Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
Erich Przywara's religieuze wijsbegeerte
| |
[pagina 574]
| |
De schrijver zelf zegt in het voorwoord van Ringen der Gegenwart, dat men voor een goed begrip van zijn filosofie eerst zijn boeken op het gebied van de spiritualiteit moet lezen. Dat advies geven we graag door. Sommigen beginnen ineens met Religionsphilosophie katholischer Theologie of zelfs met Analogia entis. Dat werkt ontmoedigend, helemaal, wanneer men niet goed vertrouwd is met de wijsbegeerte en de theologie van katholieken huize. De praktisch-meditatieve werkjes zijn veel duidelijker geschreven, althans de oudere, die nu in deel I zijn gebundeld. Daarna kan men eens gaan studeren in het tweede deel, minus het laatste stuk, de systematische godsdienstwijsbegeerte, of in Ringen der Gegenwart, waarbij eventueel het stuk over Kant achterwege zou kunnen blijven. Deel III is het moeilijkste. Wie de scholastieke filosofie kent en geschoold is in de geschiedenis van de wijsbegeerte, zal er stof te over vinden om door te denken. Als iemand in de expliciete filosofie van ‘de wijsgeer der analogia entis’ dieper is doorgedrongen, zal zijn spiritualiteit hem weer meer toespreken. Het is boeiend, iemand te leren kennen voor wie H. Schrift, theologie en wijsbegeerte, maar ook speculatie en religiositeit, christendom en cultuur zo nauw verbonden zijn. Dergelijke synthesen voltrekt niemand zonder inspanning. Wie op allerlei gebied beunhaast en grasduint, zal het niet zo lastig vinden, zijn ‘ideeën’ te combineren, maar een denker die reeds een halve eeuw intensief bezig is met de eigen tijd én met de historie, gaat niet met dat verdachte gemak te werk. Hij kan ons dan iets meegeven, mede doordat hij de oorsprongen zelf heeft meegemaakt van wat wij nu aan nieuws krijgen voorgeschoteld, zoals fenomenologie en existentialisme. Wanneer we ons verdiepen in zijn waardering en kritiek t.a.v. de vele bewegingen die hij heeft zien opkomen en ondergaan, laten we ons misschien niet zo gauw meer overbluffen door de originaliteiten die iedereen iedereen napraat, of door beweerde tradities, die sinds enkele decennia in bepaalde kringen zonder enig bovenmenselijk gezag worden verkondigd en verder weinig diepgang of coherentie vertonen. Zo is het bij voorbaat onwaarschijnlijk, dat katholieke wijsgeren niets te leren zouden hebben van de tegenwoordige analytische filosofie en existentiële fenomenologie. Maar de ongeduldige haast waarmee sommigen hun ‘synthesen’ en ‘integraties’ voltrekken, geeft reeds uit wetenschappelijk oogpunt te denken. Hun triomfantelijkheid doet niet zozeer denken aan de fierheid van het traditionele katholieke kerkbesef, als wel aan de karikaturen die men daarvan graag tekent. Przywara heeft reeds veertig jaar geleden de ontwikkeling der fenomenologie van nabij gevolgd. Zijn waardering en reserve t.a.v. haar is een kritische kennismaking waardGa naar voetnoot3). | |
Ongedwongen eenheid van spiritualiteit en metafysiekWe kunnen hier geen al te technische detailanalyse geven, maar wilden iets laten doorschemeren van Przywara's achtergronden n.a.v. een opstel waarin de | |
[pagina 575]
| |
praktische en speculatieve betekenis van zijn analogieleer duidelijk blijkt: het artikel Theozentrische und anthropozentrische Frömmigkeit (II 46-65; herdrukt uit Ringen der Gegenwart). M.b.t. een kwestie die ook in onze tijd en in ons taalgebied voortdurend aan de orde is, komt hier aan het licht, hoeveel wijsbegeerte en spiritualiteit voor elkaar kunnen betekenen - ten goede en ten kwade. Het stuk is geschreven in het midden van de twintiger jaren. De auteur hield zich toen o.a. met de theologie van Karl Barth intensief bezig. Hij verweet deze protestantse dogmaticus, dat hij God wilde eren door het geschapene van alle eigenwaarde te beroven. Later heeft Barth in diverse delen van zijn Kirchliche Dogmatik en in zijn boekje Die Menschlichkeit Gottes (1956) ongelijk bekend. Met respect voor de openlijke herroeping, menen we overigens, dat Przywara's reconstructies en kritieken ook op de huidige Barth nog in grote mate toepasselijk zijn. In talloze wijsgerige en historische exposés heeft Erich Przywara betoogd, dat God juist geen centrum is, wanneer het geschapene gedoemd is tot intrinsieke zinloosheid en waardeloosheid. Een middelpunt zonder bol of cirkel is geen middelpunt, en theopanisme (Gott-alles-allein) is geen theocentrisme (Gott alles in allem). Hij stelt hiertegenover, dat Gods transcendentie en immanentie elkaar niet uitsluiten, maar onderstellen: tot twee keer toe schreef hij een verhandeling onder de titel Gott in uns und Gott über unsGa naar voetnoot4). Trouwens, wie de mens door God doodgeconcurreerd acht, zal toch waarde en geldigheid moeten opeisen voor deze zijn bewering, en dus ook voor zichzelf. Daarmee vernietigt deze poging tot volstrekte, exclusieve zelfnegatie zichzelf. Er zit binnen deze gedachtengang niet veel anders op, dan dat men absolute waarde toekent aan een bepaald vermogen van de mens om de absolute onwaarde van het geschapene te herkennen. Zo dringt het tegennatuurlijke dualisme Schepper-schepselen binnen de schepping zelf door. Onze eigen verscheurdheid is dan een reflex van de scheiding die we tussen God en onszelf hebben geforceerd, doordat we Zijn intimiteit met ons miskenden. Men moet dan één aspect van de mens en de wereld isoleren t.o.v. de rest. Deze sterilisering, deze poging tot ontsmetting, is tegelijk een sterilisatie, een onvruchtbaarmaken van dat ene facet: het staat vijandig tegenover en los van al het andere, het kan niets betekenen voor ons overige bestaan. Dit besef van reddeloze gespletenheid is tegenwoordig wijd verbreid. Wanneer we er ons niet schrap tegen zetten, heeft het ons denken en onze geloofsbeleving daardoor al gauw overweldigd. Tegen deze achtergrond moeten we het opstel over theocentrische en antropocentrische vroomheid zien. Pater Przywara bestrijdt hierin enkele uitwassen van de liturgische beweging. Veel punten van zijn betoog werden later door de grote Pius XII geconsacreerd in de encycliek Mediator Dei over de liturgie (1947). Het besproken essay valt alle liturgisten uiteraard bij, voorzover zij het opnemen tegen egocentrische, antropocentrische sentimentaliteit. Men denke aan de reeds eeuwen originele ‘eerlijkheid’ in de trant van: ‘Ik voel niets van en voor kerkelijk praktiseren, dus zou het onecht zijn, als ik er nog wat aan deed’. Maar hier dienen we geen theologische onmenselijkheid tegenover te stellen, geen pseudo-theocentrisme: ‘Denn alle noch so ausschlieszliche Richtung auf Gott bleibt ja eine Richtung des Menschen auf Gott, also notwendig eine Richtung nach Menschenart und nach Menschenweise und eine Richtung der Menschennatur, d.h. trotz aller Objektgerichtetheit auf Gott nicht ein herausspringen aus | |
[pagina 576]
| |
dem eigenen Menschsein, sondern ein wahrer Menschzustand. Damit aber ist alles Menschliche so wenig aus theozentrischer Frömmigkeit ausgeschlossen, dasz diese vielmehr ohne dasselbe überhaupt nicht vollziehbar ist’. Daarom is de viering van de heilige mis geen rivaal, maar de krachtbron bij uitstek van ascese, mystiek, heiligenverering, bedevaart, volksdevotie. Als iemand maar één puntje kent waar de Verlosser onze wereld raakt, zonder dat Hij van daaruit de rest van ons bestaan wil redden, dan plaatst hij God toch buiten het gewone leven. Die agitatie tegen versterving, gewetensonderzoek, retraite, biecht, bezoek aan het Allerheiligste, processie, lof, rozenkrans e.d. is stellig bij sommigen in Duitsland toen begonnen als reactie tegen antropocentrisme, en als mislukte poging tot theocentrisme, die wijsgerig en dogmatisch onhoudbaar moet heten. Maar de consequentie is even stellig bij velen nu, in onze streken, een antropocentrisme dat enkel ‘honest to God’ meent te zijn als het opgaat in medemenselijkheid. Het kan vreemd lopen, maar wie de traditionele katholieke incarnaties en prolongaties van de goddelijke liturgie afwijst, beweegt zich ipso facto in de richting van een levensstijl die noch voor God noch voor de liturgie de rechtmatige ereplaats open heeft.
Przywara laat ons met overvloedig materiaal zien, hoe makkelijk dualisme en monisme in elkaar omslaan. Deze ‘Umschlag’ toont hij aan in de geschiedenis van het protestantisme en van de wijsbegeerte, die nauw verbonden zijnGa naar voetnoot5). Een uitsluitend horizontale denk- en levenshouding is niet alleen een begrijpelijke reactie op eenzijdige verticaliteit, maar vormt er zelfs een consequentie van. Het is de moeite waard, de dikwijls zeer rake dialectiek te volgen van zijn historische uiteenzettingen, te meer omdat wijsgerig denken en geestelijke leer in voortdurende wisselwerking staan. In zijn Augustinus-synthese beschrijft hij zo prachtig onze groei naar de mondigheid: ‘....all unser Wachsen und Reifen ist niemals eines aus Christus heraus, sondern tiefer in Christus hinein, all unser Fortschreiten ist niemals eines aus der Kirche heraus, sondern tiefer in die Kirche hinein’Ga naar voetnoot6). Ook in zijn door en door kerkelijke spiritualiteit tracht hij zorgvuldig de beruchte dualismen te vermijden. Hij voelt het b.v. niet als een aanslag op onze geestelijke rijping, dat de Kerk liefdegemeenschap én hiërarchisch instituut is. Integendeel: ‘....“Liebes-Kirche” ist nur soweit.... wahre Kirche Gottes, als sie ist “Rechtskirche” Souveränen Willens und unbedingten Gehorsams’Ga naar voetnoot7). Dit is geheel in overeenstemming met de encycliek Mystici corporis Christi van Paus Pius XII (1943). | |
[pagina 577]
| |
Overblijvende vragenWe zagen er dus iets van, met hoeveel geestdrift en denkkracht Przywara is opgekomen voor de ‘Eigenwert des Geschöpflichen’ tegen allerlei dualistisch pessimisme. Deze zelfaffirmatie van de mens verdraagt zich uiteraard niet met een belangeloze liefde die ons zou verbieden, te verlangen naar ons eigen geluk, dat het loon en de volwassenheid is van ons streven naar vervolmaking (II 53). Toch rijzen hier enige interpretatieproblemen. We menen, niet in erkentelijkheid tekort te schieten, als we die hier opwerpen. Bij diverse uitspraken over liefde en nederigheid, misschien vooral uit de latere werken, lijken onze zelfliefde en het besef van individuele eigenwaarde niet tot hun recht te komen. Tegenover bepaalde tendensen bij de heilige Theresia van Lisieux zouden we meer voorbehoud willen makenGa naar voetnoot8). Dan wordt de bewondering voor de gedachtenwereld van Simone Weil e.a. ook meer in evenwicht gebrachtGa naar voetnoot9). Daar hangt nog een andere kwestie mee samen die in de huidige spiritualiteit een grote rol speelt. Przywara diskwalificeert nl. het Oude Testament nogal om zijn fierheid en zelfliefde, om de waarde ook die het hecht aan aards succesGa naar voetnoot10). Hier rijst de vraag naar de functie van de ‘réalités terrestres’ (G. Thils) in ons geluk. Dit probleem heeft Przywara in een scherpe controvers verwikkeld met een andere hedendaagse grootmeester van het geestelijk leven: Romano Guardini. Deze heeft een messias-opvatting die o.i. wel geheel binnen de perken van de kerkleer blijft, maar afwijkt van conventionele christelijke voorstellingenGa naar voetnoot11). Het is nl. gangbaar, de ‘aardse’ aspecten van de messiaanse belofte, zoals gezondheid, welvaart en macht, te herleiden tot pure symbolen voor geestelijke zegeningen. Anderen beschouwen de politieke, economische, militaire e.d. facetten van het oudtestamentisch messiasbeeld als inkleding en verpakking zonder innerlijke waarde, die dan de eigenlijke religieuze inhoud van Gods bedoelingen voor de joden aantrekkelijk moest maken. Guardini stelt de (hypo-) these op: als Israël zich waardig had gedragen tegenover Jahwe en Zijn messias, zouden die aardse toezeggingen meer letterlijk in vervulling zijn gegaan dan nu wegens onze ‘tweede zondeval’ gebeurd is. Deze letterlijke, maar conditionele uitleg van de onvervulde profetieën vindt men bij diverse exegeten van verschillende richting, en ze convergeert met wijsgerige opinies die aan het stoffelijke een meer intrinsieke betekenis voor ons menselijk geluk toekennen. Przywara laat zich ongewoon scherp tegen Guardini's opvatting uit, ook weer in een van de hier besproken bundelsGa naar voetnoot12). Hiermee zijn in overeenstemming de vele nogal pessimistische teksten van St. Jan van het Kruis en van de kleine Theresia die hij in Hymnen des Karmel heeft opgenomen. Voor onze eigen denkwereld en geloofsbeleving en voor de verhouding van | |
[pagina 578]
| |
het christendom tot andere geestelijke grootmachten, zoals communisme en islam, zijn de hier aangestipte problemen van ingrijpend belang. Juist omdat we zoveel bewondering hebben geuit voor Przywara's leer, ook inzake lijden en versterving, meenden we de vraag te moeten aansnijden, of bepaalde pessimistisch-klinkende opinies over de zelfaffirmatie van de mens en van al het aardse met zijn analogieleer geheel in overeenstemming zijnGa naar voetnoot13). Die leer staat of valt er o.i. zeker niet mee. En daarover kunnen we ons enkel verheugen, want de positieve leiding die Przywara aan onze tijd kan bieden, vinden we nog belangrijker, en veel belangrijker, dan de problemen die er overbleven. De bundeling en herdruk van zijn publikaties is van groot belang. We hopen, dat deze uitgaven worden voortgezet, en dat de wijsgeer-theoloog-spirituaal ons nog veel nieuwe boeken mag schenken. |
|