuurlijk mogen we de concrete mogelijkheden en de positie van de Paus in die dagen niet irreëel beoordelen. Het ging uiteindelijk om een persoonlijke beslissing, die door de Paus als enkeling moest worden genomen. Maar het blijft betreurenswaardig, dat hij toen niet zijn gehele geestelijke en morele autoriteit in de waagschaal heeft gelegd, of heeft menen te kunnen leggen. Het zwijgen van Pius XII is een tragisch zwijgen geweest. Zo tragisch, dat het beslist goedkoop is, als we daarvoor met Hochhuth opportunisme, diplomatiek neutralisme en lafheid in de persoon van de Paus als oorzaak zouden aanwijzen. Dan zouden we met Hochhuth een karikatuur ontwerpen van Christus' Plaatsbekleder. Na onze uiteenzetting van de concrete omstandigheden, waarin Pius XII en de Katholieke Kerk zich t.a.v. de Joodse tragedie bevonden, kunnen we wellicht beter begrijpen, waarom zij niet nog meer hebben gedaan dan in feite is geschied. In hun historische functie en beleid zijn zij echter ook aan de mogelijkheid van kritiek onderworpen en zijn zij beslist niet onfeilbaar en onaantastbaar. Rest ons daarom tenslotte nog, dieper in te gaan op Hochhuths beschuldiging van het zwijgen van Paus en Kerk. |
|