Streven. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 486]
| |
ForumEen documentaire?Michel van der Plas, die behalve als dichter vooral de laatste tijd ook naam heeft gemaakt door de geestrijke manier waarop hij het Concilie wist te verslaan, heeft een vorig tijdvak onder de loep genomenGa naar voetnoot1). Wanneer men dit boek niet af wil doen als een conjunctuurverschijnsel - zich afzetten tegen een vroegere tijd en zich ten koste daarvan amuseren gaat er altijd in (Jammer, dat de uitgever door de kreten op de achterkant hiertoe enigszins schijnt op te wekken) - vraagt men zich af, waarom deze documentaire niet bevredigt. Komt dat, omdat wij ons niet meer kunnen indenken dat mensen zo ‘merkwaardig’ gedacht en gesproken hebben? Of omdat wij - jeugd van 1925-1935 - ons gekwetst voelen door het getekend beeld? Zoals auteur en critici hebben opgemerkt, zou er over onze eigen tijd een soortgelijke documentaire te maken zijn (en ik ben na lezing van inleiding en nawoord zelfs geneigd hieraan toe te voegen, dat verschillende van de hier gegeven karakteristieken ook daarin aanwezig zouden zijn, al ware het in tegengestelde verschijnselen). Dit is echter voor de waardering of afwijzing van dit boek niet belangrijk. Vraag is, of de compositie van de documentaire een kijk geeft op die tijd. Ik meen, dat de schrijver hierin tekortgeschoten is. In zijn nawoord zegt Fens dat het is ‘een bezinning op teksten, die weliswaar veel van het dagelijks christelijk leven zeggen, maar er ook heel veel van verzwijgen. Misschien wel het beste deel. Wie zal het zeggen? Een definitief antwoord op die vraag had vermoedelijk alleen in de in beeld gebrachte periode gegeven kunnen worden!’ We willen er niet op ingaan, dat de laatste opmerking een ontstellende dooddoener is en elke documentaire of zelfs elke poging tot geschiedenisonderzoek tot een uiterst dubieuze zaak maakt, - maar we vragen ons wel af, wat de waarde van een beeld is, wanneer men niet weet of de gegeven karakteristiek wezenlijk is of niet. Van der Plas stelt uitdrukkelijk: ‘Een geschiedschrijving is dit boek niet’. Akkoord, maar het dient wel om ‘afstand te nemen’, ‘dit alles moet men aftrekken om pas katholiek te kunnen worden’. Daar ligt mijn voornaamste bezwaar. Niet, dat er vermoedelijk tientallen teksten te citeren waren geweest van minder gruwelijke allure, niet dat andersgerichte invloeden in die dagen worden onderschat, maar dat auteur en nawoordspreker een grote fout hebben gemaakt: dat ze nl. in hun ijver om het lichtelijk stotende van het anders-zijn in de besproken periode duidelijk naar voren te brengen de relativiteit van het materiaal niet voldoende hebben onderkend. Ze zijn te absoluut in hun interpretatie van de gegevens en daardoor krijgen hun kanttekeningen iets van constructies (zie bv. Fens' opmerkingen over de blijheid, de tussenwereld, enz.). Ik wil niet alles op rekening schrijven van de ‘pers’, ofschoon we weten, dat ook nu verslagen in persorganen niet altijd een betrouwbare weergave zijn van wat zich afspeelt. Men neemt echter de uitingen te absoluut en gaat die dan duiden vanuit onze huidige mentaliteit. Om te laten zien wat ik bedoel, moge ik een paar voorbeelden geven: ik kan Van der Plas de verzekering geven dat wij (gymnasium 1929-1935) ook al niets van de boekjes van Albertine Steenhoff-Smulders moesten hebben, al is het mogelijk dat schrijfster aan een generatie eerder een romantiek gegeven heeft die wat rust bracht in de onmiddellijk na-oorlogse tijd. Vervolgens: wij hadden in de klas een jongen die aangeduid werd als ‘... met de bisschoppelijke broek’. Waarmee slechts gezegd wil zijn, dat wij toen ook zowel de bepalingen kenden, ons er niet aan hielden (dwz. onze ouders!) en er onze commentaar op hadden. Opvallend vind ik ook het grote aandeel dat de Graal en de daarmee verbonden uitingen in dit boek krijgen. Ook hiervan meen ik te mogen zeggen, dat | |
[pagina 487]
| |
deze dingen de meeste mensen niet beroerden en dat ze ze zeker niet beschouwden als uiting van hun eigen gevoelens. Zoals de documentaire er nu ligt, krijgt men de indruk, dat 1925-1935 een periode is geweest van bizonder bekrompen opvattingen die door iedereen (behalve door de ‘happy few’ in besloten kring) geslikt werden. Tot slot nog een bemerking. Behalve dat de auteur de gegevens te absoluut heeft genomen, heeft hij ze ook te weinig vanuit de tijd trachten te verstaan. In dit verband wijzen op de uiterlijke doorbraak der emancipatie in die periode heeft iets van de bekende open deuren, maar ik zou een stingenter voorbeeld willen noemen. In navolging van Trimbos wordt gewezen op de duiding die bepaalde huwelijkspraktijken in die tijd bijna vanzelf kregen van de kansel en in geschriften. Nu is dit de tijd van ‘Casti Connubii’ en Hoegens proefschrift over de zin van het huwelijk. Er blijkt uit, dat in die jaren een bezinning op de progenituur voor de mentaliteit der huwelijkspartners wel op haar plaats was tegenover de proefhuwelijken, Kameradschaftsehen, enz., tenzij men deze encycliek ook tot de sfeer van het ‘rijke roomse leven’ zou willen herleiden. Dat wij nu aan een andere benadering toe zijn, doet aan de huwelijksproblematiek van die dagen niets af. Had Van der Plas de verschijnselen meer trachten te begrijpen in hun context en in hun ontstaan, dan was er nog genoeg overgebleven waarvan wij nu verzuchten: gelukkig, dat kennen we nu niet meer. Maar dan was de documentaire als tijdsbeeld van de Nederlandse Kerk in die dagen beter geslaagd en daardoor waardevoller geworden voor een latere generatie, zoals de onze. Nu zal vermoedelijk binnenkort niemand meer naar dit boek grijpen, als hij die periode nader wil leren kennen. G.J. Adriaansen S.J. | |
Enkele kanttekeningen bij ‘Nu is het tijd’ van John RockWanneer wij dit boek, dat reeds vele pennen in beweging bracht, doorlezen, dan valt ons de openhartige en eerlijke wijze op, waarop de schrijver het probleem van het bevolkingsvraagstuk en alles wat hiermede samenhangt, brengt. Hier is een katholiek hoogleraar in de verloskunde aan het woord, die onomwonden, klaar en helder, bepaalde facetten van het bevolkingsvraagstuk belicht en zich gedurende zijn leven de vraag heeft gesteld of wij nu wel op de goede weg zijn met de aanpak van dit netelige vraagstuk. Het verschijnen van dit boek heeft de weldenkende wereld in beroering gebracht en reeds hebben vele commentatoren hun oordeel over Rock's boek gegeven. En enkele meent dat het beter niet verschenen ware, verwijt Rock sofisme, anderen daarentegen vinden de verschijning juist. Deze mening deelt ook Trimbos, die een uitgebreid voorwoord schreef. Het grote voordeel van dit polemisch geschreven boek is, dat het anderen aan het denken zet. Niet alleen medici, maar vooral planologen, sociologen, moralisten en politici worden met de problemen die hier behandeld worden geconfronteerd. De vertegenwoordigers van elk dier groepen zullen zich dan ook moeten beraden over de juistheid van de argumenten van Rock en trachten om met de geoorloofde middelen tot een goede planologie inzake het bevolkingsvraagstuk te komen. Dat dit boek van hem kwam is begrijpelijk, daar hij reeds vanaf het begin zijner opleiding geconfronteerd werd met het wel en wee van de gezinsuitbreiding der minderbedeelde groepen. Dit heeft enorme indruk op hem gemaakt en zijn devies ‘blijf trouw aan je geweten’, door zijn vroegere geestelijke leidsman gegeven, heeft hij gestand gedaan in deze publikatie. Het is een cri-de-coeur van iemand die meent, dat wij niet voldoende aandacht besteden aan de wetenschappelijke benadering van het vraagstuk der naderende overbevolking. In zijn studies over de gevolgen van de toename der bevolking, vindt hij een verloop van het begin der jaartelling tot op heden als een ski-curve, waarbij de laatste decennia een steile curve naar omhoog te zien geven. Ik behoef u maar te verwijzen naar hetgeen Kerkhofs in het decembernummer schreef aangaande het wereld-voedselprobleem. | |
[pagina 488]
| |
De oorzaken voor het steile verloop dezer curve zijn begrijpelijk, namelijk: de gemiddelde levensduur van de mens is verlengd, terwijl de medische verzorging van het jonge individu met grote sprongen is vooruitgegaan. Naast de massale bestrijding der epidemieën en de geweldige technische ontwikkeling bestaat de kans op een bevolkingsexplosie, vooral in die landen, die sinds kort in volle ontwikkeling zijn. Daardoor bestaat het gevaar dat de goede gevolgen, die techniek en wetenschap, alsmede sociale voorzieningen hebben gebracht en die een beter welvaartspeil hebben gegeven, volledig verloren gaan. Door gemis aan juiste industrialisatie en efficiënte aanpak van de problemen met betrekking tot het bevolkingsvraagstuk is de kans groot, dat bovengenoemde verkregen verbeteringen verloren gaan met de kans af te glijden naar pauperisme, om niet te spreken over de politieke gevolgen. In ons land hebben wij na de oorlog, dank zij het initiatief van oud-minister Van den Brink een industrialisatieplan gekregen, waarbij verschillende delen van ons land grote ontwikkelingsfasen doormaakten. Dit had een volkomen verandering van de oorspronkelijke levensomstandigheden van de diverse bevolkingsgroepen tot gevolg. Wij zagen een wijziging intreden van de man-vrouw verhouding, toen de jonge vrouw zich als zelfstandig individu in de industrie zag ingevoegd. Naast deze feiten staan nog andere problemen, welke in ons land planologisch en sociologisch bekeken en opgevangen konden worden. Hoe is het met de ontvoogde koloniale gebieden gegaan, die plotseling hun vrijheid kregen en dergelijke structuurplannen niet hadden en waar zelfs het studiemateriaal ontbrak om zich te oriënteren? Zij gingen te rade bij de regering der U.S.A., die voor de grote vraag kwam te staan of zij, naast de adviezen op ontwikkelingsgebied, eveneens een advies inzake de bevolkingsaanwas mocht geven. Rock beschrijft de politieke strijd rondom dit probleem en licht de controverse van de katholieke kerk t.o.v. de andere bevolkingsgroepen toe. Het ging om de wijze waarop de geboorteregeling tot stand kwam en hier ziet men dan ook het kleinburgerlijk gedoe, waarmede dit belangrijke probleem werd aangepakt. Kennedy heeft de knoop doorgehakt en gaf aan die landen, wier regering inzake bevolkingsvraagstukken raad vroeg, een praktisch advies. Met dit alles komen we aan de kern van het probleem, namelijk of de katholieke kerk zich niet moet gaan bezinnen over dit netelige vraagstuk, of dat men op de oude voet verder leeft. Rock pleit voor een intensieve studie en vraagt zich af, of er met de huidige kennis niet een meer creatief vermogen opgebracht kan worden om tot een goede wetenschappelijke interpretatie en uitwerking van het bevolkingsvraagstuk te komen. Men dient volgens de schrijver een nauwkeurige studie te maken van de gevolgde gedragslijn en zich af te vragen, of de basis waarop dit alles berustte nog wel juist is. Zo spreekt hij over de natuurwet die toch aangepast zal moeten worden aan de kennis der moderne wetenschap. Dr. Flynn, een der vooraanstaande hoogleraren in de ethiek, komt in een voordracht voor R.K. artsen in Californië tot een uitwerking van het probleem der natuurwet inzake het bevolkingsvraagstuk en ook hij wijst op de belangrijkheid, ons af te vragen of een overbevolking, in onmenselijke omstandigheden afglijdend, niet een voortdurende bedreiging vormt voor de gaafheid van het sociale organisme. Flynn wijst verder op het gevaar van het primair stellen der sexuele functies inzake de voortplanting, een gevaar dat St.-Thomas reeds bestreed bij de Manicheeërs. Dezen waren van mening dat de sexualiteit een kwaad was, dat slechts door toegewijd voortbrengen van kinderen gerechtvaardigd kon worden. De sexualiteit is een menselijk goed, dat geen uiteenleggen in gescheiden doeleinden gedoogt, maar wij dienen naar een middel uit te zien om deze problematiek op te lossen, zodat wij niet in de dwaasheid vervallen van volledige onthouding, welke methode op zijn minst even twijfelachtig is voor de huwelijksbeleving der beide partners. Over dit probleem zijn de acten zeker nog niet gesloten en het is dit hoofdstuk, dat nogal sterke kritiek | |
[pagina 489]
| |
heeft gehad. Maar de objectieve lezer zal grote waardering hebben voor de wijze waarop Rock dit probleem benaderd heeft. Betreffende de sexualiteit heeft Rock zijn eigen opvattingen en deze steunen op zijn jarenlange ervaring als vrouwenarts. Hier ontbreekt eigenlijk de psychologie. Naar mijn mening stelt de schrijver dit wel wat te simplistisch en is hier echt de spontane practicus aan het woord. Hij beschouwt de mens als biologisch object en superponeert hierop de goede uitgroei tot het vader- en moederschap, waaruit dan de beschermende mannen en toegewijde vrouwen zich ontwikkelen. Of zijn drie onscheidbare delen: paring, liefde voor de metgezel, liefde voor het kind, universeel zijn voor het monogamisme en of dit een opbouw is voor een natuurwet, dient nader onderzocht te worden. Verder stelt hij mijns inziens zeer juist, dat zowel voor een tekort als voor een teveel aan gevolgen der sexualiteit een hulp gecreëerd moet worden. Welke deze hulp is, komt tenslotte ter sprake in de reeds gevolgde methoden. Aan de ene zijde staat de anti-conceptie die de katholieke kerk verbiedt, aan de andere kant de methode der periodieke onthouding en de ‘pil’. Rock en Pincus hebben met progestatieve stoffen uitgebreide proeven gedaan. Hierbij bleek, dat deze stoffen een remming op de ovulatie uitoefenden, terwijl na enkele maanden een betere ovulatie optrad. Rock stelt de periodieke onthouding, waarbij doelbewust geen gebruik gemaakt wordt van de vrij gekomen eitjes, tegenover de methode met de ‘pil’, die het ovarium een rustpauze geeft, zodat geen eitjes gepresenteerd worden. Van een definitieve sterilisatie is geen sprake, het is een tijdelijke rustfase. Hij vraagt zich af of hier nu werkelijk zo'n essentieel verschil bestaat. Men zal zich over dit probleem dienen te beraden, doch het komt mijns inziens hierop neer, of het individu met de huidige kennis der biologisch-medische wetenschap zijn functies zelf mag regelen. In een vorig artikel (Streven, jrg. XVII, dl. I, januari 1964, pp. 333-339) is hier uitgebreid op ingegaan. Wel roept Rock de katholieken op, om meer wetenschappelijke arbeid te verrichten en hun kennis te verdiepen op het gebied der voortplantingsfysiologie, aangezien hier naar zijn mening vroeg of laat een methode gevonden dient te worden die voor alle godsdiensten en culturele structuren aanvaardbaar is en waarbij de morele gezondheid der gezinnen goed voor ogen gehouden moet worden en niet aangetast. Rock's boek is lezenswaard, omdat hij de problemen onomwonden durft te stellen en moedig stelling neemt tegen zijns inziens verouderde opvattingen. Tevens eist hij de aandacht op van verschillende groeperingen die niet met een negatief gebaar dit boek ter zijde kunnen leggen.
L. de Vink |
|